8.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing of aan de verdachte de maatregel van TBS moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, maar de rechtbank heeft zich met name laten leiden door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is de woning van zijn bovenbuurvouw binnengedrongen waarbij hij tegen haar heeft geroepen dat hij haar zou gaan vermoorden. De verdachte heeft haar vervolgens bij haar keel vastgepakt en haar keel dichtgeknepen, meerdere keren zijn vingers in haar ogen gestoken en een glazen waterkan op haar hoofd kapot geslagen. Ook heeft de verdachte meerdere goederen in haar woning vernield. Voor het slachtoffer is dit een zeer angstaanjagende situatie geweest. Zij heeft doodsangsten uitgestaan. Naast het lichamelijke letsel heeft het handelen van de verdachte tot ernstig geestelijk letsel bij het slachtoffer geleid, zoals ook is gebleken uit de verklaring die zij ter zitting heeft afgelegd.
Daarnaast heeft de verdachte een medewerkster van een supermarkt mishandeld door met zijn vuist een klap tegen haar kaak te geven en tegen haar lichaam te trappen. Naast de pijn aan haar kaak heeft het slachtoffer zich enige tijd niet veilig gevoeld.
Tijdens de opname van de verdachte in een GGZ kliniek heeft hij een psychiatrisch verpleegkundige mishandeld door met zijn vuist tegen de kaak van de verpleegkundige te stompen.
Ook de familie van de verdachte is slachtoffer geworden van bedreiging en vernieling door de verdachte. De verdachte is ’s nachts naar hun woning gegaan en heeft hen met de dood bedreigd. Voorts heeft hij de ruit van de voordeur vernield en een deuk in hun auto getrapt. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht en geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Hoewel de verdachte al deze handelingen heeft begaan, kunnen deze hem niet worden toegerekend vanwege de psychotische ontregeling waarin hij verkeerde.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 augustus 2022 en de over de verdachte uitgebrachte rapportages.
Het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 9 mei 2022 houdt onder meer het volgende in:
Klinische en gestructureerde risicotaxatie wijst duidelijk uit dat het risico op ernstig gewelddadig gedrag bij betrokkene in direct verband staat tot de beschreven diagnostiek en meer specifiek, gekoppeld is aan het verloop van deze problematiek en hierop afgestemd risicomanagement. Simpel gesteld is het risico bij relatief stabiel functioneren en voldoende externe kaders hanteerbaar, terwijl het risico op vergelijkbaar gedrag hoog is bij ontregelingen zoals ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Ook de werking van beschermende functies is volstrekt afhankelijk van het verloop van beschreven problematiek. Op basis van een inmiddels langdurig behandelverloop wordt geconcludeerd dat een hoog zorgniveau, met externe garanties ten aanzien van de medicatietrouw en mogelijkheden tot periodiek opschalen, in combinatie met een werkzaam toezichtkader, bijvoorbeeld gericht op het middelengebruik, als noodzakelijk moet worden beoordeeld om vereist risicomanagement te kunnen bieden op langere termijn. Bekend is dat betrokkene in principe een coöperatieve houding heeft, maar, mede gelet op gebrekkig probleeminzicht, afhankelijk blijft van externe kaders om deze houding te kunnen handhaven op langere termijn. Het risicomanagement dient te bestaan uit een combinatie van behandeling en toezicht, met mogelijkheden tot opschalen en zoveel mogelijk garanties ten aanzien van de medicatietrouw en zicht op het middelengebruik. Gelet op het behandelverleden tot op heden, de bekende risicofactoren en vooral het gebleken belang van langdurig behoud van risicomanagement en forensische scherpte wordt een tbs-maatregel het meest passende kader geacht, temeer nu gelet op het advies tot ontoerekenbaarheid, de mogelijkheid tot een combinatie van een zorgmachtiging en bijzondere voorwaarden komt te vervallen. Mede op basis van de in principe coöperatieve opstelling wordt een tbs met voorwaarden haalbaar en toereikend geacht, waarbij geadviseerd wordt een geleidelijke overgang vanuit de huidige PPC-context te organiseren en zorg te dragen voor een passende woonsituatie voor de langere termijn.
