3.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit voor wat betreft de bevragingen opgenomen onder zaakdossier 1, onder a, c, d, e en g, zaakdossier 2, onder b en d, en zaakdossier 3, onder a en c, voor zover dit ziet op de bevraging op
2 augustus 2019. De rechtbank is van oordeel dat, zoals ook gerekwireerd door de officier van justitie en bepleit door de raadsman, daarbij geen sprake is geweest van het aannemen van een valse hoedanigheid zodat de verdachte van dat bestanddeel zal worden vrijgesproken. De rechtbank komt eveneens tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit. De bewijsmiddelen zijn in de bijlage bij dit vonnis opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat wat overigens aan de verdachte is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aanleiding van het onderzoek
In het voorjaar van 2019 is de Rijksrecherche onder de naam Brunete een onderzoek gestart naar de verdachte. De aanleiding van dit onderzoek betrof twee processen-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) en een proces-verbaal van bevindingen van het Team High Tech Crime. Op grond van deze informatie was het vermoeden dat de verdachte op verzoek en al dan niet tegen betaling van personen uit het criminele milieu de politiesystemen zou bevragen en vertrouwelijke informatie aan hen zou verstrekken. Vervolgens zijn de ‘loggegevens’ behorend bij de autorisatie van de verdachte gevorderd en onderzocht. Het onderzoek beslaat de periode van 2 januari 2016 tot en met 3 december 2019, de dag voor aanhouding van de verdachte.
Politieambtenaar
De verdachte is op 1 februari 2015 aangesteld als politiemedewerker in de rang van agent en is geplaatst in het basisteam Kennemerkust (standplaats Zandvoort). Per 1 januari 2017 is de verdachte, eerst tijdelijk en per 2 december 2017 formeel, overgeplaatst naar het basisteam Haarlem. Op 1 februari 2018 is de verdachte bevorderd in de rang van hoofdagent. De verdachte heeft bij zijn aanstelling de belofte van zuivering en de ambtseed afgelegd als voorgeschreven in artikel 9, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie.
Politiesystemen en geheimhoudingsplicht
De verdachte had toegang tot de politiesystemen door in te loggen met zijn persoonlijke gebruikersnaam [KEN...] (dienstnummer) en wachtwoord. Op basis van zijn functie was de verdachte geautoriseerd voor de programma’s Basis Voorziening Informatie Integrale Bevragingen (BVI-IB), Basis Voorziening Handhaving (BVH), Meer Effectief op Straat (MEOS) en Bluespot (Monitor).
Bij het inloggen in het politiesysteem verscheen de volgende melding op het beeldscherm:
“Het bevragen van een persoon zonder gegronde reden en/of noodzaak voor uw taak is niet toegestaan. (..) Informatie mag alleen opgevraagd en gebruikt worden in directe relatie tot uw werkzaamheden voor het korps. Alle handelingen via geautomatiseerde systemen worden geregistreerd en bewaard.”Bij het inloggen via de diensttelefoon in het programma MEOS werd een dergelijke melding niet getoond.
Door het invoeren van een zoekvraag, bijvoorbeeld een kenteken, adres of zogenoemde ‘keno-code’ (eerste vier letters van de achternaam, eerste voorletter van de voornaam en de laatste twee cijfers van het geboortejaar), kon de verdachte bevragingen doen in de diverse programma’s, waarna de daarin beschikbare vertrouwelijke (politie)informatie werd getoond. Vanuit de getoonde informatie kon de verdachte ‘doorklikken’ op een nieuwe term, waarna de voor die gekozen term beschikbare informatie werd getoond.
Politietaak en wettelijk kader
De Wet politiegegevens bepaalt in artikel 7, eerste lid, dat de ambtenaar van politie aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld verplicht is tot geheimhouding daarvan, behoudens in de wet bepaalde uitzonderingen. Uit diezelfde wet volgt dat politiegegevens slechts mogen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012.
