Overwegingen
1. Voor het jaar 2017 heeft eiser een biww aangegeven van € 13.546 en daarbij een bedrag van € 2.904 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Conform de aangifte is aan eiser met dagtekening 14 september 2018 een voorlopige aanslag opgelegd.
2. Per brief van 29 januari 2019 heeft verweerder eiser vragen gesteld over de aangifte, in het bijzonder over de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten. Daarop heeft tussen partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Per brief van 25 november 2019 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken. Het inkomen uit werk en woning zou € 8 lager worden vastgesteld en de specifieke zorgkosten zouden niet in aftrek worden toegelaten.
3. Met dagtekening 17 december 2019 heeft verweerder eiser de aanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 16.442 (€ 13.546 + -/- € 8 + € 2.904). Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 23 januari 2020 en is op 27 januari 2020 bij verweerder ontvangen.
4. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
Geschil5. Eiser heeft beroep ingesteld. In geschil is of eiser recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. Het beroepschrift is gedagtekend 27 oktober 2020 en is op 28 oktober bij de rechtbank ontvangen. Bij het beroepschrift heeft eiser de volgende specificatie van de specifieke zorgkosten gevoegd:
Dieet i.v.m. prikkelbaar darmsyndroom € 900
Koemelkeiwitvrij dieet € 300
Lactose beperkt dieet € 200
Reiskosten [land] i.v.m. behandelkosten aldaar
€ 2.800
Verhogingsfactor
1,4x
€ 3.920
Af: drempel
€ 266
€ 3.656
6. Na het instellen van het beroep heeft verweerder per brief aan de rechtbank van 16 november 2021 meegedeeld dat een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam hem aanleiding had gegeven een aftrek specifieke zorgkosten te verlenen van € 1.689, bestaande uit de in 5 vermelde door eiser geclaimde dieetkosten van in totaal € 1.400, verhoogd met 40% en verminderd met een drempel van € 271. Bij beschikking van 10 november 2021 heeft verweerder de aanslag verminderd tot een, berekend naar een biww van € 14.753 (€ 16.442 -/- € 1.689).
Beoordeling van het geschil
7. De rechtbank constateert dat nog in geschil is of de in 4 vermelde reiskosten van € 1.400 voor aftrek in aanmerking komen. Eiser heeft daarvoor aangevoerd dat met verweerder is afgesproken dat de reiskosten naar [land] in verband met een behandeling aldaar voor 2/3 deel in aftrek zouden worden toegelaten. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat die afspraak per 1 januari 2017 is opgezegd.
8. Tot de gedingstukken behoort de kopie van een brief van verweerder van 6 september 2016 die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“Over 2008 heeft [eiser] een beroepsprocedure gevoerd met de Belastingdienst welke heeft geresulteerd in een compromis. Er werd afgesproken dat van de kosten naar de psychiater in [land] , alsnog 2/3 als ziektekosten aftrekbaar waren.
(...)
Gelet op bovenstaande ben ik van mening dat er sprake is van opgewekt vertrouwen. Ik ben daarom van plan [eiser] alsnog de aftrek specifieke zorgkosten van € 3.869 voor 2014 te verlenen.
Het vertrouwen zeg ik per 1 januari 2017 op. Vanaf die datum kunnen hier geen rechten meer aan ontleend worden.”
9. Zoals blijkt uit de hierboven geciteerde brief kan eiser geen rechten meer ontlenen aan de door hem genoemde afspraak. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd en het stuk dat hij ter zitting heeft overgelegd heeft hij, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in 2017 deze reizen heeft gemaakt en dat die verband hielden met een psychiatrische behandeling in [land] . Verweerder heeft deze uitgaven daarom terecht niet in aftrek toegelaten.
10. Gelet op hetgeen is vermeld in 6 is het beroep gegrond, voor het overige is het ongegrond. De uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan dienen in stand te blijven omdat de aanslag, zoals die luidt na de in 6 genoemde vermindering, wordt gehandhaafd.
11. Ter zitting heeft eiser aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor een dergelijke vergoeding is aanleiding als de rechtbank niet binnen twee jaar na het indienen van het bezwaarschrift uitspraak doet. Daarbij geldt voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar en voor de beroepsfase van anderhalf jaar. Wordt de redelijke termijn overschreden, dan bestaat recht op een schadevergoeding van € 500 per half jaar.
12. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 27 januari 2020 en op 21 juli 2020 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar gedaan. Het beroepschrift is op 27 augustus 2020 bij de rechtbank ontvangen en de rechtbank doet op 28 april 2022 uitspraak. De redelijke termijn is dus afgerond met 3 maanden overschreden. Eiser heeft dus recht op een schadevergoeding van € 500. Bij de behandeling van het bezwaar is de redelijke termijn niet overschreden, dus de schadevergoeding komt geheel voor rekening van de Staat der Nederlanden.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser omdat, zoals blijkt uit hetgeen is vermeld in 6, de feiten op grond waarvan de aanslag kon worden verminderd eerst na het instellen van het beroep bekend zijn geworden. Wel heeft eiser recht op een proceskostenvergoeding in verband met het toekennen van de schadevergoeding die geheel voor rekening behoort te komen van de Staat der Nederlanden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759, namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en, omdat de proceskostenvergoeding slechts wordt toegekend wegens het toekennen van een schadevergoeding, een wegingsfactor van 0,5.
14. Vergoeding van griffierecht is niet aan de orde omdat voor deze zaak geen griffierecht is geheven.