Het over de verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport gedateerd 13 mei 2022 houdt onder meer het volgende in:
Het recidiverisico wordt ingeschat als matig indien betrokkene begeleiding en behandeling heeft. Uit zorg wordt het risico ingeschat als hoog met als belangrijkste risicofactoren de chronische psychotische symptomen, het beperkte ziektebesef en inzicht in combinatie met zijn therapieresistente verleden met risico op het stoppen met medicatie, (toename van) cannabis- en amfetaminegebruik en stresserende omstandigheden. Betrokkene is op dit moment gemotiveerd voor behandeling, medicatietrouw, heeft een positieve houding naar autoriteit, heeft doelen voor ogen en accepteert vrijwillig bewindvoering. Het middelengebruik, het beperkte ziektebesef en -inzicht, behandelmotivatie en de therapieresistentie in het verleden dienen hierbij in overweging genomen te worden. Het gebruik van cannabis en amfetamine kan een uitlokkende of verergerende factor zijn voor (ontregeling van) psychotische symptomen. Daarnaast is het ziektebesef en het -inzicht van belang om de motivatie voor continuïteit van zorg te waarborgen met medicatie-inname. Indien er geen juiste behandeling en begeleiding is en betrokkene stopt met medicatie, er stresserende omstandigheden zijn of er een toename is van middelengebruik, zullen er risico’s zijn gelijkende aan de huidige delicten. Langdurige, intensieve behandeling en begeleiding van betrokkene is noodzakelijk. Naast medicatie dient behandeling gericht te zijn op psycho-educatie met als doel het vergroten van het probleembesef (vooral gericht op de wanen) en inzicht in de problematiek, de risico’s op een verdere decompensatie en het herkennen van psychotische symptomen. Dit kan onder andere door gebruik te maken van een signaleringsplan. De beïnvloedingsmogelijkheden op de wanen wordt gezien de hardnekkigheid echter als beperkt ingeschat, waardoor behandeling in dit kader grotendeels gericht moet zijn op risicomanagement. Het streven naar vermindering en bij voorkeur volledige abstinentie van gebruik van middelen dient een zeer belangrijk onderdeel te zijn van de behandeling. Gezien de langdurige problematiek en het beperkte probleembesef is de verwachting dat betrokkene zonder structuur en begrenzing van buitenaf moeilijk abstinent kan blijven. Een ambulante behandeling in een beschermde woonvorm met intensieve begeleiding en behandeling en risicomanagement, zodat op tijd ingegrepen kan worden in het geval van verdere ontregeling, zou geadviseerd zijn. Omdat echter nog niet voldaan wordt aan de randvoorwaarden hiervoor, kan bij start van de behandeling een opname in een forensische kliniek (zoals een FPA) geadviseerd worden met als doel het opstarten van een resocialisatietraject naast eerder genoemde interventieadviezen, gericht op terugval preventie. Er wordt geadviseerd behandeling plaats te laten vinden in het kader van een TBS met voorwaarden.
Het over de verdachte uitgebrachte maatregelrapport gedateerd 24 juni 2022 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Fivoor TBS Zuid houdt onder meer het volgende in:
De reclassering onderschrijft de risicoanalyses vanuit het onderzoek Pro Justitia en ziet het risico op recidive en letselschade als hoog indien betrokkene geen behandeling en begeleiding zou krijgen. Gelet op de langdurige problematiek en de hardnekkigheid van de wanen, welke ten tijde van het onderzoek nog immer aanwezig zijn, ziet de reclassering een stevige interventie als noodzakelijk. Betrokkene heeft een lang verleden van behandeling en begeleiding achter de rug, welke tot nog toe niet hebben geleid tot het uitblijven van recidive. Betrokkene wordt momenteel verdacht van meerdere ernstige geweldsfeiten, welke een direct verband houden met zijn mentale gesteldheid. De reclassering sluit zich dan ook aan bij de resultaten van het onderzoek Pro Justitia dat langdurige zorg en begeleiding onder een strikt kader geïndiceerd zijn om de leefsituatie weer te stabiliseren en betrokkene tot gedragsverandering te brengen. Nu betrokkene volledig ontoerekeningsvatbaar is, komt de TBS maatregel als passend kader in beeld om betrokkene onder te begeleiden. Betrokkene heeft de motivatie voor behandeling en begeleiding uitgesproken en wil zich houden aan het medicatiebeleid. Gelet op de aanwezige motivatie voor behandeling, begeleiding en medicatiegebruik ziet de reclassering momenteel voldoende aangrijppunten om betrokkene een kans te geven zich onder bijzondere voorwaarden te laten begeleiden. De reclassering adviseert dan ook om bij veroordeling aan betrokkene een TBS maatregel met voorwaarden op te leggen. Indien betrokkene zich desondanks niet aan de voorwaarden houdt, is voortzetting van het traject, evenals de beveiliging van de maatschappij, gewaarborgd middels een omzettingsprocedure naar een TBS met dwangverpleging.
Ter terechtzitting heeft de getuige [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor, dit advies onderschreven.
