ECLI:NL:RBNHO:2022:9565

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4986
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, aftrek specifieke zorgkosten

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De aanslag was berekend op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.436, met een belastingrente van € 42. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar. Eiseres stelde dat zij recht had op aftrek van specifieke zorgkosten, waaronder dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed, en deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat zij in eerdere jaren vergelijkbare kosten had opgevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar geclaimde dieetkosten van € 900 en de extra uitgaven voor kleding en beddengoed. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochter een dieet volgde op medisch voorschrift en dat de extra uitgaven voor kleding en beddengoed niet konden worden aangetoond. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat eiseres niet kon aantonen dat er sprake was van een bewuste standpuntbepaling door de Belastingdienst in eerdere jaren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende eiseres wel een schadevergoeding toe voor immateriële schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelde de schadevergoeding vast op € 1.500, waarvan € 1.235 voor rekening van de verweerder en € 265 voor rekening van de Staat der Nederlanden. Daarnaast werd een proceskostenvergoeding van € 625 toegekend aan eiseres, met een verdeling van de kosten tussen de verweerder en de Staat der Nederlanden. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 48, dat ook tussen de verweerder en de Staat der Nederlanden wordt verdeeld.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 11.436, en de daarbij gegeven beschikking tot het in rekening brengen van € 42 belastingrente.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2022 te Haarlem.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Voor het jaar 2016 heeft eiseres een biww aangegeven van € 9.445 en daarbij € 1.991 specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.
2. Per brief van 24 juni 2017 heeft verweerder eiseres vragen gesteld over de aangifte, in het bijzonder over de in aftrek gebracht specifieke zorgkosten. Met dagtekening 30 juni 2017 heeft verweerder haar een voorlopige aanslag opgelegd die conform de aangifte is vastgesteld.
3. Per brief van 18 augustus 2017 heeft eiseres gereageerd op de brief van verweerder van 24 juni 2017, met bijvoeging van een specificatie en een aantal bewijsstukken.
4. Per brief van 25 september 2017 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken en de specifieke zorgkosten niet in aftrek zou toelaten. Met dagtekening 16 november 2018 heeft verweerder eiseres de aanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 11.436 (€ 9.445 + € 1.991).
5. Eiseres heeft bezwaar tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 19 december 2018 en is op 21 december 2018 bij verweerder ontvangen. Per brief van 7 mei 2020 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen maar dat eiseres haar bezwaar nog mondeling kon toelichten. Per brief van 10 juni 2020 heeft eiseres gereageerd en aanspraak gemaakt op een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.916, als volgt gespecificeerd:
Dieet i.v.m. ondervoeding dochter € 900
Extra kleding en beddengoed i.v.m. bedplassende zoon - 300
Extra kleding en beddengoed i.v.m. onbedoeld vochtverlies vrouw - 300
Reiskosten huisarts
- 3
€ 1.500
Verhoging
- 604
€ 2.104
Drempel
- 188
€ 1.916
6 Op 16 juni 2020 is eiseres door verweerde gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort.
7. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen.

Geschil8. In geschil is of eiseres recht heeft op een aftrek specifieke zorgkosten.

