ECLI:NL:RBNHO:2022:9546

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4543
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten in verband met fysiofitness op voorschrift van een arts

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, die hem voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen had opgelegd. De aanslag was berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 32.597, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. Eiser had in zijn aangifte specifieke zorgkosten van € 1.197 opgevoerd, maar de inspecteur heeft deze kosten niet in aftrek toegelaten, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat de fysiofitness op voorschrift van een arts plaatsvond.

Tijdens de zitting op 17 maart 2022 heeft eiser verklaard dat hij op advies van zijn huisarts fysiofitness volgde, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde verklaringen niet voldoende bewijs boden voor de aftrekbaarheid van deze kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed ook niet boven de aftrekdrempel van € 1.018 uitkwamen. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Eiser heeft daarnaast verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat er aanleiding is voor schadevergoeding, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en het beroep was overschreden. De rechtbank heeft verweerder en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het vergoeden van de immateriële schade en de proceskosten van eiser. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen en openbaar uitgesproken op 28 april 2022.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.A. Klaver ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 32.597, en daarbij bij beschikking € 22 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2022 te Haarlem.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Voor het jaar 2016 heeft eiser een biww aangegeven van € 31.400 en daarbij € 1.197 specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Conform deze aangifte heeft verweerder eiser met dagtekening 8 juni 2017 een voorlopige aanslag opgelegd. Vervolgens heeft eiser een verbeterde aangifte ingediend en daarin € 1.184 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Naar aanleiding daarvan is aan eiser met dagtekening 19 mei 2018 een tweede voorlopige aanslag opgelegd.
2. Per brief van 12 februari 2019 heeft verweerder eiser vragen gesteld over de aangifte, meer in het bijzonder over de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten. Omdat daarop niet werd gereageerd heeft verweerder eiser per brief van 13 maart 2019 meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken en de specifieke zorgkosten niet in aftrek zou toelaten. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 12 april 2019, bij verweerder ontvangen op 17 april 2019, met een specificatie en een aantal bewijsstukken.
3. Met dagtekening 20 april 2019 heeft verweerder eiser de aanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 32.597 (€ 31.400 + € 1.197).
4. Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 29 mei 2019 en is op 3 juni 2019 bij verweerder ontvangen. Per brief van 3 maart 2020 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen, maar heeft hij eiser nog wel uitgenodigd het bezwaar mondeling toe te lichten en eventueel nadere stukken in te dienen. Daarop heeft tussen partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Bij zijn brief van 3 juni 2020, bij verweerder ontvangen op 5 juni 2020, heeft eiser de specifieke zorgkosten als volgt gespecificeerd:
Fysiofitness op advies huisarts 12 x € 29 € 348
Reiskosten fysiofitness 3 x per week - 1.827
Hypercholesterolemie - 100
Onbedoeld vochtverlies wegens prostaatproblemen
- 300
€ 2.575
Af: drempel
- 1.018
€ 1.557
Het hoorgesprek vond plaats op 16 juni 2020 en daarvan is een verslag opgemaakt da in kopie tot de gedingstukken behoort.
5. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de fysiofitness werd begeleid door een arts of de behandeling door een paramedicus plaatsvond. Zonder deze kosten blijven de dieetkosten en de extra uitgaven van kleding en beddengoed beneden de aftrekdrempel van € 1.018.
Geschil6. In geschil is of eiser recht heeft op aftrek specifieke zorgkosten, meer in het bijzonder de kosten van fysiofitness.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij de kosten van fysiofitness in aftrek kan brengen omdat hij op advies van zijn huisarts driemaal per week onder leiding van een fysiotherapeut een behandeling heeft ondergaan en daarvan betalingsbewijzen heeft overgelegd.
8. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een biww van € 31.040 (€ 32.597 -/- € 1.557).
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de kosten van fysiofitness niet in aftrek kunnen worden gebracht omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de fysiofitness sprake is van een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts.
10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
11. Tot de gedingstukken behoren een verklaring van de huisarts van eiser met dagtekening 27 juli 2015 waarin is vermeld dat eiser het advies heeft gekregen om fysiofitness te volgen. Daarnaast is er een verklaring van 20 maart 2019 waarin wordt verklaard dat eiser sinds 2015 op zijn voorschrift fysiofitness volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij gedurende het jaar 2016 op voorschrift van een arts fysiofitness heeft ondergaan. Verweerder heeft de deze kosten en de daarop betrekking hebbende reiskosten daarom terecht niet in aftrek toegelaten.
12. Na het in 11 gegeven oordeel blijven de dieetkosten en de extra uitgaven voor kleding en beddengoed beneden de aftrekdrempel. Of deze kosten voor aftrek in aanmerking komen behoeft daarom geen beoordeling meer.
13. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schade
14. Ter zitting heeft eisers verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke vergoeding aanleiding is als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ingediend uitspraak doet. Daarbij geld voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar en voor de beroepsfase van anderhalf jaar. Wordt de redelijke termijn overschreden dan heeft de belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar.
17. Beide partijen hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 3 juni 2019 en verweerder heeft op 14 juli 2020 uitspraak op het bezwaar gedaan. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is dus met afgerond 8 maanden overschreden. Het beroepschrift is bij de rechtbank ontvangen op 21 augustus 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 28 april 2022. Bij de behandeling van het beroep is de redelijke termijn dus met afgerond 3 maanden overschreden. Van de schadevergoeding komt daarom € 727 (€ 1.000 x 8/11) voor rekening van verweerder en voor € 273 (1.000 x 3/11) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
Proceskosten
18. Er is aanleiding voor vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759, namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en, omdat de proceskostenvergoeding slechts wordt toegekend vanwege de toekenning van een schadevergoeding, een wegingsfactor van 0,5. Van deze vergoeding komt € 552 (€ 759 x 8/11) voor rekening van verweerder en € 207 (€ 759 x 3/11) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
19. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 48. Doelmatigheid vereist dat verweerder en de Staat der Nederlanden elk daarvan de helft aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 727;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 552;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het vergoeden van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 273;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 207;
  • draagt verweerder op de helft, oftewel € 24, van het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden;
  • draagt de Staat der Nederlanden de helft, oftewel € 24, van het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.