ECLI:NL:RBNHO:2022:9622

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
C/15/332075 / FA RK 22-4379
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorzieningen in een scheidingsprocedure met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een scheidingsprocedure. De verzoekster, een vrouw met de Duitse nationaliteit, heeft verzocht om de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige kinderen aan haar, alsook om een zorgregeling en een kinderbijdrage van de man. De man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft hiertegen verweer gevoerd en stelt dat de kinderen bij hem ingeschreven moeten blijven. De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, waarbij het verloop van de procedure en de ingediende stukken zijn meegenomen. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 oktober 2022, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw gedurende de relatie de meeste zorg voor de kinderen heeft gedragen, maar dat de man ook een belangrijke rol heeft gespeeld. De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd, gezien de verblijfplaats van de partijen en de minderjarigen in Nederland. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om de kinderen aan haar toe te vertrouwen en om een wijziging in de zorgregeling afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen om en om bij beide ouders verblijven, in het belang van de kinderen is en dat er geen dringende redenen zijn om deze te wijzigen.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om een kinderbijdrage afgewezen, omdat het inkomensverschil tussen partijen niet zodanig is dat dit een bijdrage rechtvaardigt. De rechtbank benadrukt dat partijen zelf verantwoordelijk zijn voor hun communicatie en afspraken in het belang van de kinderen. De beslissing van de rechtbank is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
voorlopige voorzieningen/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/332075 / FA RK 22-4379
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 31 okto ber 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.S. Martina-Dirks, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.S. Zomers, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 21 september 2022;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 12 oktober 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2022 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. E.S. Martina-Dirks en de man door mr. E.B. Warmerdam-Wolfs.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in [stad] een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. In september 2020 is de relatie beëindigd.
2.2.
De vrouw heeft de Duitse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Uit de relatie zijn geboren de minderjarigen [geslachtsnaam] :
- [de minderjarige 1] , op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] ; (5 jaar)
- [de minderjarige 2] , op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] . (3 jaar)
2.4.
De man heeft een verzoekschrift tot beëindiging geregistreerd partnerschap ingediend (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/15/330014 / FA RK 22-3284). Een mondelinge behandeling is nog niet bepaald.

3.Beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 822 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter in scheidingszaken voor de duur van het geding onder andere bepalen aan welke partner de minderjarige kinderen worden toevertrouwd, een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vaststellen en het bedrag bepalen dat de ene partner als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderbijdrage) van de minderjarigen moet betalen aan de andere partner. Deze voorlopige voorzieningen houden ingevolge artikel 826 Rv zijn kracht totdat de in de bodemprocedure gegeven beslissing wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
De vrouw heeft de Duitse nationaliteit. Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, nu de ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen en de minderjarige zich in Nederland bevond en de Nederlandse rechter in de procedure betreffende de ontbinding van het geregistreerd partnerschap bevoegd is. De rechtbank zal op de verzoeken Nederlands recht toepassen.
toevertrouwing minderjarigen
3.3.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de minderjarigen aan haar worden toevertrouwd. Zij stelt zich op het standpunt dat zij gedurende de relatie het grootste deel van de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen. Daarbij heeft de vrouw een lager inkomen dan de man en kan zij met inschrijving van de kinderen op haar woonadres voor verschillende financiële tegemoetkomingen in aanmerking komen, aldus de vrouw.
3.4.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij is van mening dat de kinderen gewoon bij hem ingeschreven moeten blijven staan omdat hij de hoofdverzorgende ouder was tijdens de relatie. De vrouw moet zich van het adres van de echtelijke woning uitschrijven, zodat hij meer kindgebonden budget kan aanvragen en alle kosten voor de kinderen kan blijven voldoen zoals nu al het geval is, aldus de man.
zorgregeling
3.5.
De vrouw heeft verzocht een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen tussen de minderjarigen en de man waarbij de kinderen de even weken van donderdag naar school tot vrijdag uit school en de oneven weken van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man verblijven zoals weergegeven onder 11 en 12 van het verzoekschrift. Daarnaast verzoekt de vrouw de vakanties te verdelen op de wijze als onder 13 van het verzoekschrift staat beschreven. De regeling die de man in de bodemprocedure voorstelt, van vier dagen bij de een en vier dagen bij de ander, is niet in het belang van de kinderen. Van belang is dat er een basis is bij de vrouw, dat er een zorgverdeling is met een wekelijks terugkerend patroon voor de kinderen, de kinderen gedurende minimaal twee aaneengesloten dagen bij de ouders verblijven en dat er zo min mogelijk overdrachtsmomenten tussen partijen zijn. De communicatie tussen partijen is dusdanig slecht dat de wisselmomenten onrustig en te belastend voor de kinderen verlopen. De vele wisselmomenten zijn ook volgens de hulpverlening te onrustig voor de kinderen, aldus de vrouw.
