ECLI:NL:RBNHO:2022:9539

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4472
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, specifieke zorgkosten en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De aanslag is berekend op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.383 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.104. Eiseres had in haar aangifte een bedrag van € 5.180 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht, maar de inspecteur heeft deze kosten niet geaccepteerd omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten niet door haar ziektekostenverzekering zijn vergoed. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, stellende dat eerdere aangiften met soortgelijke zorgkosten wel waren geaccepteerd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de specifieke zorgkosten en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat er meer nodig is dan het volgen van eerdere aangiften. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag gehandhaafd en het beroep ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en heeft zij de proceskostenvergoeding vastgesteld. De uitspraak is gedaan op 25 april 2022 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4472

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] ( [land] ), eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 18.383 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (bisb) van € 3.104 en daarbij bij beschikking € 63.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022 te Haarlem.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Voor het jaar 2016 heeft eiseres een biww aangegeven van € 13.203 en een bisb van € 3.104. Daarbij heeft eiseres op het biww een bedrag van € 5.180 aan specifieke zorgkosten op het biww in aftrek gebracht. Conform de aangifte heeft verweerder haar met dagtekening 20 oktober 2017 een voorlopige aanslag opgelegd.
2. Per brief van 5 april 2018 heeft verweerder eiseres vragen gesteld over de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten. Eiseres heeft daarop gereageerd per brief van 30 april 2018 waarin zij slechts vermelde dat de aangiften over eerder steeds waren gevolgd. Daarop vond tussn partijen een briefwisseling plaats. Per brief van 13 december 2018 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de gevraagde bewijsstukken niet waren verstrekt en de specifieke zorgkosten daarom niet in aftrek zouden worden toegelaten.
3. Met dagtekening 9 januari 2019 heeft verweerder eiseres de aanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 18.383 (€ 13.203 + € 5.180) en een bisb van € 3.104.
4. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Per brief van 24 februari 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen maar dat hij haar de gelegenheid bood te worden gehoord. Eiseres heeft daarop gereageerd per brief van 16 maart 2020 met bijvoeging van nota’s en een specificatie. Het hoorgesprek vond plaats op 16 juni 2020 en daarvan is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort.
5. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
Geschil6. In geschil is of de specifieke zorgkosten terecht niet in aftrek zijn toegelaten. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is omdat zij ook in de aangiften over de jaren 2012 en 2015 op gelijke wijze specifieke zorgkosten in aftrek heeft gebracht en de aftrek, na onderzoek door verweerder, voor beide jaren werd geaccepteerd.
7. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een biww van € 13.203 en een bisb van € 3.104.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op de aftrek omdat zij de desbetreffende uitgaven niet met stukken aannemelijk heeft gemaakt en geen in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan het volgen van de aangiften over 2012 en 2015 omdat het verweerder vrij staat elk jaar opnieuw de aard en de omvang van de specifieke zorgkosten aan de orde te stellen en te betwisten.
9. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10. Aangaande hetgeen eiser heeft aangevoerd over projectcode 1043, waarmee eiser kennelijk tevens een beroep doet op het ontbreken van een zogenoemd nieuw feit, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 januari 2022, ECLI:NL:HGHAMS:2022:362. In deze zaak, waarin de voormalige kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser optrad als de gemachtigde van een andere belastingplichtige, overwoog het Gerechtshof:
5.6.1 Belanghebbende heeft in haar hoger beroepschrift aangevoerd: ‘Voorts is recentelijk duidelijk geworden dat ons kantoor reeds op 30-06-2015, alsmede (…) onze klanten, zonder bekende reden, tot de 1043 groep gingen behoren en (…) door de fiscus bestempeld als frauduleus. De navorderingsaanslag dient volgens belanghebbende deswege te worden vernietigd ook omdat een ‘nieuw feit’ zou ontbreken.
Het is het Hof uit andere zaken bekend dat klanten van het (toenmalige) kantoor van de gemachtigde van belanghebbende, [kantoor] ( [kantoor] ), de projectcode 1043 hebben gekregen in verband met het strafrechtelijke onderzoek naar dat kantoor. Hun gegevens zijn mogelijk opgeslagen in de zogenoemde Fraude Signalering Voorziening (FSV). Belanghebbende verdedigt naar het Hof begrijpt dat hieraan consequenties moeten worden verbonden en dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd gelet op de conclusies van advocaat-generaal Niessen van 17 juni 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:617, 618 en 619).
5.6.2. Het is het Hof bekend dat de klanten van [kantoor] de projectcode 1043 hebben gekregen in verband met het strafrechtelijke onderzoek naar dat kantoor. Dit opdat de door dat kantoor verzorgde aangiften zouden worden uitgeworpen voor nader onderzoek. De directe aanleiding voor het onderzoek naar de aangiften van die belastingplichtigen is dus het onderzoek naar (het toenmalige kantoor van) hun gemachtigde geweest. De controle van de opgevoerde aftrekposten in de aangiften heeft mitsdien niet plaatsgevonden op basis van een criterium dat jegens de desbetreffende belastingplichtigen leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat dit ten aanzien van belanghebbende anders is geweest, dat, met andere woorden, bij de toekenning van de projectcode 1043 in dit geval wel sprake is geweest van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot schending van een grondrecht.
