ECLI:NL:RBNHO:2022:9520

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
15/099944-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een hamer op het hoofd van het slachtoffer

Op 27 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 20 april 2022 te Haarlem, waar de verdachte, onder invloed van alcohol, zijn buurvrouw met een hamer op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde, maar niet met de intentie om de buurvrouw te doden. De rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de geweldpleging. De verdachte heeft tijdens de zitting ontkend de buurvrouw te hebben geraakt, maar de rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig, mede door de aanwezige camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. Tevens is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer en haar echtgenoot. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade, en de verdachte is veroordeeld tot betaling van deze schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/099944-22 (P)
Uitspraakdatum: 27 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. F.F. Kool, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2022 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) (met kracht) met een hamer op/tegen en/of in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2022 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet (meermalen) (met kracht) met een hamer op/tegen en/of in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Op grond van de in de bijlage bij dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, kan worden vastgesteld dat de verdachte in de plaatselijke supermarkt zijn buurvrouw, aangever [slachtoffer] , is tegengekomen ter hoogte van de uitgang. Hij is vervolgens op haar afgelopen en heeft meermalen met een hamer in haar richting geslagen, als gevolg waarvan aangeefster letsel aan haar hoofd heeft opgelopen.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Het verweer van de verdediging, strekkende tot integrale vrijspraak, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
De gedragingen van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend met de hamer te hebben geslagen. In zijn eerdere bij de politie afgelegde verklaring heeft hij gezegd dat hij weliswaar met de hamer had geslagen, maar daarbij zijn buurvrouw niet zou hebben geraakt. De rechtbank passeert beide verklaringen van de verdachte. In het licht van de veelheid aan door de rechtbank gebruikte wettige bewijsmiddelen, waaronder (naast de aangifte) de door de politie beschreven camerabeelden, de letselbeschrijving en de getuigenverklaringen, zijn de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig. Aan dat oordeel draagt bij de constatering dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de gang van zaken tijdens het incident.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer wilde doden. Opzet in onvoorwaardelijke vorm kan daarom niet worden aangenomen. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangeefster.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in het onderhavige geval de dood van aangeefster – aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen.
De vraag is in hoeverre de verdachte die hiervoor beschreven aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop willens en wetens heeft aanvaard.
Het uit de bewijsmiddelen blijkende aanzienlijke geweld dat tegen het slachtoffer is gepleegd levert naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op dat zij hierdoor zou komen te overlijden. Daartoe is van belang dat de verdachte meermalen met de hamer, een zogenaamde klauwhamer van ruim 600 gram, heeft uitgehaald en op het slachtoffer heeft ingeslagen. Hij heeft haar daarbij met kracht en doelgericht op haar hoofd geslagen. Het hoofd is een kwetsbaar lichaamsdeel en iemand krachtig met een hamer op het hoofd slaan, kan levensbedreigend zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het geweld dat de verdachte heeft toegepast op het slachtoffer, te weten het meermalen slaan met een hamer in de richting van en op het hoofd van het slachtoffer, naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster als gevolg bewust heeft aanvaard.
Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat de verdachte bij zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer in die zin dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 april 2022 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met kracht met een hamer op en in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daaraan bijzondere voorwaarden verbonden in de vorm van een meldplicht, een ambulante behandeling en een alcoholverbod. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr wordt opgelegd voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met mevrouw [slachtoffer] en haar echtgenoot [naam] , en dat deze dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het gegeven dat hij een beperkte justitiële documentatie heeft. De raadsman heeft verzocht om een onvoorwaardelijke straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en het eventuele meerdere geheel voorwaardelijk op te leggen in combinatie met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft al jarenlang een conflict met zijn buren. Toen hij zijn buurvrouw tegenkwam in de supermarkt, heeft hij haar, terwijl hij onder invloed van alcohol was, zonder enige aanwijsbare aanleiding aangevallen en met een klauwhamer op het hoofd geslagen. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf waarbij hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen om het leven zou komen. Dat dit niet is gebeurd, is een omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Deze aanval heeft dan ook veel impact gehad op het slachtoffer, temeer nu het feit is gepleegd door haar buurman. Daarnaast zijn ook omstanders getuige geweest van deze grove geweldpleging in de openbare ruimte, hetgeen ook bij hen gevoelens van onveiligheid heeft teweeggebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 juni 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. In dit opzicht zijn geen strafverzwarende factoren aanwezig.