ECLI:NL:RBNHO:2022:9491

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
C/15/327776 / HA ZA 22-287
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een beperkte gemeenschap en de gevolgen van een onverdeelde woning na relatiebreuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk eigenaar zijn van een woning. De eiser, bijgestaan door advocaat mr. P.F.M. Deijkers, vorderde de verkoop van de woning en de verdeling van de overwaarde, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. C.M.J. Zillikens, verzocht om uitstel van de verdeling voor drie jaar. De rechtbank oordeelde dat er geen zwaarwegende redenen waren om de verdeling uit te stellen, ondanks de argumenten van de gedaagde over zijn financiële situatie en de belangen van de kinderen. De rechtbank stelde vast dat de onverdeeldheid al zes jaar bestond en dat de belangen van de eiser om uit de onverdeeldheid te komen zwaarder wogen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en heeft een makelaar aangewezen om de verkoop te begeleiden. Daarnaast zijn er dwangsommen opgelegd voor het geval de gedaagde niet zou meewerken aan de verkoop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/327776 / HA ZA 22-287
Vonnis van 26 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2], gemeente [gemeente],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.M.J. Zillikens te Hoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 17 augustus 2022,
  • de brief van de zijde van [gedaagde] van 16 september 2022, waarmee de producties 7 en 8 in het geding zijn gebracht,
  • de mondelinge behandeling op 22 september 2022,
  • de pleitaantekeningen van [eiser],
  • de pleitaantekeningen van [gedaagde].
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 22 september 2022 zijn verschenen:
- [eiser], bijgestaan door mr. Deijkers voornoemd,
- [gedaagde], bijgestaan door mr. L. Schellevis, optredend namens mr. Zillikens voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad van februari 1998 tot oktober 2016. Zij hebben samen vier kinderen, over wie zij gezamenlijk gezag hebben.
2.2.
Partijen hebben hun samenleving juridisch vastgelegd in een op 15 december 2000 overeengekomen samenlevingsovereenkomst. De samenlevingsovereenkomst bepaalt, voor zover in deze zaak van belang, het volgende:
“(..)
GEEN ALGEHELE GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN
Artikel 3
1. Tussen partijen bestaat geen gemeenschap van goederen, met uitzondering van de hierna vermelde gemeenschap van zaken behorende tot de inboedel en behoudens de mogelijkheid dat goederen in gemeenschap worden verkregen krachtens een gezamenlijke koop, door schenking, krachtens erfrecht of door een andere gezamenlijke verkrijging.
2. Alle schulden worden gedragen door degene die de schulden heeft doen ontstaan met uitzondering van de schulden welke betrekking hebben op de kosten van de gemeenschappelijke huishouding en gemeenschappelijke goederen.
(..)
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 7
(..)
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning in mede-eigendom wordt verkregen, zal de partij die meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten van verwerving heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij beëindiging van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen. (..)”
2.3.
In de nadere overeenkomst bij de samenlevingsovereenkomst van [datum] 2005 staat, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(..) Thans wensen partijen een aanvulling te maken op deze akte gezien de aankoop door hen gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, van de in aanbouw zijnde woning te [plaats 2] aan het [adres] (nummer onbekend);
Terzake van de aankoop en levering van de (nieuwbouw)woning is door partijen een geldlening afgesloten bij de ABN AMRO bank voor een hoofdsom groot € 425.000,00 waarvoor een recht van eerste hypotheek is gevestigd op voormeld perceel te [plaats 2] voor een bedrag van € 500.000,00.
Daarnaast is voor de aankoop en bouw van de woning een overbruggingsfinanciering afgesloten bij de ABN AMRO voor een bedrag van € 200.000,00;
Dit krediet zal tezijnertijd worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de huidige woning te Amsterdam, welke woning geheel eigendom is van ondergetekende sub 1.
In verband met het bepaalde in artikel 7 lid 4 stellen partijen vast dat de man een vordering heeft ten laste van de vrouw ten bedrage van de helft van dit bedrag ofwel een vordering voor een bedrag van € 100.000,00, welke vordering verband houdt met de aankoop en financiering door partijen van de gezamenlijke woning te [plaats 2].
Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij beëindiging van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen en zal alleen van toepassing zijn indien ten tijde van de vervreemding of beëindiging van de overeenkomst, voormelde woning een overwaarde heeft. (..)”
2.4.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan [adres] te ([postcode]) [plaats 2] (hierna: de woning).
2.5.
[gedaagde] is na het uiteengaan van partijen in de woning blijven wonen met de vier kinderen van partijen, waarover zij gezamenlijk gezag hebben. [eiser] huurt een woning in de vrije sector.
