In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiser, een inwoner van [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2016, berekend op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.855. Eiser stelde dat hij recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) omdat hij co-ouderschap had over zijn twee kinderen, die bij zijn ex-partner stonden ingeschreven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn kinderen gedurende minimaal 72 uur per week bij hem verbleven, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van de iack. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde verklaring over de zorgregeling onvoldoende was en dat de kinderen in 2016 niet meer uren bij hem konden verblijven dan hij had aangegeven. Eiser had in 2016 2.136 arbeidsuren gewerkt, wat het onwaarschijnlijk maakte dat hij ook nog eens de kinderen meer uren zou kunnen opvangen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er aanleiding was voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000, waarvan € 727 voor rekening van verweerder en € 273 voor rekening van de Staat der Nederlanden komt. De rechtbank heeft ook proceskosten vergoed, en het griffierecht van € 48 werd eveneens verdeeld tussen verweerder en de Staat der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.