In deze civiele procedure, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Holland, is op 26 oktober 2022 vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw over de afwikkeling van de verkoopopbrengst van een woning waar zij tot juni 2020 samenwoonden. De man heeft in de hoofdzaak vorderingen ingediend, waaronder een verzoek om de woning te waarderen en de afwikkeling van de hypotheek. De vrouw heeft in het incident verzocht om verwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, omdat zij meent dat deze rechtbank bevoegd is op basis van haar woonplaats. De man betwist deze bevoegdheid en stelt dat de rechtbank Noord-Holland ook bevoegd is, omdat de onroerende zaak zich in deze gemeente bevindt.
De rechtbank heeft de incidentele vordering van de vrouw afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw onterecht heeft gesteld dat de rechtbank Noord-Holland niet bevoegd is, aangezien artikel 103 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de rechter binnen wiens rechtsgebied de onroerende zaak is gelegen, ook bevoegd is. De rechtbank concludeert dat de vrouw onnodig het incident heeft opgeworpen, wat heeft geleid tot extra kosten. De vrouw is daarom veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn begroot op € 563,-. De zaak zal op 7 december 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in reconventie.