Geschil7.In geschil is of eiseres recht heeft op een hogere aftrek specifieke zorgkosten.
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op een aftrek specifieke zorgkosten van € 2.245 en heeft daarvoor aangevoerd dat de reiskosten van haar echtgenoot naar de GGZ wel zijn gemaakt maar niet zijn geaccepteerd en dat de extra uitgaven voor kleding, beddengoed en bewassing voldoende zijn aangetoond.
9. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een, berekend naar een biww van € 6.997 (€ 6.079 + € 3.163 -/- € 2.245).
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Verweerder heeft daarvoor gesteld dat uit hetgeen eiseres daartoe heeft aangevoerd niet is op te maken dat er bezoeken aan het GGZ zijn gebracht en hoeveel bezoeken dat zijn geweest en dat eiseres aangaande de aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar echtgenoot lijden aan een ziekte die langer dan een jaar heeft geduurd of zal duren.
11. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
12. Aangaande de reiskosten overweegt de rechtbank dat eiseres, met hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, niet aannemelijk heeft gemaakt in hoeverre de kosten van het bezoek van de echtgenoot van eiseres aan de GGZ betrekking hebben op het jaar 2014, oftewel in hoeverre deze kosten in 2014 op eiseres hebben gedrukt. Eiseres heeft aangevoerd dat in een ander geval zich dezelfde situatie heeft voorgedaan en de reiskosten in dat geval wel zijn geaccepteerd. Voor zover deze beroepsgrond moet worden opgevat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat een dergelijk beroep kan slagen als sprake is van begunstigend beleid ten aanzien van bepaalde belastingplichtigen of groepen van belastingplichtigen of wanneer in de meerderheid van met het onderhavige vergelijkbare gevallen een juiste toepassing van wet- en regelgeving achterwege is gebleven. Dat daarvan sprake is geweest heeft eiseres, met hetgeen zij daarvoor heeft aangevoerd en overgelegd, niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is geweest. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel da verweerder de reiskosten terecht niet in aftrek toegelaten.
13. Aangaande de dieetkosten overweegt de rechtbank dat die voor aftrek in aanmerking komen als de belastingplichtige beschikt over een dieetverklaring die voldoet aan de eisen van artikel 37, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (de Uitvoeringsregeling). Tot de gedingstukken behoort de kopie van een dieetbevestiging waarin is vermeld dat eiseres vanaf februari 2012 tot aan de dagtekening van deze verklaring, 12 juni 2017, zich aan een lactosebeperkt of lactosevrij dieet moet houden. Verweerder heeft het daarbij behorende voor aftrek in aanmerking komende bedrag van € 200 in aftrek toegelaten. Verder heeft eiseres bij haar bezwaar en in beroep geen dieetverklaringen overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom terecht geen hoger bedrag aan dieetkosten in aftrek toegelaten.
14. Aangaande de aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed overweegt de rechtbank dat die, op grond van artikel 38, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling voor aftrek in aanmerking komen als aannemelijk is dat de belastingplichtige extra kosten voor kleding en beddengoed heeft gemaakt en dit een gevolg is van een ziekte die langer dan een jaar heeft geduurd of zal duren. Wordt een deel van het kalenderjaar aan deze voorwaarden voldaan, dan wordt, op grond van het tweede lid van dit, het eerste lid naar tijdsgelang toegepast. Ter zitting heeft eiseres erin berust dat de aftrek, voor zover die betrekking heeft op haarzelf, niet werd verleend. Naar verweerder heeft aangevoerd en uit de stukken naar voren komt leed de zoon van eiseres vanaf april 2014 aan eczeem. Verder heeft eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat zij in 2014 extra uitgaven voor kleding en beddengoed heeft gedaan tengevolge van een ziekte van haar echtgenoot die langer dan een jaar heeft geduurd of zou duren. Verweerder heeft dan ook terecht geen hoger bedrag in aftrek toegelaten dan € 233 (9/12 x € 310).
15. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. Ter zitting heeft eiseres verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke vergoeding aanleiding is als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ingediend uitspraak doet. Daarbij geld voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar en voor de beroepsfase van anderhalf jaar. Wordt de redelijke termijn overschreden dan heeft de belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar.
17. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 6 november 2018 en verweerder heeft op 31 juli 2020 uitspraak op het bezwaar gedaan. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is dus met 15 maanden overschreden. Het beroepschrift is bij de rechtbank ontvangen op 8 september 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 28 april 2022. Bij de behandeling van het beroep is de redelijke termijn dus met 2 maanden overschreden. Beide partijen hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 1.500. De rechtbank sluit zich daarbij aan en is van oordeel dat van de schadevergoeding € 1.324 (€ 1.500 x 15/17) voor rekening komt van verweerder en € 176 (1.500 x 2/17) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
18. Er is aanleiding voor vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759, namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en, omdat de proceskostenvergoeding slechts wordt toegekend vanwege de toekenning van een schadevergoeding, een wegingsfactor van 0,5. Van deze vergoeding komt € 670 (€ 759 x 15/17) voor rekening van verweerder en € 89 (€ 759 x 2/17) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
19. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 48. Doelmatigheid vereist dat verweerder en de Staat der Nederlanden elk daarvan de helft aan eiseres vergoeden.