Overwegingen en oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan zich met de adviezen van de deskundigen en de reclassering verenigen. De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapportages over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte dient te worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag dienen te worden gesteld, zoals geadviseerd door de reclassering. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij bereid is de door reclassering geformuleerde voorwaarden na te leven.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden is voldaan. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het door de verdachte begane feit onder 2 subsidiair in de zaak met parketnummer 15/002331-22 is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en het bewezen verklaarde feit 3 in de zaak met parketnummer 15/002331-22 en feit 2 in de zaak met parketnummer 15/170741-22 zijn op grond van artikel 37a, eerste lid, sub 1, Sr eveneens feiten waarvoor terbeschikkingstelling kan worden opgelegd. Voorts eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat deze maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de terbeschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen contact- en locatieverbod als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, nu de wet die ruimte niet biedt. Artikel 38v Sr maakt oplegging van deze maatregel alleen mogelijk bij een veroordeling voor een strafbaar feit of waarbij met toepassing van artikel 9a Sr geen straf of maatregel wordt opgelegd. Nu de verdachte door de rechtbank ontoerekeningsvatbaar zal worden verklaard en dientengevolge zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, is van een veroordeling geen sprake en evenmin van toepassing van artikel 9a Sr.
9. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel in de zaak met parketnummer 15/002331-22
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 300,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd, gelet op de gesteldheid van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit alsmede de voorgeschiedenis van de verdachte die ertoe heeft geleid dat hij in die conditie kon belanden.
Oordeel van de rechtbank
Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.606,90 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 3.606,90) en immateriële schade
(€ 6.000,00) die zij als gevolg van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag voor wat betreft de materiële schade met ingang van 25 oktober 2022 en voor de immateriële schade met ingang van 3 januari 2022. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- hanglamp € 103,24;
- bloempot € 33,29;
- waterkan € 10,95;
- montuur bril € 149,00;
- eigen risico zorgverzekering € 385,00;
- niet vergoede zorgkosten € 30,62;
- reiskosten € 105,96;
- parkeerkosten € 13,50;
- huishoudelijke hulp € 588,00;
- kappersopleiding € 1.850,00;
- verhuiskosten € 337,34.
Voor zover de rechtbank de reiskosten van de benadeelde partij ten bedrage van € 26,04 voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 11 oktober 2022 niet als materiële schade zal toewijzen, worden deze reiskosten als proceskosten gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten voor de kappersopleiding moeten worden afgewezen omdat niet is gebleken dat de benadeelde partij de opleiding niet op een later moment kon inhalen. De gevorderde verhuiskosten moeten eveneens worden afgewezen. De verdachte is in voorlopige hechtenis genomen en de enkele vrees dat hij in vrijheid zou worden gesteld is onvoldoende om de gevorderde verhuiskosten toe te wijzen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd, gelet op de gesteldheid van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit alsmede de voorgeschiedenis van de verdachte die ertoe heeft geleid dat hij in deze conditie kon belanden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten voor de kappersopleiding niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien deze schadepost door de raadsman van de verdachte gemotiveerd is betwist en deze betwisting vervolgens namens de benadeelde partij onvoldoende gemotiveerd is weersproken. Ten aanzien van de verzochte verhuiskosten is de rechtbank van oordeel dat deze voor vergoeding in aanmerking komen. De verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 2 (subsidiair; in de zaak met parketnummer 15/002331-22) de onderbuurman van de benadeelde partij. De benadeelde partij voelde zich niet meer veilig in haar eigen huis en heeft om die reden besloten te verhuizen. Naar het oordeel van de rechtbank staat de omstandigheid dat de verdachte destijds in voorlopige hechtenis is genomen niet in de weg aan toewijzing van de gevorderde verhuiskosten; het was immers niet uitgesloten dat hij (onder voorwaarden) weer vrij zou komen.
De verzochte reiskosten ten bedrage van € 26,04 voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 11 oktober 2022 moeten worden aangemerkt als proceskosten. Gelet op het bepaalde in artikel 238, eerste en tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bezien in samenhang met artikel 239 Rv zijn deze kosten niet toewijsbaar, aangezien de benadeelde partij op de zitting is bijgestaan door een gemachtigde. De vordering op dit punt zal daarom worden afgewezen.
Nu de vordering ten aanzien van de overige gestelde schadeposten niet is betwist en de rechtbank van oordeel is dat deze schadeposten, tot een bedrag van € 1.730,86, rechtstreeks voortvloeien uit de onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten zal de vordering in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.000,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging zware mishandeling, bedreiging en vernieling] aanleiding om ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.