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 28 september 2022 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Uit het advies volgt dat er bij de verdachte sprake is van een cognitieve beperking, alcoholgebruik en een gebrek aan probleemoplossend vermogen. De verdachte is gemotiveerd om zich te conformeren aan afspraken met de reclassering van Fivoor en om een behandeling aan te gaan bij De Waag. Er wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling, alcoholverbod, contactverbod en straatverbod.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch rapport over verdachte gedateerd 5 augustus 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Het tekortschietende vermogen om met de tegenslagen om te gaan hangt samen met zijn intellectuele beperkingen en zijn geringe emotionele draagkracht. Hij overziet zaken slecht, kan zaken bijvoorbeeld niet relativeren en hij raakt dan snel emotioneel van slag. Hij is vervolgens deze verhoogde innerlijke onrust gaan dempen met alcohol, met als gevolg dat er sprake is geweest van een gedragsontremming, ten gevolge van alcoholgebruik, waarbij hij zijn gevoelens van boosheid heeft uit geageerd.Onderzoeker acht sprake van een doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek en beperkingen op zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig voornoemd inzicht geheel in vrijheid te kunnen bepalen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde – indien bewezen – betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht voor het bewezenverklaarde. Hiermee wordt rekening gehouden bij de strafoplegging.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling en een drugsverbod met een proeftijd van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Anders dan door de reclassering wordt geadviseerd, zal de rechtbank aan de bijzondere voorwaarden geen straatverbod koppelen, omdat de verdachte momenteel nog in dezelfde straat woont als het slachtoffer en voldoende op de situatie toegesneden resultaat kan worden verwacht van een contactverbod.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een contactverbod opleggen, gedurende drie jaren in de vorm van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr, ter voorkoming van strafbare feiten en ter beveiliging van de maatschappij. De verdachte mag op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] en [naam] . Voor iedere keer dat de verdachte een van deze verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis van de hierna bepaalde duur worden opgelegd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is tegen de verdachte een vordering tot schadevergoeding van € 349,08 en van € 1.267,50, wegens materiële schade en € 2.500,- wegens immateriële schade ingediend die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard c.q. dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op het verweer van de verdediging. Subsidiair heeft de raadsman om een zelfde afdoening verzocht , omdat de ingediende vordering onvoldoende is onderbouwd. Voor wat betreft de gevorderde kosten voor rechtsbijstand heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering op dit punt dient te worden afgewezen, omdat de aangeefster zich ook kosteloos door bijvoorbeeld Slachtofferhulp had kunnen laten bijstaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat namens de benadeelde partij (die kennelijk geen toevoeging heeft gevraagd op de voet van de Wet op de rechtsbijstand) de kosten voor rechtsbijstand, te weten een bedrag van € 1.267,50, ten onrechte zijn gekarakteriseerd als kosten gemaakt ter vaststelling van de schade. In zoverre zal zij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Wel zal in overeenstemming met toepasselijke regels een kostenveroordeling volgen.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gevorderde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Anders dan door de benadeelde partij is gevorderd, zal de rechtbank voor deze kosten het liquidatietarief kantonzaken hanteren, waarbij twee punten worden toegekend (één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor de aanwezigheid ter terechtzitting). Derhalve worden de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten conform het liquidatietarief kantonzaken vastgesteld op een bedrag van € 436,- (2 punten x tarief € 218,-).

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder
3.4weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder
4.vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
dertig (30) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot tien (10) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering Fivoor op het [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de veroordeelde zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • de veroordeelde geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Legt op de maatregel ex artikel 38v Sr dat de verdachte voor de duur van
drie jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] en [naam] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.849,08, bestaande uit € 349,08 als vergoeding voor de materiële en € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 436,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.849,08, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 38 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Bakker, voorzitter,
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. R.M. Steinhaus, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2022.
Mr. H. Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.