ECLI:NL:RBNHO:2022:9557

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4771
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende bewijs voor recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiser, een inwoner van [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2016, berekend op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.855. Eiser stelde dat hij recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) omdat hij co-ouderschap had over zijn twee kinderen, die bij zijn ex-partner stonden ingeschreven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn kinderen gedurende minimaal 72 uur per week bij hem verbleven, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van de iack. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde verklaring over de zorgregeling onvoldoende was en dat de kinderen in 2016 niet meer uren bij hem konden verblijven dan hij had aangegeven. Eiser had in 2016 2.136 arbeidsuren gewerkt, wat het onwaarschijnlijk maakte dat hij ook nog eens de kinderen meer uren zou kunnen opvangen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er aanleiding was voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000, waarvan € 727 voor rekening van verweerder en € 273 voor rekening van de Staat der Nederlanden komt. De rechtbank heeft ook proceskosten vergoed, en het griffierecht van € 48 werd eveneens verdeeld tussen verweerder en de Staat der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4771

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 20855, en daarbij bij beschikking € 150 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2022 te Haarlem.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur] en mr. drs. [inspecteur 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is geboren in 1980 en is tot [dag 1] juli 2015 gehuwd geweest met [naam] (hierna: de ex-partner) met wie hij tot [dag 2] januari 2015 heeft samengewoond. Vanaf [dag 3] april 2016 is eiser gehuwd met [naam 2] . Eiser en de ex-partner hebben twee kinderen die zijn geboren op [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2] . De kinderen staan ingeschreven op het adres van de ex-partner.
2. Voor het jaar 2016 heeft eiser een biww aangegeven van € 20.855 en aangegeven dat hij in aanmerking komt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack). Conform de aangifte is aan eiser met dagtekening 22 september 2017 een voorlopige aanslag opgelegd. Het aanslag biljet vermeldt een teruggaaf van € 3.386.
3. Per brief van 8 februari 2019 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken omdat hem was gebleken dat op het woonadres van eiser in 2016 niet tenminste 6 maanden een kind, geboren na 31 december 2003, stond ingeschreven.
4. Met dagtekening 29 maart 2019 heeft verweerder eiser de (definitieve) aanslag opgelegd. Het aanslagbiljet vermeldt een te betalen bedrag van € 2.173, inclusief € 150 belastingrente. Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 9 mei 2019 en is op 13 mei 2019 bij verweerder ontvangen.
5. Per brief van 24 februari 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornmens was het bezwaar af te wijzen omdat eiser van het door hem gestelde coouderschap geen bewijsstukken had overgelegd. Wel stelde hij eiser nog in de gelegenheid het bezwaar mondeling toe te lichten. Het hoorgesprek vond plaats op 16 juni 2020 en daarvan is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de stukken behoort. Na het hoorgesprek heeft eiser verweerder een verklaring van eiser en de ex-partner overgelegd waarin zij verklaren dat hun kinderen gedurende het jaar 2016 drie dagen per week bij eiser verbleven.
6. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
Geschil7. In geschil is eiser recht heeft op de iack. Eiser stelt dat dit het geval is en heeft daarvoor aangevoerd dat eiser en de ex-partner met de overgelegde verklaring hebben bevestigd dat eiser zijn kinderen drie dagen en drie nachten per week opvangt en onderdak biedt.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen recht heeft op de iack en heeft daarvoor aangevoerd dat uit het ouderschapsplan uit 2015 naar voren komt dat de kinderen van eiser de ene week 28,5 uur en de andere week 59 uur bij hem verblijven. Omdat eiser in 2016 2.136 arbeidsuren van zijn werkgever betaald heeft gekregen, is het niet aannemelijk dat de kinderen in 2016 gedurende meer uren bij hem waren. Zou eiser minder werken en de kinderen een dag in de week meer kunnen opvangen, dan zouden de kinderen de ene week 52,5 uur en de andere week 83 uur bij hem zijn. Dit is gemiddeld 67,75 uren in de week. Eiser voldoet daarom niet aan de voor de iack geldende voorwaarde dat de kinderen minimaal 3 x 24 uren per week bij hem zijn. De door eiser ingediende verklaring is, aldus nog steeds verweerder, vier jaar na het belastingjaar opgemaakt, onvoldoende gedetailleerd en met geen enkel bewijsstuk ondersteund.
9. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 8.14a van de Wet IB geldt de iack voor de belastingplichtige die een arbeidsinkomen heeft van meer dan € 4.881 of recht heeft op zelfstandigenaftrek en gedurende het kalenderjaar ten minste zes maanden een kind dat bij de aanvang van het jaar nog geen 12 jaar is op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven.
11. Bij co-ouderschap bestaat, op grond van artikel 44b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, recht op de iack als het kind staat ingeschreven op het adres van de andere ouder, tot de huishoudens van beide ouders behoort en het kind per week tenminste 72 uur bij de belastingplichtige verblijft.
12. De rechtbank overweegt dat het ouderschapsplan uit 2015, dat in kopie tot de stukken behoort, is voorzien van een zorg/contactregeling. Daarin is bepaald dat de kinderen de ene week vanaf vrijdag 7:30 uur tot zaterdag 12:00 bij eiser verblijven en de rest van de week bij hun moeder en de andere week vanaf vrijdag 7:30 uur tot zondag 18:30 uur bij eiser zijn en de rest van de week bij hun moeder. Volgens de zorg/contactregeling zijn de kinderen dus de ene week gedurende 28,5 uren en de andere week gedurende 59 uren bij eiser. Verder is in de zorg/contactregeling bepaald dat als eiser een dag per week minder zou gaan werken de kinderen elke week een dag langer bij hem zouden zijn. Naar verweerder onweersproken heeft gesteld heeft eiser in 2016 loon ontvangen voor 2.136 arbeidsuren. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat eiser in 2016 minder is gaan werken dan in 2015. Eiser heeft dit ook niet met zoveel woorden gesteld. Ter zitting heeft hij aangevoerd dat hij naast zijn zuster woont en dat zijn zuster op de kinderen past als hij moet werken. Eiser heeft dit niet met enig stuk gestaafd en ook niet gesteld en aannemelijk gemaakt dat in 2016 al van deze situatie sprake was, nog daargelaten of het verblijf van de kinderen bij eisers zuster kan worden aangemerkt als verblijf bij hem. Op grond van het al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser, met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd en overgelegd en tegenover hetgeen verweerder daartoe heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de kinderen gedurende minimaal 72 uur per week bij hem verblijven. Verweerde heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op de iack. Het beroep is daarom ongegrond.
Immateriële schade
13. Ter zitting heeft eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke vergoeding aanleiding is als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ingediend uitspraak doet. Daarbij geld voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar en voor de beroepsfase van anderhalf jaar. Wordt de redelijke termijn overschreden dan heeft de belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar.
14. Ter zitting hebben beide partijen zich op het standpunt gesteld dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 13 mei 2019 en verweerder heeft op 16 juli 2020 uitspraak op het bezwaar gedaan. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is dus met 8 maanden overschreden. Het beroepschrift is bij de rechtbank ontvangen op 24 augustus 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 28 april 2022. Bij de behandeling van het beroep is de redelijke termijn dus met 3 maanden overschreden. Van de schadevergoeding komt daarom € 727 (€ 1.000 x 8/11) voor rekening van verweerder en voor € 273 (€ 1.000 x 3/11) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
Proceskosten
15. Er is aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759, namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en, omdat de proceskosten slechts wordt toegekend vanwege de toekenning van een schadevergoeding, een wegingsfactor van 0,5. Van de proceskostenvergoeding komt € 552 (€ 759 x 8/11) voor rekening van verweerder en € 207 (€ 759 x 3/11) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
16. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 48. Doelmatigheid vereist dat verweerder en de Staat der Nederlanden elk daarvan de helft voor hun rekening nemen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 727;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 552;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het vergoeden van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 273;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 207;
  • draagt verweerder op de helft, oftewel € 24, van het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden;
  • draagt de Staat der Nederlanden de helft, oftewel € 24, van het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.