Overwegingen
1. Voor het jaar 2015 heeft eiseres een biww aangegeven van € 19.018 en een bisb van € 1.703. In de aangifte heeft eiseres een bedrag van € 2.891 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Conform de aangifte heeft verweerder eiseres met dagtekening 19 augustus 2016 de aanslag opgelegd.
2. Per brief van 6 december 2018 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat onderzoek was gedaan naar het aangiftegedrag van haar adviseur en de aangifte daarom opnieuw zou worden beoordeeld. Verweerder vroeg daarom om nadere informatie over de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten. Eiseres heeft daarop gereageerd per brief van 4 januari 2019 met daarbij een specificatie en een aantal bewijsstukken.
3. Per brief van 12 juli 2019 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was haar een navorderingsaanslag op te leggen. Daarbij zouden de specifieke zorgkosten voor € 272 in aftrek worden toegelaten. Per brief van 18 juli 2019, bij verweerder ontvangen op 22 juli 2019, heeft eiseres verweerder meegedeeld het daarmee niet eens te zijn. Per brief van 8 augustus 2019 deelde verweerder eiseres mee dat hij bij zijn voornemen bleef.
4. Met dagtekening 24 augustus 2019 heeft verweerder eiseres de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 21.637 (€ 19.018 +
€ 2.891 -/- € 272) en een bisb van € 1.703.
5. Eiseres heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 1 oktober 2019 en is op 3 oktober 2019 bij verweerder ontvangen.
6. Per brief van 30 april 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen. Wel stelde hij eiseres nog in de gelegenheid het bezwaar nader toe te lichten, stukken in te dienen en door verweerder te worden gehoord. Daarop heeft tussen partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Per brief van 29 juni 2020 deelde verweerder mee dat hij aan het bezwaar tegemoet zou komen en de navorderingsaanslag zou vernietigen.
7. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de navorderingsaanslag verminderd tot een, berekend naar een biww van € 19.391 en een bisb van € 1.703. Bij beschikking van 15 juli 2020 heeft verweerder de navorderingsaanslag verder verminderd tot een, berekend naar een biww van € 19.018 en bisb van € 1.703.
Geschil8. In geschil is of eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dit het geval is een heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat zij niet alleen op materiële gronden maar ook op formele gronden bezwaar had gemaakt en verweerder op grond van recente jurisprudentie alsnog volledig aan het bezwaarschrift tegemoet kwam.
9. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend en heeft daarvoor aangevoerd dat geen sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid omdat de stukken op grond waarvan de navorderingsaanslag kon worden verminderd en uiteindelijk kon vervallen eerst in de bezwaarfase zijn overgelegd en de navorderingsaanslag in eerste instantie terecht was opgelegd.
Beoordeling van het geschil
11. Zoals verweerder heeft aangevoerd en ook uit de stukken naar voren komt heeft eiseres de aftrek van specifieke zorgkosten pas tijdens de behandeling van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag voldoende aannemelijk gemaakt. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het opleggen van de navorderingsaanslag en het nadien verminderen en uiteindelijk het laten vervallen daarvan niet het gevolg is van een aan verweerder de wijten onrechtmatigheid. In zoverre heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
12. Hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd verstaat de rechtbank aldus: de navorderingsaanslag niet had mogen worden opgelegd wegens het ontbreken van een zogenoemd nieuw feit. Nu de navorderingsaanslag wel is opgelegd en na bezwaar uiteindelijk is verminderd tot nihil, is er grond voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
13. De rechtbank overweegt dat verweerder in 2015 is begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door de gemachtigde van eiseres ingediende aangiften IB/PVV. Als gevolg hiervan werd een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven verzonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door de gemachtigde ingediende aangiften waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen te onderzoeken.
Volgens vaste rechtspraak mag de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Navordering is evenwel niet mogelijk als de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. Daarvan is sprake als de inspecteur, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn.
14. Uit de stukken komt naar voren dat eiseres 20 april 2016 haar aangifte voor het jaar 2015 heeft ingediend. Dat de aangifte enig gegeven bevatte aan de juistheid waarvan de inspecteur in redelijkheid behoorde te twijfelen, is gesteld noch gebleken. De primitieve aansla is opgelegd met dagtekening 19 augustus 2016. Het onderzoek dat heeft geleid tot het stellen van vragen aan eiser over de aangifte is in 2015 opgestart. Volgens eiseres had dit voor verweerder aanleiding moeten zijn om aan de aangifte meer dan de gebruikelijke aandacht te besteden. Het is de rechtbank uit vele andere zaken bekend dat naar aanleiding van de gerezen verdenking in eerste instantie een beperkt onderzoek is ingesteld naar de juistheid van 173 door het kantoor van de gemachtigde ingediende aangiften. Op basis van de beantwoording van de in die zaken met dagtekening 30 juni 2015 verzonden vragenbrieven en het onderzoek naar de juistheid daarvan is vervolgens geconcludeerd dat een uitgebreider onderzoek gerechtvaardigd was. Vanaf begin 2016 werden daarom de digitaal ingediende aangiften die waren voorzien van het beconnummer van de gemachtigde en waarvan de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen aan een onderzoek onderworpen. Eiseres heeft haar aangifte op papier ingediend en uit de tot de stukken behorende kopie blijkt dat die niet was voorzien van het beconnummer en de contactgegevens van de gemachtigde. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag het onderzoek al zo ver was gevorderd dat er reden was om aan alle door de gemachtigde ingediende aangiften, waaronder die van eiseres, meer dan de gebruikelijke aandacht te besteden. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat bij het behandelen van de aangifte en het opleggen van de aanslag geen sprake is geweest van een ambtelijk verzuim en de navorderingsaanslag is opgelegd op basis van een feit dat de verweerder ten tijde van het opleggen van de aanslag niet bekend was en redelijkerwijs ook niet bekend behoorde te zijn. Verweerder heeft eerst in 2018 onderkend dat de aangifte door gemachtigde is verzorgd en heeft om die reden per brief van 6 december 2018 een verzoek om informatie verzonden. Daarom is aan eiseres terecht een navorderingsaanslag opgelegd en kan het nadien vernietigen daarvan niet leiden tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
15. Aangaande hetgeen eiseres heeft aangevoerd over projectcode [#] , waarmee eiseres kennelijk tevens een beroep doet op het ontbreken van een zogenoemd nieuw feit, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 januari 2022, ECLI:NL:HGHAMS:2022:362. In deze zaak, waarin de gemachtigde van eiser optrad als de gemachtigde van een andere belastingplichtige, overwoog het Gerechtshof: 5.6.1 Belanghebbende heeft in haar hoger beroepschrift aangevoerd: ‘Voorts is recentelijk duidelijk geworden dat ons kantoor reeds op 30-06-2015, alsmede (…) onze klanten, zonder bekende reden, tot de [#] groep gingen behoren en (…) door de fiscus bestempeld als frauduleus. De navorderingsaanslag dient volgens belanghebbende deswege te worden vernietigd ook omdat een ‘nieuw feit’ zou ontbreken.