9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten en heeft daarvoor aangevoerd dat haar dochter door een eetstoornis veel te maker was en daarom een dieet moest volgen, dat haar zoon leed aan bedplassen en daarvoor een plaswekker moest gebruiken, dat eiseres zelf leed aan een psychische stoornis n daarvoor in behandeling was bij de GGZ en dat zij lijdt aan paniekaanvallen en slaapstoornissen waardoor haar ’s nachts soms het angstzweet uitbreekt me als gevolg dat meer beddengoed nodig is. Verder doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel en heeft daarvoor aangevoerd dat zij in de aangifte over 2014 dezelfde uitgaven in aftrek heeft gebracht en verweerder na het bezwaar tegen de aanslag voor dat jaar daarmee akkoord is gegaan.
10. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een biww van € 9.520 (€ 11.436 -/- € 1.916).
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag niet te hoog is en heeft daarvoor aangevoerd dat eiseres de vervoerskosten heeft berekend op basis van vervoer per auto, maar dat zij geen auto heeft, dat op basis van de stukken niet kan worden beoordeeld welk dieet de dochter van eiseres volgt, dat met de aanschaf van de plaswekker niet duidelijk is gemaakt hoelang in 2016 sprake was van bedplassen en eiseres ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat daardoor zij extra uitgaven voor beddengoed heeft gedaan. Aangaande het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel heeft verweerder aangevoerd dat in de brief van 8 mei 2020 uitdrukkelijk is aangegeven dat aan het toekennen van een bezwaar op formele gronden geen vertrouwen kan worden ontleend voor eerder of latere jaren.
12. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
13. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 behoren tot de specifiek zorgkosten onder meer de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet en de extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Voor de aftrek van dieetkosten en extra kosten van kleding en beddengoed zijn nadere regels gesteld in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (de Uitvoeringsregeling). Op grond van artikel 37, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling dient een dieetvoorschrift de gegevens te bevatten waaruit onder meer blijkt dat degene die het voorschrift afgeeft medicus of diëtist is. Op grond van artikel 38 van het Uitvoeringsbesluit kunnen extra uitgaven voor kleding en beddengoed in aftrek worden gebracht als de extra uitgaven het gevolg zijn van een ziekte die ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren.
14. Van het dieet dat de dochter van eiseres zou volgen heeft eiseres geen dieetverklaring overgelegd en ook verder niet aannemelijk gemaakt dat haar dochter op voorschrift van een medicus of diëtist een dieet volgt. Verweerder heeft de dieetkosten van € 900 daarom terecht niet in aftrek toegelaten.
15. Aangaande de door eiseres geclaimde extra uitgaven voor kleding en beddengoed overweegt de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar zoon in 2016 nog steeds kampt met bedplassen. Aangaande de extra uitgaven voor kleding en beddengoed voor haarzelf heeft eiseres geen enkel stuk heeft overgelegd. Zij heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zij extra uitgaven heeft gedaan, laat staan dat aannemelijk zou zijn dat die het gevolg zouden zijn van aandoeningen die meer dan een jaar hebben geduurd of vermoedelijk zouden duren. Ook deze uitgaven heeft verweerder daarom terecht niet in aftrek toegelaten.
16. Aangaande het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel meer nodig is dan het volgen van de aangiften over eerdere jaren. Naar verweerder onweersproken heeft gesteld is de navorderingsaanslag voor 2014 vernietigd omdat sprake was van een ambtelijk verzuim. Van een bewuste standpuntbepaling voor wat het al dan niet in aftrek toelaten van dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed is dus geen sprake geweest. Deze beroepsgrond van eiseres faalt daarom.
17. Gelet op al het vorenstaande is het beroep ongegrond.
Immateriële schade
18. Ter zitting heeft eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke vergoeding aanleiding is als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ingediend uitspraak doet. Daarbij geld voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar en voor de beroepsfase van anderhalf jaar. Wordt de redelijke termijn overschreden dan heeft de belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar.
19. Ter zitting hebben beide partijen zich op het standpunt gesteld dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 1.500. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 21 december 2018 en verweerder heeft op 31 juli 2020 uitspraak op het bezwaar gedaan. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is dus met afgerond 14 maanden overschreden. Het beroepschrift is bij de rechtbank ontvangen op 8 september 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 28 april 2022. Bij de behandeling van het beroep is de redelijke termijn dus met 3 maanden overschreden. Van de schadevergoeding komt daarom € 1.235 (€ 1.500 x 14/17) voor rekening van verweerder en voor € 265 (€ 1.500 x 3/17) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
Proceskosten
20. Er is aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759, namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en, omdat de proceskosten slechts wordt toegekend vanwege de toekenning van een schadevergoeding, een wegingsfactor van 0,5. Van de proceskostenvergoeding komt € 625 (€ 759 x 14/17) voor rekening van verweerder en € 134 (€ 759 x 3/17) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
21. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 48. Doelmatigheid vereist dat verweerder en de Staat der Nederlanden elk daarvan de helft voor hun rekening nemen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.235;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 625;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het vergoeden van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 265;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 134;
  • draagt verweerder op de helft, oftewel € 24, van het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden;
  • draagt de Staat der Nederlanden de helft, oftewel € 24, van het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.