ECLI:NL:RBNHO:2022:9533

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3648
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. De navorderingsaanslag was berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 35.719. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarop de inspecteur de navorderingsaanslag en de rentebeschikking heeft vernietigd en een proceskostenvergoeding van € 5224 heeft toegekend. Eiseres was het niet eens met de hoogte van de toegewezen proceskostenvergoeding en heeft beroep ingesteld, waarbij zij een hogere wegingsfactor van 1,5 heeft aangevoerd, onder verwijzing naar de complexiteit van de zaak.

De rechtbank heeft op 25 april 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de proceskostenvergoeding betrekking heeft op de werkzaamheden van de gemachtigde en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld die een hogere wegingsfactor rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht een wegingsfactor van 1 heeft toegepast, omdat de inhoud van het bezwaarschrift en het verslag van de hoorzitting eenvoudig waren. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met afgerond 29 maanden is overschreden, maar heeft bijzondere omstandigheden geconstateerd die aan toekenning van een schadevergoeding in de weg staan. Uiteindelijk heeft de rechtbank eiseres recht op een schadevergoeding van € 500 toegekend, en de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 759.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de immateriële schade en de proceskosten, en draagt verweerder op het griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3648

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 35.719 en daarbij bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de rentebeschikking vernietigd en aan eiseres een proceskostenvergoeding toegekend van € 5224.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022 te Haarlem.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Voor het jaar 2014 heeft eiseres een biww aangegeven van € 33.719, bestaande uit loon uit dienstbetrekking van € 35.719 en een aftrek van kosten van levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar van € 2.000. De aanslag is conform de aangifte opgelegd.
2. Naar aanleiding van een onderzoek naar het aangiftegedrag van de gemachtigde heeft verweerder de aangifte opnieuw beoordeeld en eiseres per brief van 14 maart 2017 vragen gesteld over onder meer de aftrek van de kosten van levensonderhoud van kinderen. Omdat een antwoord van eiseres uitbleef heeft verweerder eiseres per brief van 6 september 2017 meegedeeld dat hij voornemens was haar een navorderingsaanslag op te leggen. Eiseres heeft daarop gereageerd per brief van 19 september 2017, maar daarmee werd verweerder niet van zijn voornemen afgebracht.
3. Met dagtekening 28 oktober 2017 heeft verweerder eiseres de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 35.719 (€ 33.719 + € 2.000). Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Per brief van 25 april 2018 heeft verweerder meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen, maar dat eiseres nog wel zou worden uitgenodigd voor een hoorgesprek.
4. Op 14 augustus 2018 is eiseres door verweerder gehoord. Van het hoorgesprek is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort. Vervolgens heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bij het opleggen van de (primitieve) aanslag mogelijk sprake was van een ambtelijk verzuim en heeft hij bij de bestreden uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de daarbij gegeven rentebeschikking vernietigd en aan eiseres op basis van Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) een proceskostenvergoeding toegekend van € 522, te weten één punt voor het indienen van het bezwaarschrift en één punt voor het bijwonen van het hoorgesprek, met een waarde per punt van € 261. Daarbij heeft verweerder de zaak aangemerkt als een zaak van gemiddeld gewicht en daarom voor het gewicht van de zaak een wegingsfactor toegepast van 1.
Geschil5. In geschil is de hoogte van de bezwaarkostenvergoeding.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat bij het vaststellen van de vergoeding een wegingsfactor van 1,5 had moeten worden toegepast en heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat de zaak, mede gelet op het zeer uitvoerige betoog van verweerder in diens brief van 25 april 2018, kennelijk van een hoge moeilijkheidsgraad is. Volgens eiseres is daarom een extra proceskostenvergoeding van 50% van € 522 = € 261 op zijn plaats.
7. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot een proceskostenvergoeding voor bezwaar van € 783 (€ 522 + € 261).
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het een zaak van gemiddeld gewicht is en heeft daarvoor aangevoerd dat een bezwaarprocedure altijd wordt geacht van gemiddeld gewicht te zijn, tenzij er duidelijke redenen zijn om daarvan af te wijken. Volgens verweerder was in deze zaak het bezwaarschrift kort, het feitencomplex verre van ingewikkeld en de conclusie eenvoudig, zonder dat daarvoor complexe fiscaal-juridische standpunten aan ten grondslag liggen.
9. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10. De rechtbank overweegt dat het standpunt van verweerder, dat bij het beoordelen van het gewicht van een zaak in beginsel wordt uitgegaan van een gemiddeld gewicht, tenzij bijzondere feiten en omstandigheden reden geven daarvan af te wijken, juist is.
11. De rechtbank overweegt dat in dit geval de proceskostenvergoeding ziet op de werkzaamheden die de gemachtigde, als professionele rechtsbijstandverlener, voor deze zaak heeft moeten uitvoeren. Het bezwaarschrift en het verslag van de hoorzitting zijn kort en de inhoud daarvan is eenvoudig. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat de gemachtigde veel tijd heeft moeten besteden aan deze zaak. Het uitvoerige betoog waarmee verweerder zijn aanvankelijke voornemen tot het doen van uitspraak op bezwaar heeft gemotiveerd, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in deze zaak ook verder geen bijzondere feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die reden geven de zaak aan te merken als een zaak van meer dan gemiddeld gewicht. Verweerder heeft dus terecht een wegingsfactor van 1 toegepast.
12. Op grond van het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schade
13. Ter zitting heeft eiseres verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de inspecteur het bezwaarschrift ontving uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt voor de bezwaarfase een termijn van een halfjaar en voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar. Is de redelijke termijn overschreden, dan heeft de belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar.
14. Het bezwaarschrift is op 21 november 2017 door verweerder ontvangen en de uitspraak op bezwaar is gedaan op 12 mei 2020. Het beroepschrift is op 18 juni 2020 bij de rechtbank ontvangen en de rechtbank doet op 25 april 2022 uitspraak. In zoverre is de redelijke termijn dus met afgerond 29 maanden overschreden en heeft eiseres recht op een schadevergoeding van € 2.500. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in dit geval echter bijzondere omstandigheden voor die aan toekenning van een schadevergoeding in de weg staan. Zoals blijkt uit hetgeen is overwogen in 4 is bij de uitspraak op bezwaar geheel aan de bezwaren van eiseres tegemoetgekomen. Aangaande de inhoud van de zaak was er dus geen reden voor het instellen van beroep. Verder is in vele bezwaar- en beroepsprocedures die de gemachtigde heeft gevoerd en die naar inhoud en gewicht met deze zaak zijn te vergelijken bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding een wegingsfactor van 1 toegepast. Door in deze zaak toch een wegingsfactor van 1,5 te eisen, heeft eiseres, in de persoon van haar gemachtigde, tegen beter weten in geprocedeerd. Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden dient de beroepsfase daarom buiten beschouwing te worden gelaten. Alsdan is sprake van termijnoverschrijding van afgerond 6 maanden. Eiseres heeft dus recht op een schadevergoeding van € 500 die geheel voor rekening komt van verweerder.
Proceskosten
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759, te weten 1 punt voor het indienen van het beroepschrift een 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en, omdat de proceskostenvergoeding slechts wordt toegekend vanwege de toekenning van een vergoeding van immateriële schade, een wegingsfactor van 0,5.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 48 aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.