ECLI:NL:RBNHO:2022:9536

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4170
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; aftrek specifieke zorgkosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. Eiseres had een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 9.890 aangegeven, maar stelde dat zij recht had op aftrek van specifieke zorgkosten. De inspecteur handhaafde de aanslag en eiseres ging in beroep. Tijdens de zitting op 14 maart 2022 werd duidelijk dat eiseres geen overtuigend bewijs had geleverd voor de extra uitgaven voor kleding en beddengoed die zij als zorgkosten wilde aftrekken. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres opgevoerde kosten niet aannemelijk waren gemaakt en dat de inspecteur deze terecht niet in aftrek had toegelaten. Eiseres had ook aanspraak gemaakt op hogere bedragen voor reiskosten en medicijnen, maar deze beroepsgrond werd als tardief afgewezen. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op een hogere aftrek en dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld. Daarnaast werd eiseres een schadevergoeding van € 2.500 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. De rechtbank kende ook een proceskostenvergoeding van € 759 toe aan eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [eiseres] , eiseres

(gemachtigde: J.A. Klaver),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) € 9.890.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022 te Haarlem.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Voor het jaar 2015 heeft eiseres een biww aangegeven van € 6.567 en daarbij een bedrag van € 3.323 aan specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aftrek gebracht. Verder bevatte de aangifte een bedrag aan ingehouden loonheffing van € 511.
2. Per brief van 11 juli 2017 heeft verweerder eiseres vragen gesteld over de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten. Eiseres heeft daarop gereageerd per brief van 3 augustus 2017, bij verweerder ontvangen op 7 augustus 2017. Volgens de bij deze brief gevoegde specificatie zou de aftrek specifieke zorgkosten € 2.627 bedragen.
3. Per brief van 11 september 2017 deelde verweerder eiseres mee dat hij van de aangifte zou afwijken omdat eiseres de gevraagde bewijsstukken niet zou hebben geleverd. Per brief van 22 september 2017, bij verweerder ontvangen op 26 september 2017, deelde eiseres mee dat zij de bewijsstukken reeds bij haar brief van 3 augustus 2017 naar verweerder had gestuurd. Daarop deelde verweerder eiseres mee dat die brief in het ongerede was geraakt en de aanslag met dagtekening 6 oktober 2017 zou worden opgelegd. De brief van 3 augustus 2017 zou worden behandeld als bezwaarschrift. Volgens deze brief zou eiseres recht hebben op een aftrek specifieke zorgkosten van € 2.627.
4. Met dagtekening 6 oktober 2017 heeft verweerder eiseres de aanslag opgelegd. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de specifieke zorgkosten niet in aftrek toegelaten en de aanslag berekend naar een biww van € 9.890 (€ 6.567 + € 3.323). Het aanslagbiljet vermeldt een teruggaaf van € 511, zijnde het bedrag van de ingehouden loonheffing.
5. Per brief van 6 maart 2019 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een hoorgesprek op 2 april 2019. Eiseres heeft daarop gereageerd per brief van 21 maart 2019 n in die brief aanspraak gemaakt op een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.849, als volgt gespecificeerd:
Dieetkosten € 300
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed - 620
Reiskosten WFG Hoorn - 165
Reiskosten huisarts - 55
Medicijnen - 12
Reiskosten tandarts
- 3
€ 990
Verhoging
- 1.119
€ 2.109
Tandartskosten echtgenoot
- 53
€ 2.162
Drempel
- 313
€ 1.849
6. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de specifieke zorgkosten voor € 880 in aftrek toegelaten, als volgt gespecificeerd:
Medicijnen € 12
Uitgaven voor vervoer - 223
Dieetkosten - 300
Genees- en heelkundige hulp
- 53
€ 588
Verhoging
- 605
€ 1.193
Drempel
- 313
€ 880
Verweerder heeft daarom het biww waarnaar de aanslag is berekend nader vastgesteld op € 9.010 (€ 9.890 -/- € 880) en hij heeft eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 522.

Geschil7.Eiseres heeft beroep ingesteld. In geschil is of zij recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. Voor de standpunten en conclusies van partijen wordt verwezen naar de stukken.

Beoordeling van het geschil
8. Zoals blijkt uit hetgeen is vermeld in 4 is de over 2015 verschuldigde IB/PVV vastgesteld op nihil en is de ingehouden loonheffing aan eiser teuggegeven. De beroepsgronden van eiser kunnen dus niet leiden tot vermindering van de aanslag of tot een hogere teruggaaf. Vermindering van het biww waarnaar de aanslag is berekend heeft echter wel gevolgen voor het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank zal daarom beoordelen of eiseres recht heeft op een hogere aftrek specifieke zorgkosten.
9. Zoals blijkt uit hetgeen is vermeld in 5 en 6 zijn alleen de extra uitgaven voor kleding en beddengoed in geschil. Op grond van artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling zijn extra uitgaven voor kleding en beddengoed aftrekbaar als specifieke zorgkosten als de extra uitgaven voortvloeien uit ziekte of invaliditeit ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren. Tot de gedingstukken behoren kopieën van verklaringen waarmee is verklaard dat eiseres en haar echtgenoot sinds 2010 en 2014 lijden aan incontinentie dan wel onbedoeld vochtverlies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met deze summiere verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat zij extra uitgaven voor kleding en bedden goed heeft gedaan die het gevolg zijn van ziekte of invaliditeit die ten minste een jaar heeft geduurd. Ter zitting heeft eiseres daarover desgevraagd ook niet meer duidelijkheid gegeven. Verweerder heeft deze uitgaven daarom terecht niet in aftrek toegelaten.
10. Ter zitting heeft eiseres aanspraak gemaakt op aftrek van hogere bedragen van reiskosten en medicijnen. Verweerder heeft zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat eiseres dit eerder had kunnen aanvoeren en deze beroepsgrond daarom tardief moet worden verklaard. De rechtbank sluit zich daarbij aan en gaat aan deze eis van eiseres daarom voorbij.
11. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres geen recht heeft op een hogere aftrek specifieke zorgkosten en het biww waarnaar de aanslag, zoals die luit na de uitspraak op bezwaar, niet te hoog is vastgesteld.
Immateriële schade
12. Ter zitting heeft eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke vergoeding aanleiding is als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ingediend uitspraak doet. Daarbij geld voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar en voor de beroepsfase van anderhalf jaar. Wordt de redelijke termijn overschreden dan heeft de belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar.
13. Ter zitting hebben beide partijen zich op het standpunt gesteld dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 2.500. De rechtbank sluit zich daarbij aan en neemt daarbij in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft erkend dat, hoewel aan het bezwaar is tegemoetgekomen, eiseres bij de beroepsprocedure nog een financieel belang heeft, met de daarmee gepaard gaande spanning en frustratie, omdat eiseres mogelijk recht kan doen gelden op de regeling Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten of enige andere inkomensafhankelijke regeling. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 14 november 2017 en verweerder heeft op 24 januari 2020 uitspraak op het bezwaar gedaan. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is dus met 20 maanden overschreden. Het beroepschrift is bij de rechtbank ontvangen op 27 juli 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 18 mei 2022. Bij de behandeling van het beroep is de redelijke termijn dus niet overschreden, zodat de schadevergoeding geheel voor rekening komt van verweerder.
Proceskosten
14. Er is aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759, namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en, omdat de proceskosten slechts wordt toegekend vanwege de toekenning van de schadevergoeding, een wegingsfactor van 0,5.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.500;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.