6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de op te leggen straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met de medeverdachten zich bijna twee jaar schuldig gemaakt aan het telen en verwerken van hennep. De hennepkwekerij bevond zich in een door de medeverdachte [medeverdachte 2] gehuurde woning, waar medeverdachte [medeverdachte 1] mocht verblijven. Gelet op de aangetroffen goederen en systemen waarvan gebruik werd gemaakt in de kweekruimtes in de woning, kan worden geconcludeerd dat de mate van professionaliteit van de hennepkwekerij hoog was.
Hennepteelt levert een softdrug op die schadelijk is voor de volksgezondheid. Gezien de aangetroffen 181 jonge hennepplanten in de voorkweekruimte in de woning, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de hennep voor de verdere verspreiding en handel was bedoeld. De verspreiding en handel van/in hennep gaat, vanwege de grote winsten die daarmee worden gemaakt, gepaard met allerlei andere vormen van criminaliteit, en ontwricht de samenleving in toenemende mate. De verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Voorts heeft de verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit ten behoeve van voornoemde hennepkwekerij, hetgeen naast overlast en schade voor de energieleverancier, door de illegale aftakking ook een verhoogde kans op kortsluiting en brandgevaar in de woning met zich meebrengt.
De verdachte heeft bij zijn handelen kennelijk alleen oog gehad voor financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de genoemde negatieve gevolgen daarvan. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank overweegt voorts dat de verdachte gedurende de bewezenverklaarde pleegperiode als agent van de Nationale politie werkzaam was. Hij vervulde dan ook een voorbeeldfunctie , hetgeen niet valt te rijmen met de in deze zaak bewezenverklaarde strafbare feiten, te weten het gedurende bijna twee jaar samen met anderen bedrijfsmatig kweken van hennep in een professionele kwekerij in een woning. Een politieagent neemt, gelet op zijn taak en vertrouwensfunctie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Om die reden wordt van hem volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Door zijn strafbare handelen, gedurende een lange periode, heeft verdachte het vertrouwen van de maatschappij in het politieapparaat ernstige schade toegebracht, hetgeen de rechtbank de verdachte zwaar aanrekent. Deze omstandigheid zal de rechtbank dan ook ten nadele meewegen bij de op te leggen straf. Dat de verdachte, zoals de raadsman heeft betoogd, geen misbruik heeft gemaakt van zijn functie als politieagent, doet daaraan niet af.
De rechtbank zal ook ten nadele van de verdachte meewegen dat hij tezamen met zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdachte 2] , een initiërende en regisserende rol heeft vervuld bij het opzetten en in stand houden van de hennepkwekerij in de huurwoning van [medeverdachte 2] . Zij hebben daarmee een relatief grotere rol gespeeld in het geheel ten opzichte van de rol die de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gehad bij de hennepkwekerij.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende meegewogen.
De rechtbank zal allereerst ten voordele van de verdachte in aanmerking nemen dat hij door zijn houding ter terechtzitting ervan heeft blijk gegeven het laakbare van zijn eigen handelen in te zien. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat hij ten gevolge van de onderhavige zaak reeds nadelige gevolgen heeft ondervonden. Immers is de verdachte per direct bij de politie ontslagen als gevolg van deze strafzaak.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 25 maart 2022. Hieruit volgt dat de strafzaak emotioneel veel impact heeft op de verdachte en hij de afgelopen periode heeft geprobeerd zijn hoofd boven water te houden. Dat is gelukt en hij heeft inmiddels een nieuwe baan. De kans op herhaling bij een veroordeling schat de reclassering in als laag.
Ook heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een strafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn dient te zijn afgerond met een eindvonnis. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is op 22 januari 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn derhalve aangevangen. De redelijke termijn van berechting is vanaf 22 januari 2021 dus fors, met circa één jaar en acht maanden, overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank zichzelf voor de vraag gesteld of een (volledig) onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op het tijdsverloop nu nog passend en geboden is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend vanwege het volgende.
Het feit dat de verdachte een politieagent was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en dat hij ondanks deze vertrouwensfunctie gedurende een periode van bijna twee jaar lang strafbare feiten heeft gepleegd, is bij de bevestigende beantwoording van de bovenstaande vraag doorslaggevend. In beginsel is naar het oordeel van de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en geboden. Gelet op de aanzienlijke overschrijding van het redelijke termijn, de nadelige consequenties die de verdachte ten gevolge van onderhavige zaak reeds heeft ondervonden, zijn persoonlijke omstandigheden en het gegeven dat hij ter terechtzitting heeft getoond het laakbare van zijn handelen in te zien en daar spijt voor heeft betuigd, ziet de rechtbank echter aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.