3.6.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Partijen geven al bijna anderhalf jaar uitvoering aan een zorgregeling van vier dagen bij de vrouw, vier dagen bij de man. Deze regeling geldt sinds een half jaar voor beide kinderen, nu [de minderjarige 2] tot dat moment in de nachten bij de vrouw verbleef omdat zij hem borstvoeding gaf. De regeling verloopt prima en er zijn geen incidenten. Er is geen reden om de zorgregeling nu te wijzigen. De verzochte vakantieverdeling hoort thuis in een bodemprocedure, niet in voorlopige voorzieningen, aldus de man.
kinderbijdrage
3.7.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderbijdrage) met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift een bedrag van € 308 per kind per maand dient te betalen. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw gesteld dat de man sinds de verbreking van de relatie geen kinderbijdrage aan haar heeft voldaan. Sinds 20 april 2022 heeft de vrouw geen inkomen meer en ontvangt zij een bijstandsuitkering.
3.8.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Kort samengevat stelt hij dat het besteedbaar gezinsinkomen waar de vrouw in haar berekening van is uitgegaan beduidend lager lag dan zij suggereert, mede gezien de hoge schulden die partijen zijn aangegaan voor de bedrijven van de vrouw en de aflossingen daarop. Verder is het inkomen van de man de laatste jaren alleen maar gedaald vanwege het wegvallen van onregelmatigheidstoeslag, en het feit dat hij in de Ziektewet zit en slechts 70% van zijn oude inkomen ontvangt. De man ziet geen reden voor wijziging van de huidige situatie waarbij de kinderen bij hem staan ingeschreven, hij alle woonlasten en alle verblijfsoverstijgende kosten voor de kinderen voldoet. De vrouw is goed opgeleid. Zij heeft een ruimte verdiencapaciteit, aldus de man.
3.9.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.10.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat partijen, in elk geval zolang zij geregistreerd partners zijn, elkaar hulp en bijstand zijn verschuldigd en gehouden zijn elkaar het nodige te verschaffen. Daarnaast hebben partijen gezamenlijk het gezag over hun kinderen, wat mede de verplichting omvat om de ontwikkeling van de banden van hun kinderen met de andere ouder te bevorderen.
Hoewel ter zitting duidelijk is geworden dat partijen het zwaar hebben met en na hun relatiebreuk en de situatie ingewikkelder is geworden vanwege enerzijds de burn-out van de man en anderzijds vanwege het feit dat de vrouw een nieuwe partner heeft en in verwachting is van een kind van hem, ontslaat dit hen niet van deze verplichting. Vaststaat dat op dit moment een procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap aanhangig is, waarbij de verwachting gerechtvaardigd is dat daarover in de bodemprocedure binnen afzienbare termijn zal worden beslist.
3.11.
Afgewogen tegen het voorgaande, de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat de door de vrouw verzochte zorgregeling in het belang van de kinderen moet worden geacht en de stelling van de vrouw moet worden gevolgd dat een andere zorgregeling moet worden vastgesteld dan de regeling waar partijen sinds enige tijd uitvoering aan geven, namelijk vier dagen bij de een en vier dagen bij de ander. Dat het de ouders onvoldoende lukt om afspraken te maken over de kinderen en dat hun visie ten aanzien van (zorgen over) de kinderen niet overeenkomt is hiertoe niet voldoende. Verder is niet gebleken uit objectieve bron dat de man onvoldoende in staat is om de zorg voor de kinderen te dragen. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat een langer verblijf van de kinderen bij haar en een korter verblijf bij de man op zichzelf beter is voor de kinderen. Evenmin is gebleken dat dit problemen ten aanzien van de (inhoudelijke) overdrachtsmomenten oplost. Tot slot staat voor de rechtbank niet vast dat het slechts aan de man is te wijten dat de inzet van hulpverlening moeizaam is verlopen. Het verzoek van de vrouw wordt dan ook afgewezen.
3.12.
Nu de door de vrouw verzochte zorgregeling wordt afgewezen, zal het verzoek om de kinderen voorlopig aan haar toe te vertrouwen eveneens worden afgewezen.
3.13.
Het voorgaande brengt met zich dat de kinderen voorlopig op het adres bij de man ingeschreven zullen blijven en voorlopig uitgangspunt blijft dat partijen de zorg over de kinderen evenredig verdelen. De rechtbank overweegt dat in die situatie alleen in uitzonderlijke gevallen de man aan de vrouw een kinderbijdrage verschuldigd is. Nu het inkomensverschil tussen partijen niet zodanig is, gelet ook op het feit dat de man alle woonlasten voor de echtelijke woning betaalt, en gesteld noch gebleken is dat sprake is van een uitzonderlijke situatie die een beslissing op het verzoek om een kinderbijdrage vast te stellen, rechtvaardigt, is de rechtbank van oordeel dat de vaststelling van een voorlopige kinderbijdrage niet aan de orde is.
3.14.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat, nu de rechtbank het betoog van de man volgt dat er geen dringende redenen zijn om vooruitlopend op de bodemprocedure wijzigingen aan te brengen in de bestaande bestendige situatie alle verzoeken van de vrouw worden afgewezen.
3.15.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat het aan partijen zelf is om hun communicatie in het belang van de kinderen goed te laten verlopen en waar mogelijk de verantwoordelijkheid te nemen om nadere afspraken te maken, voor zover dat nodig en noodzakelijk is.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, in tegenwoordigheid van I.B. Dinkelaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2022.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.