Artikel 3 van de Politiewet 2012 bepaalt dat de politie tot taak heeft (…) te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De rechtbank stelt vast dat de wet hiermee een brede taak aan politieambtenaren heeft gegeven. Deze brede taakopvatting brengt mee dat politieambtenaren een zeer ruime bevoegdheid (moeten) hebben om in het kader van hun functie de politiesystemen te bevragen. In de memorie van toelichting bij de Wet politiegegevens wordt de uitvoering van de dagelijkse politietaak, het basispolitiewerk, ook wel de ogen en oren functie van de politie genoemd. Het is basaal voor een goede uitoefening van het politiewerk dat een politieambtenaar voortdurend breed om zich heen kijkt (“zijn ogen en oren goed de kost geeft”) en de verzamelde gegevens verwerkt en deze waar nodig met elkaar in verband brengt. Het is daarom, zo wil de rechtbank benadrukken, van groot belang dat politieambtenaren niet alleen die ruime bevoegdheid hebben maar ook dat zij zich vrij voelen om bevragingen te doen, ook als dit betekent dat een bevraging buiten het eigen werkgebied of buiten werktijd valt.
Uitgangspunt: werk gerelateerd, tenzij
Uitgaande van deze brede taakopvatting en ruime bevoegdheden van een politieambtenaar en mede gelet op de afgelegde ambtseed en de geheimhoudingsplicht die geldt uit hoofde van het ambt, is de rechtbank van oordeel dat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat de politieambtenaar zijn bevoegdheid om politiesystemen te bevragen enkel aanwendt in het kader van de uitoefening van de politietaak en dat de politieambtenaar vervolgens vertrouwelijk omgaat met de verkregen informatie. De rechtbank hanteert dan ook als uitgangspunt dat de door een politieambtenaar gedane bevragingen werk gerelateerd zijn en dus binnen de verkregen autorisatie vallen. Dit geldt ook als bevragingen buiten werktijd worden gedaan of betrekking hebben op voorvallen buiten het werkgebied van de politieambtenaar. Slechts ingeval er sprake is van omstandigheden die maken dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij het doel van een bevraging, mag van een politieambtenaar worden verwacht dat hij uitlegt waarom hij een dergelijke bevraging heeft gedaan.
Het zal van politieambtenaar tot politieambtenaar verschillen op welke wijze en in welke mate in de praktijk wordt omgegaan met zijn/haar bevoegdheden de politiesystemen te bevragen en in welke mate de bevragingen al dan niet worden vastgelegd in de systemen.
In het licht van het voorgaande zal de rechtbank in de onderhavige zaak moeten beoordelen of bepaalde bevragingen al dan niet onder de strafbaarstelling van computervredebreuk vallen. Daartoe moet de rechtbank bezien of de bevragingen binnen of buiten de grenzen van de verkregen autorisatie vallen. De rechtbank zal zich tot die vraag beperken. Het is niet aan de rechtbank om een oordeel te geven over de wijze waarop een individuele politieambtenaar binnen deze wettelijke grenzen met diens bevoegdheden omgaat. Of bepaalde handelswijzen al dan niet
handigof
gewenstzijn, zijn immers kwesties van intern beleid.
Louter privé doeleinden of nieuwsgierigheidNiet in geschil is dat het raadplegen van de politiesystemen louter voor privé doeleinden of uit nieuwsgierigheid van zichzelf of van een ander niet is toegestaan en valt buiten de verkregen autorisatie. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat de bevragingen uit zaakdossier 1, onder a, c, d, e en g, zaakdossier 2, onder b en d, en zaakdossier 3, onder a en c, voor zover deze ziet op de bevraging op 2 augustus 2019, om deze reden zijn gedaan. De rechtbank acht voor deze bevragingen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met behulp van een valse sleutel is binnengedrongen in de politiesystemen, waarbij ook éénmaal sprake is geweest van het vervolgens voor zichzelf (in de privé telefoon) overnemen van gegevens die de verdachte onbevoegd had geraadpleegd.
De rechtbank zal de overige ten laste gelegde bevragingen beoordelen in het licht van het hiervoor geschetste kader.
Ten aanzien van de bevragingen van zichzelf (zaakdossier 1, onder b)
Uit de loggegevens van de verdachte blijkt dat hij meermaals zijn eigen keno-code heeft bevraagd. Deze bevragingen roepen vragen op omtrent het doel daarvan, omdat deze raken aan de privésfeer van de verdachte. De verdachte heeft tijdens het disciplinair onderzoek van het team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) verklaard, en op de zitting herhaald, dat hij door middel van het intoetsen van zijn eigen keno-code aan politiestudenten heeft laten zien hoe de politiesystemen werkten en op welke wijze(n) informatie kon worden opgezocht. Praktijkbegeleider van politiestudenten [naam 14] heeft bevestigd dat het gebruikelijk is dat studenten beginnen met het opzoeken van de eigen keno-code in het systeem. Ter terechtzitting heeft de verdachte verder verklaard dat hij ook regelmatig zijn eigen keno-code heeft bevraagd om te controleren of het systeem goed stond ingesteld. De rechtbank overweegt dat de verdachte aldus voor deze bevragingen een verklaring heeft gegeven die op voorhand niet onaannemelijk voorkomt. Uit het dossier valt ook niet af te leiden welk ander concreet doel of gewin de verdachte met deze bevragingen zou kunnen hebben gehad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat deze bevragingen niet werk gerelateerd zijn en door de verdachte onbevoegd zijn gedaan.
