ECLI:NL:RBNHO:2022:9517

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
15.053973.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld van politieagent aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit met aanzienlijke overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als politieagent werkzaam was. De verdachte is beschuldigd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennepplanten en het stelen van elektriciteit voor de hennepkwekerij. De feiten vonden plaats in de periode van 21 februari 2017 tot en met 22 januari 2019 in Heemstede. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een initiërende en regisserende rol heeft vervuld in de hennepkwekerij, die zich in een huurwoning bevond. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van acht maanden op, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontslag bij de politie. De rechtbank benadrukte dat het handelen van de verdachte, als politieagent, het vertrouwen in de politie ernstig heeft geschaad. De verdachte werd vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar de bewezenverklaring van de overige feiten leidde tot een straf die de ernst van de gepleegde feiten weerspiegelt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.053973.19
Uitspraakdatum: 5 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 september 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres 1] ,
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.M. van Bijsterveldt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. H. Polat, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 21 januari 2019 te Heemstede, in een woning gelegen aan de [adres 2] , meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een of meer (grote) hoeveelheden hennepplanten en/of een of meer hoeveelheden van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 februari 2017 tot en met 22 januari 2019 te Heemstede (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand, gelegen aan de [adres 2] , heeft weggenomen (minimaal) 100.800 kWh elektriciteit, in elk geval een grote hoeveelheid elektriciteit, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, valse sleutel en/of verbreking;
3
hij op of omstreeks 22 januari 2019 te Heemstede en/of Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 181 (jonge) hennepplanten en/of 550 gram henneptoppen, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met uitzondering van de pleegperiode van feit 1. Op basis van de verklaring van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris kan slechts een pleegperiode worden bewezen van 1 januari 2017 tot en met 22 januari 2019. De raadsman heeft dan ook verzocht om de verdachte partieel vrij te spreken van de onder feit 1 tenlastegelegde periode 1 juni 2016 tot en met 31 december 2016.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 1. tenlastegelegde feit
Met de raadsman, en anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat de verdachte zich al vanaf 1 juni 2016 samen met de medeverdachten bezig heeft gehouden met het kweken en verwerken van hennep.
De rechtbank zal bij de bewezenverklaring uitgaan van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris en de bevindingen van de fraude-inspecteur van Stedin en op basis daarvan de pleegperiode vaststellen vanaf 21 februari 2017 tot en met 22 januari 2019.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op tijdstippen in de periode van 21 februari 2017 tot en met 21 januari 2019 te Heemstede, in een woning gelegen aan de [adres 2] , meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk hoeveelheden hennepplanten en/of hoeveelheden van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep heeft geteeld en verwerkt;
2
hij op tijdstippen in de periode van 21 februari 2017 tot en met 22 januari 2019 te Heemstede telkens tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand, gelegen aan de [adres 2] , heeft weggenomen minimaal 100.800 kWh elektriciteit toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V, waarbij verdachte of zijn mededaders die elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
3
hij op 22 januari 2019 te Heemstede en Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 181 jonge hennepplanten en 550 gram henneptoppen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2:
diefstal in vereniging, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gemaakt door middel van verbreking;
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod; meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. De officier van justitie heeft daartoe naar voren gebracht dat de verdachte jarenlang structureel kweekprocessen heeft opgestart en oogst na oogst heeft laten slagen terwijl hij ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten de functie van politieagent vervulde. De officier van justitie heeft daarbij benadrukt dat zij het de verdachte zwaar aanrekent dat hij door zijn handelen criminaliteit in stand heeft gehouden, terwijl hij uit hoofde van zijn functie tegen diezelfde criminaliteit streed. Voorts heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat zij bij de formulering van haar strafreis rekening heeft gehouden dat de verdachte betreffende de hennepkwekerij een initiërende rol heeft gespeeld, medeverdachte [medeverdachte 1] via een gunstige huurconstructie daarbij heeft betrokken en zijn moeder en andere dames als knipsters zwart geld heeft laten verdienen. Tot slot geeft de officier van justitie aan rekening te hebben gehouden met het feit dat de verdachte is ontslagen bij de politie en dat sprake is van een schending van de redelijke termijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een op te leggen straf op het standpunt gesteld dat de verdachte een soortgelijke straf dient te worden opgelegd als de geëiste straf tegen de medeverdachte [medeverdachte 2] , te weten een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 200 uren.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar ten tijde van het delict de functie van politieagent vervulde, maar dat niet is gebleken dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn functie. Dat de verdachte de functie van politieagent vervulde, heeft volgens de raadsman louter in zijn nadeel gewerkt, nu de verdachte als gevolg van de onderhavige zaak per direct is ontslagen. Zijn functie als politieagent dient dan ook niet te leiden tot een zwaardere strafoplegging dan die van de medeverdachten in deze strafzaak.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de op te leggen straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met de medeverdachten zich bijna twee jaar schuldig gemaakt aan het telen en verwerken van hennep. De hennepkwekerij bevond zich in een door de medeverdachte [medeverdachte 2] gehuurde woning, waar medeverdachte [medeverdachte 1] mocht verblijven. Gelet op de aangetroffen goederen en systemen waarvan gebruik werd gemaakt in de kweekruimtes in de woning, kan worden geconcludeerd dat de mate van professionaliteit van de hennepkwekerij hoog was.