5.6.3. Naar het oordeel van het Hof brengt de uitworp van de aangifte van belanghebbende om de genoemde reden niet mee dat de controle van de aangifte van belanghebbende heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd. Ook de omstandigheid dat de gegevens van belanghebbende mogelijk zijn opgenomen in de FSV, leidt om die reden niet tot een verlaging of vernietiging van de navorderingsaanslag (vgl. HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748).
5.6.4. Ook de stelling van belanghebbende dat, nu het onderzoek jegens [kantoor] is gestart rond medio 2015, nadien opgelegde navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit, wordt verworpen. Van een situatie zoals bedoeld in art. 16, eerste lid, laatste volzin van de Algemene wet inzak rijksbelastingen, is geen sprake. Dat belanghebbende mogelijk al vóór het opleggen van de navorderingsaanslag voorkwam op de 1043 lijst, doet daar niet aan af.
11. Naar het oordeel van de rechtbank zijn voor wat betreft projectcode 1043 in deze zaak geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die tot een ander oordeel zouden moeten leiden dan in de hierboven geciteerde uitspraak van het Gerechtshof.
12. De stukken die eiseres heeft bijgevoegd bij haar brief aan verweerder van 16 maart 2020 zijn een met de hand beschreven blad waarop melding wordt gemaakt van 10 sessies fysiotherapie aan huis voor in totaal € 375, een handgeschreven bon van [bedrijf] met een bedrag van € 1.370, een rekening van de huisarts van € 54,38 en een handgeschreven verklaring van dr. [naam] , gedagtekend 2 maart 2017, waarin wordt verklaard dat eiseres wegens bepaalde medische problemen extra kosten moet maken. Uit de bij de brief gevoegde specificatie heeft eiseres vermeld dat het bij de bon van [bedrijf] om tandartskosten gaat.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet vermeld of en in hoeverre de in 10 genoemde uitgaven door een ziektekostenverzekering zijn of konden worden vergoed. Daarmee heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat en in hoeverre deze kosten op haar hebben gedrukt. Ze kunnen daarom niet in aftrek worden toegelaten.
14. Naast de hierboven genoemde uitgaven heeft eiseres aanspraak gemaakt op aftrek van dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Voor aftrek van dieetkosten is vereist dat een zogenoemde dieetverklaring wordt overgelegd die voldoet aan de eisen die zijn genoemd in artikel 37, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Eiseres heeft een dergelijke verklaring niet overgelegd. Voor de aftrek van kleding en beddengoed is vereist dat moet blijken dat de uitgaven een bedrag € 600 in dat jaar te boven gaan. Eiseres heeft echter geen enkel stuk overgelegd die zien op uitgaven voor kleding en beddengoed en heeft dan ook niet doen blijken dat haar uitgaven daarvoor meer zijn dan € 600. Eiseres heeft derhalve geen recht op aftrek van dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed.
15. Aangaande het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat voor een geslaagd beroep op dit beginsel meer nodig is dan het volgen van de aangifte over een eerder jaar. Uit de stukken en hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd komt naar voren dat verweerder de aangiften over 2013 en 2014 zonder nader onderzoek heeft gevolgd. Bij de aangifte over 2015 zijn wel vragen gesteld, maar naar verweerder heeft aangevoerd en de rechtbank aannemelijk acht is die aanslag per abuis opgelegd voor het einde van de termijn waarbinnen eiseres op de vragen kon reageren. Van een bewuste standpuntbepaling van verweerder was dus geen sprake. Verder heeft verweerder met juistheid aangevoerd dat het hem ieder jaar vrij staat de aard en de omvang van de specifieke zorgkosten aan de orde te stellen en te betwisten. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel faalt dus.
16. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schade
17. Ter zitting heeft eiseres verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de inspecteur het bezwaarschrift ontving uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt voor de bezwaarfase een termijn van een halfjaar en voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar. Is de redelijke termijn overschreden, dan heeft de belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar.
18. Ter zitting hebben beide partijen zich op het standpunt gesteld dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 1.500. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Het bezwaarschrift is op 22 februari 2019 door verweerder ontvangen en de uitspraak op bezwaar is gedaan op 16 juli 2020. De bezwaarfase is daarmee met 12 maanden overschreden. Het beroepschrift is op 20 augustus 2020 bij de rechtbank ontvangen en de rechtbank doet op 25 april 2022 uitspraak. De beroepstermijn is daarmee met 3 maanden. Van de schade vergoeding komt daarom € 1.200 (€ 1.500 x 12/15) voor rekening van verweerder en voor € 300 (€ 1.500 x 3/15) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
Proceskosten
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres recht op een proceskostenvergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759, namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759. Omdat de proceskostenvergoeding slechts wordt toegekend vanwege het toekennen van een vergoeding van immateriële schade, geldt een wegingsfactor van 0,5. Van deze vergoeding komt € 607 (€ 759 x 12/15) voor rekening van verweerder en € 152 (€ 759 x 3/15) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
20. Eiseres heeft recht op vergoeding van het voor deze zaak betaalde griffierecht van € 48. Uit doelmatigheidsoverwegingen dienen verweerder en de Staat der Nederlanden elk de helft daarvan te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.200;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 607;
  • geeft de Staat der Nederlanden opdracht de door eiseres geleden immateriële schade aan haar te vergoeden tot een bedrag van € 300;
  • geeft de Staat der Nederlanden opdracht de proceskosten van eiseres aan haar te vergoeden tot een bedrag van € 152;
  • draagt verweerder op de helft, oftewel € 24, van het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden;
  • draagt de Staat der Nederlanden op de helft, oftewel € 24, van het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.