Het is het Hof uit andere zaken bekend dat klanten van het (toenmalige) kantoor van de gemachtigde van belanghebbende, [kantoor] ( [kantoor] ), de projectcode [#] hebben gekregen in verband met het strafrechtelijke onderzoek naar dat kantoor. Hun gegevens zijn mogelijk opgeslagen in de zogenoemde Fraude Signalering Voorziening (FSV). Belanghebbende verdedigt naar het Hof begrijpt dat hieraan consequenties moeten worden verbonden en dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd gelet op de conclusies van advocaat-generaal Niessen van 17 juni 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:617, 618 en 619). 5.6.2. Het is het Hof bekend dat de klanten van [kantoor] de projectcode [#] hebben gekregen in verband met het strafrechtelijke onderzoek naar dat kantoor. Dit opdat de door dat kantoor verzorgde aangiften zouden worden uitgeworpen voor nader onderzoek. De directe aanleiding voor het onderzoek naar de aangiften van die belastingplichtigen is dus het onderzoek naar (het toenmalige kantoor van) hun gemachtigde geweest. De controle van de opgevoerde aftrekposten in de aangiften heeft mitsdien niet plaatsgevonden op basis van een criterium dat jegens de desbetreffende belastingplichtigen leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat dit ten aanzien van belanghebbende anders is geweest, dat, met andere woorden, bij de toekenning van de projectcode [#] in dit geval wel sprake is geweest van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot schending van een grondrecht.
5.6.3. Naar het oordeel van het Hof brengt de uitworp van de aangifte van belanghebbende om de genoemde reden niet mee dat de controle van de aangifte van belanghebbende heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd. Ook de omstandigheid dat de gegevens van belanghebbende mogelijk zijn opgenomen in de FSV, leidt om die reden niet tot een verlaging of vernietiging van de navorderingsaanslag (vgl. HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748). 5.6.4. Ook de stelling van belanghebbende dat, nu het onderzoek jegens [kantoor] is gestart rond medio 2015, nadien opgelegde navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit, wordt verworpen. Van een situatie zoals bedoeld in art. 16, eerste lid, laatste volzin van de Algemene wet inzak rijksbelastingen, is geen sprake. Dat belanghebbende mogelijk al vóór het opleggen van de navorderingsaanslag voorkwam op de [#] lijst, doet daar niet aan af.
16. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in de onderhavige zaak geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die tot een ander oordeel zouden moeten leiden dan in de hierboven geciteerde uitspraak van het Gerechtshof. Ook deze beroepsgrond van eiseres kan daarom niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
17. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
18. Ter zitting heeft eiseres verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de inspecteur het bezwaarschrift ontving uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt voor de bezwaarfase een termijn van een halfjaar en voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar. Is de redelijke termijn overschreden, dan heeft de belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar.
19. Het bezwaarschrift is op 3 oktober 2019 door verweerder ontvangen en de uitspraak op bezwaar is gedaan op 14 juli 2020. Het beroepschrift is op 21 augustus 2020 bij de rechtbank ontvangen en de rechtbank doet op 1 april 2022 uitspraak. In zoverre is de redelijke termijn dus met afgerond 6 maanden overschreden en heeft eiseres recht op een schadevergoeding van € 500. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voor die aan een schadevergoeding in de weg staan. Bij de behandeling van het bezwaar is de redelijke termijn met 4 maanden overschreden en bij de behandeling van het beroep met 2 maanden. Van de schadevergoeding komt dus € 333 (€ 500 x 4/6) voor rekening van verweerder en € 167 (€ 500 x 2/6) voor rekening van de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie).
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759, namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en, omdat de proceskosten slechts wordt toegekend vanwege de toekenning van een schadevergoeding, een wegingsfactor van 0,5. Op de aldus vastgestelde vergoeding geldt vervolgens een wegingsfactor 1 voor minder dan vier samenhangende zaken.
Van de proceskosten komt € 506 (€ 759 x 4/6) voor rekening van verweerder en € 253 (€ 759 x 2/6) voor rekening van de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie).
21. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 48. Doelmatigheid vereist dat verweerder en de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie)elk daarvan de helft voor hun rekening nemen.