Hennepteelt levert een softdrug op die schadelijk is voor de volksgezondheid. Gezien de aangetroffen 181 jonge hennepplanten in de voorkweekruimte in de woning, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de hennep voor de verdere verspreiding en handel was bedoeld. De verspreiding en handel van/in hennep gaat, vanwege de grote winsten die daarmee worden gemaakt, gepaard met allerlei andere vormen van criminaliteit, en ontwricht de samenleving in toenemende mate. De verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Voorts heeft de verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit ten behoeve van voornoemde hennepkwekerij, hetgeen naast overlast en schade voor de energieleverancier, door de illegale aftakking ook een verhoogde kans op kortsluiting en brandgevaar in de woning met zich meebrengt.
De verdachte heeft bij zijn handelen kennelijk alleen oog gehad voor financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de genoemde negatieve gevolgen daarvan. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank overweegt voorts dat de verdachte gedurende de bewezenverklaarde pleegperiode als agent van de Nationale politie werkzaam was. Hij vervulde dan ook een voorbeeldfunctie , hetgeen niet valt te rijmen met de in deze zaak bewezenverklaarde strafbare feiten, te weten het gedurende bijna twee jaar samen met anderen bedrijfsmatig kweken van hennep in een professionele kwekerij in een woning. Een politieagent neemt, gelet op zijn taak en vertrouwensfunctie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Om die reden wordt van hem volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Door zijn strafbare handelen, gedurende een lange periode, heeft verdachte het vertrouwen van de maatschappij in het politieapparaat ernstige schade toegebracht, hetgeen de rechtbank de verdachte zwaar aanrekent. Deze omstandigheid zal de rechtbank dan ook ten nadele meewegen bij de op te leggen straf. Dat de verdachte, zoals de raadsman heeft betoogd, geen misbruik heeft gemaakt van zijn functie als politieagent, doet daaraan niet af.
De rechtbank zal ook ten nadele van de verdachte meewegen dat hij tezamen met zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdachte 2] , een initiërende en regisserende rol heeft vervuld bij het opzetten en in stand houden van de hennepkwekerij in de huurwoning van [medeverdachte 2] . Zij hebben daarmee een relatief grotere rol gespeeld in het geheel ten opzichte van de rol die de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gehad bij de hennepkwekerij.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende meegewogen.
De rechtbank zal allereerst ten voordele van de verdachte in aanmerking nemen dat hij door zijn houding ter terechtzitting ervan heeft blijk gegeven het laakbare van zijn eigen handelen in te zien. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat hij ten gevolge van de onderhavige zaak reeds nadelige gevolgen heeft ondervonden. Immers is de verdachte per direct bij de politie ontslagen als gevolg van deze strafzaak.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 25 maart 2022. Hieruit volgt dat de strafzaak emotioneel veel impact heeft op de verdachte en hij de afgelopen periode heeft geprobeerd zijn hoofd boven water te houden. Dat is gelukt en hij heeft inmiddels een nieuwe baan. De kans op herhaling bij een veroordeling schat de reclassering in als laag.
Ook heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een strafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn dient te zijn afgerond met een eindvonnis. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is op 22 januari 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn derhalve aangevangen. De redelijke termijn van berechting is vanaf 22 januari 2021 dus fors, met circa één jaar en acht maanden, overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank zichzelf voor de vraag gesteld of een (volledig) onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op het tijdsverloop nu nog passend en geboden is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend vanwege het volgende.
Het feit dat de verdachte een politieagent was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en dat hij ondanks deze vertrouwensfunctie gedurende een periode van bijna twee jaar lang strafbare feiten heeft gepleegd, is bij de bevestigende beantwoording van de bovenstaande vraag doorslaggevend. In beginsel is naar het oordeel van de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en geboden. Gelet op de aanzienlijke overschrijding van het redelijke termijn, de nadelige consequenties die de verdachte ten gevolge van onderhavige zaak reeds heeft ondervonden, zijn persoonlijke omstandigheden en het gegeven dat hij ter terechtzitting heeft getoond het laakbare van zijn handelen in te zien en daar spijt voor heeft betuigd, ziet de rechtbank echter aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (zegge: acht) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 (zegge: vier) maanden, nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op 2 (zegge: twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. J.J.M. Uitermark en mr. J.J. Veldheer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Altena,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2022.
mrs. J.J.M. Uitermark, J.J. Veldheer en M. Altena zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.