Ten aanzien van de bevraging van de buurman van de vriendin van de verdachte (zaakdossier 1, onder f)
Uit de loggegevens van de verdachte blijkt dat hij op 12 november 2019 de buurman van zijn vriendin [naam 2] en diens woonadres heeft bevraagd. De bevraging roept vragen op omtrent het doel daarvan, omdat de bevraging raakt aan de privésfeer van de verdachte. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij destijds vaak bij zijn vriendin verbleef en dat hij van een andere buurtbewoner een concrete melding had gekregen dat er rondom/bij de desbetreffende woning een wietlucht werd geroken. Deze verklaring is bevestigd door [naam 2] . Gelet op deze verklaring is voldoende aannemelijk dat deze bevraging niet voor louter privé doeleinden of uit (eigen) nieuwsgierigheid is gedaan. Dat door de verdachte geen registratie is opgemaakt in het politiesysteem, doet hieraan niet af. De verdachte heeft daaromtrent verklaard dat hij naar aanleiding van de melding onderzoek heeft verricht en dat uit het onderzoek geen bijzonderheden waren gebleken. De verdachte heeft daarom afgezien van het vastleggen van de gegevens van de buurman in een mutatie. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de bevraging niet werk gerelateerd was en de verdachte deze bevraging onbevoegd heeft gedaan.
Ten aanzien van de notities in de privé telefoon van de verdachte
Bij zijn aanhouding heeft de verdachte zijn privé telefoon uitgeschakeld. Uiteindelijk is de telefoon gekraakt en zijn daarin notities aangetroffen met kentekens en/of politie-informatie. Uit de loggegevens van de verdachte blijkt dat hij het merendeel van de genoteerde kentekens heeft bevraagd. Een aantal van deze kentekens staat op naam van (bekenden van) personen uit het criminele milieu, met wie de verdachte in de eerder genoemde TCIinformatie in verband werd gebracht. Uit de loggegevens is ook gebleken dat de verdachte veelvuldig heeft geraadpleegd op incidentcodes F44 (vervaardigen harddrugs) en F45 (vervaardigen softdrugs) en dat de in zijn privé telefoon genoteerde politie-informatie is te herleiden tot door de verdachte geraadpleegde drugsgerelateerde registraties. De wijze waarop de notities waren opgesteld, roept vragen op omtrent het doel van deze bevragingen. In het tekstveld van de notities zijn namelijk telkens vele “enters” gegeven waardoor er ver naar beneden moest worden gescrold om de informatie in beeld te krijgen. In het licht van bovengenoemde TCI-informatie heeft deze handelswijze terecht aanleiding gegeven tot nader onderzoek. Zoals de rechtbank hierna zal overwegen, heeft dit nader onderzoek niet geleid tot de conclusie dat de notities kunnen worden gekoppeld aan niet werk gerelateerde bevragingen.
Ten aanzien van (personen gelieerd aan) [naam 4] (zaakdossier 1, onder h en i, en zaakdossier 4)Bij de aanvang van het onderzoek Brunete waren er – gelet op TCI-informatie – vermoedens dat de verdachte de politiesystemen zou bevragen op verzoek van personen uit het criminele milieu, waaronder [naam 4] , en informatie daaruit aan hen zou verstrekken. In dat licht zijn de bevragingen van (kentekens van) bepaalde personen als mogelijk niet werk gerelateerd aangemerkt. Het gaat dan onder meer om bevragingen met betrekking tot [naam 4] (zaakdossier 1, onder i, en zaakdossier 4, onder a) en van personen die in connectie staan tot deze [naam 4] , zoals [naam 3] (zaakdossier 1, onder h) alsmede [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] (zaakdossier 4, onder c).
