In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. De navorderingsaanslag was berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 35.719. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarop de inspecteur de navorderingsaanslag en de rentebeschikking heeft vernietigd en een proceskostenvergoeding van € 5224 heeft toegekend. Eiseres was het niet eens met de hoogte van de toegewezen proceskostenvergoeding en heeft beroep ingesteld, waarbij zij een hogere wegingsfactor van 1,5 heeft aangevoerd, onder verwijzing naar de complexiteit van de zaak.
De rechtbank heeft op 25 april 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de proceskostenvergoeding betrekking heeft op de werkzaamheden van de gemachtigde en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld die een hogere wegingsfactor rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht een wegingsfactor van 1 heeft toegepast, omdat de inhoud van het bezwaarschrift en het verslag van de hoorzitting eenvoudig waren. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met afgerond 29 maanden is overschreden, maar heeft bijzondere omstandigheden geconstateerd die aan toekenning van een schadevergoeding in de weg staan. Uiteindelijk heeft de rechtbank eiseres recht op een schadevergoeding van € 500 toegekend, en de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 759.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de immateriële schade en de proceskosten, en draagt verweerder op het griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.