De rechtbank stelt voorop dat uit het uitvoerige onderzoek dat naar aanleiding van onder meer die TCI-informatie is verricht, waarbij in ruime mate gebruik is gemaakt van de inzet van zogenoemde BOB-middelen, niet is gebleken dat de verdachte op verzoek van en/of tegen betaling van personen uit het criminele milieu de politiesystemen heeft bevraagd en/of daaruit informatie aan hen heeft verstrekt en/of anderszins diensten heeft verricht ten behoeve van personen uit het criminele milieu.
Verder is van belang dat [naam 4] woonachtig is geweest in Zandvoort, meerdere antecedenten heeft en ook veelvuldig in Haarlem en omstreken aanwezig was. De verdachte heeft ook verklaard dat hij beroepsmatig bekend was met de achtergrond van genoemde [naam 4] en aan hem gelieerde personen en dat er op briefings meermalen aandacht voor hem werd gevraagd. Ook kwam het voor dat hij [naam 4] zag rijden en dat de verdachte het kenteken dan bevroeg, al dan niet omdat hem iets opviel in het rijgedrag of anderszins.
Onder deze omstandigheden geldt voor voornoemde bevragingen het uitgangspunt dat deze werk gerelateerd zijn en dus binnen de verkregen autorisatie vallen.
Van omstandigheden die maken dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij het doel van de bevragingen, is de rechtbank niet gebleken. De door de officier van justitie genoemde opvallendheden, zoals het feit dat bevragingen niet in het politiesysteem zijn geregistreerd, dan wel zijn gedaan buiten diensttijd of vlak na een incident, zijn in het licht van de uitleg die de verdachte aan de bevragingen heeft gegeven, niet als dergelijke omstandigheden aan te merken.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verder verklaard dat hij, ook buiten werktijd, bij verdachte situaties op straat of bij overtredingen kentekens heeft genoteerd in zijn privé telefoon, omdat hij op dat moment zijn diensttelefoon niet bij de hand had. Hij deed dit om deze kentekens later te kunnen bevragen in de politiesystemen en/of alsnog een bon uit te schrijven. Hij gaf daar echter niet altijd opvolging aan. Volgens de verdachte kan dit een verklaring zijn voor notitie 121 met de titel ‘Rood licht’
(zaakdossier 1, onder i), waarin de kentekens van [naam 4] en een bekende van diens partner zijn vermeld. Verder heeft de verdachte in zijn algemeenheid verklaard dat hij kentekens bevroeg op het moment dat hij meende dat er iets niet klopte of als er opvallendheden waren. Gelet op deze verklaring, mede bezien tegen de achtergrond dat het noteren en bevragen van kentekens ‘
core business’is voor een politieambtenaar in de uitoefening van zijn dagelijkse politietaak, is voldoende aannemelijk dat de bevragingen van kentekens niet voor louter privé doeleinden of uit (eigen) nieuwsgierigheid zijn gedaan.
Gelet op de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek, en hetgeen de verdachte heeft aangevoerd met betrekking tot het bevragen van kentekens in het algemeen en van de bedoelde personen in het bijzonder, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de bevragingen met betrekking tot [naam 4] , dan wel aan deze [naam 4] gelieerde (criminele) contacten door de verdachte zijn gedaan
andersdan voor werk gerelateerde doeleinden.
Ten aanzien van het BVH registratienummer (zaakdossier 4, onder b)
Ten aanzien van het BVH registratienummer dat stond vermeld in een (indirect) aan [naam 4] overhandigde brief overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte niet op andere wijze – bijvoorbeeld via een briefing of (digitale) nieuwsbrief – kennis heeft kunnen nemen van dit registratienummer dan door (persoonlijk) contact met [naam 4] . Dit geldt te meer nu dit registratienummer hoort bij een woningoverval in Haarlem, dat binnen het werkgebied van de verdachte viel. De toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting dat het registratienummer naar haar herinnering destijds niet op een andere manier is gedeeld of bekend is gemaakt, volstaat niet.
Ten aanzien van [naam 8] (zaakdossier 3, onder b en c)Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van de bevragingen van kentekens van (de partner van) zijn neef [naam 8] . Op grond van TCI-informatie bestond het vermoeden dat de verdachte informatie op verzoek van zijn neef en tegen betaling zou opzoeken en doorgeven. Dit is na het uitvoerige onderzoek niet komen vast te staan. Bovendien heeft de verdachte een verklaring gegeven voor het feit dat hij de kentekens van (de partner van) deze persoon meerdere malen heeft bevraagd gedurende een langere periode. De verdachte wist dat hij antecedenten had en hij zag hem, of zijn auto met daarin andere personen, vaak rijden in zijn werkgebied.
Ten aanzien van [bedrijfsnaam] (zaakdossier 1, onder j)
Uit het politieonderzoek is gebleken dat de verdachte het kenteken van dit stucadoorsbedrijf heeft bevraagd. Vervolgens heeft hij een registratie geraadpleegd over een voorval waarbij de spiegels van twee auto’s elkaar raakten, wat werd gevolgd door een schermutseling en scheldpartij. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de mogelijkheid geopperd dat de verdachte of één van zijn familieleden hierbij betrokken is geweest en dat de verdachte daarom nieuwsgierig was naar deze melding. Dit is echter op geen enkele wijze vast komen te staan. Mede in het licht van de hiervoor geschetste werkwijze van de verdachte rondom het bevragen van kentekens, is dit vermoeden dan ook niet voldoende om aan te nemen dat de raadpleging niet werk gerelateerd is en dus onbevoegd is gedaan. Dat de bevraging is gedaan terwijl de verdachte met verlof was, doet hieraan niet af. De verdachte heeft immers verklaard dat hij ook buiten werktijd dit soort bevragingen deed. Uit het dossier blijkt dat dit niet ongebruikelijk is bij de politie.
Ten aanzien van de kentekens uit de onderschepte PGP-communicatie (zaakdossier 1, onder k)In de onderschepte PGP-communicatie uit 2016 wordt gesproken over het verkrijgen van informatie over twee kentekens die door een politieman zou worden verstrekt. Uit onderzoek volgt dat de kentekens meerdere keren zijn bevraagd door verschillende politieambtenaren. De verdachte is de enige politieambtenaar die in de betreffende periode allebei de kentekens heeft bevraagd. Dit enkele (kale) gegeven is echter onvoldoende, mede gelet op de eerder aangehaalde uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte en hetgeen hiervoor over het bevragen van kentekens is opgenomen, voor de conclusie dat de verdachte (rechtstreeks dan wel indirect) in contact stond met één van de personen uit de PGP-communicatie en op hun verzoek de kentekens heeft bevraagd. Dat sprake was van een niet werk gerelateerde bevraging kan dan ook niet worden vastgesteld.
Ten aanzien van de geraadpleegde registraties op incidentcodes F44 en F45 (zaakdossier 2, onder c, e en f)
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij geïnteresseerd was in hennepzaken, dat hij zowel in Zandvoort als in Haarlem betrokken was bij de zogenoemde ‘hennepkoffer’ en dat hij regelmatig bevragingen deed op de incidentcodes F44 en F45 om zichzelf te onderwijzen over hennepzaken (ter lering over hoe hennepzaken werden opgespoord, onderzocht en vastgelegd). De verdachte legde bepaalde informatie vast in notities in zijn privé telefoon, omdat hij deze altijd bij zich had. Hij gebruikte deze als een notitieblok. De verdachte heeft verder verklaard dat hij de politie-informatie bewust ver naar onderen (met vele enters) in de notities heeft opgeslagen, zodat zijn (toenmalig) partner niet zomaar mee kon lezen. De verdachte heeft hiermee een verklaring gegeven voor de bevragingen en het overnemen van informatie daaruit. Uit het dossier blijkt dat meerdere personen hebben bevestigd dat de verdachte geïnteresseerd was in hennepzaken. Het initiële vermoeden dat de verdachte (informatie over) drugsgerelateerde locaties zou wegtippen aan personen uit het criminele milieu, [naam 4] in het bijzonder, is uitgebreid onderzocht. Uit het strafrechtelijk onderzoek is echter niet gebleken dat de verdachte deze informatie op enigerlei wijze heeft gedeeld met onbevoegde derden. Ook is niet gebleken dat zich nadien incidenten (zoals het rippen van daar aanwezige drugs) hebben voorgedaan bij de adressen die de verdachte in zijn telefoon had genoteerd. Nu de verdachte verder heeft aangevoerd dat hij de informatie heeft opgezocht om zichzelf te bekwamen en niet voor louter privé doeleinden of uit (eigen) nieuwsgierigheid, is niet vast komen te staan dat de verdachte bij deze bevragingen de grenzen van zijn autorisatie te buiten is gegaan.