2.6.
De waarde van de woning is in 2017 getaxeerd op een bedrag van € 515.000,00.
2.7.
[eiser] heeft [gedaagde] in het najaar van 2020 in rechte betrokken voor deze rechtbank in verband met de overname van haar aandeel in de woning door [gedaagde]. De zaak is ter zitting aangehouden om partijen de gelegenheid te bieden om de woning te laten taxeren en nader overleg te voeren omtrent voornoemde overname.
2.8.
De waarde van de woning is in april 2021 getaxeerd op een bedrag van
€ 620.000,00.
2.9.
Bij e-mail van 6 oktober 2021 heeft de raadsman van [eiser] aan de raadsman van [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
“(..) Cliënte zal haar medewerking verlenen aan de aanvraag voor de financiering en stemt in met overdracht met gesloten beurs waarbij zij haar aandeel in de woning zal leveren en uw cliënt ervoor zorgdraagt dat zij ontslagen wordt uit haar aansprakelijkheid voor de aflossing van de hypothecaire lening(en). De kosten die daarmee gemoeid gaan komen voor uw cliënt zijn rekening. (..)
Ik verneem gaarne van u. (..)”
2.10.
De raadsman van [eiser] heeft bij e-mail van 4 februari 2022 aan de raadsman van [gedaagde] onder andere het volgende geschreven:
“(..) Ik heb u op 5 november 2021 een mail gestuurd met het verzoek om een reactie welke ik niet krijg. Hetgeen inmiddels kenmerkend is voor de wijze waarop gereageerd wordt door uw client.
Uw client reageert niet, presteert niet en neemt niet af. Ik stel derhalve vast dat uw client in gebreke is.
Indien uw client er niet voor zorgt dat het aandeel van de vrouw in de woning voor 1 maart a.s. is overgenomen zal ik alsdan vaststellen dat uw client in verzuim is en wordt de overeenkomst opgezegd. (..)”
2.11.
Op 2 maart 2022 heeft de raadsman van [gedaagde] de raadsman van [eiser] als volgt bericht:
“(..) Ik had inmiddels overleg met cliënt. Hij zal een notaris benaderen voor het opstellen van de akte van verdeling. Zodra ik een concept ontvang van client stuur ik dit aan u door.
Ik neem echter aan dat de notaris ook direct contact zal zoeken met uw cliënte. (..)”
2.12.
Bij e-mail van 11 april 2022 heeft de raadsman van [eiser] aan de raadsman van [gedaagde] onder meer het volgende medegedeeld:
“(..) Ik heb uw client gesommeerd per mail van 4 februari 2022 om de woning over te nemen uiterlijk voor 1 maart 2022. Dat heeft uw client niet gedaan. Uw client is derhalve in verzuim. De overeenkomst wordt bij deze opgezegd en ontbonden.
Cliënte wenst tot verkoop van de woning over te gaan en wil daarvoor makelaardij Hoekstra en van Eck vestiging Monnickendam de opdracht geven. Mocht uw client de woning alsnog over willen nemen dan kan hij meebieden met derden.
Ik verneem gaarne of uw client bereid is zijn medewerking te verlenen aan de verkoop aan derden en akkoord gaat met deze makelaar. Indien ik binnen 14 dagen na dagtekening van deze mail niet vernomen heb heb ik opdracht gekregen om een procedure op te starten. (..)”
2.13. (
De raadsman van) [gedaagde] heeft niet gereageerd op de onder 2.12 opgenomen e-mail.

3.De vorderingen in conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt:
I. dat [gedaagde] is veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan het verstrekken van de verkoopopdracht aan de verkoop en levering van de woning, welke verkoop zal worden gedaan door de bedoelde door deze rechtbank (op voorhand) aan te wijzen makelaar, daartoe de verkoopopdracht ondertekent en zich verder houdt aan de aanwijzingen van de makelaar teneinde tot een ordelijke verkoop te komen en een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst te kunnen realiseren en [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met de aanwijzingen van de makelaar op te volgen;
II. dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] tot het ondertekenen van de verkoopopdracht;
III. dat [gedaagde] is veroordeeld om binnen drie werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar, zijn medewerking te verlenen aan het maken van foto’s van het in- en exterieur van de woning teneinde deze op de gebruikelijke wijze te plaatsen op de gebruikelijke verkoopsites en verkoopkrantjes, en [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis in strijd met deze veroordeling handelt;
IV. dat [gedaagde] is veroordeeld om binnen drie werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar, zijn medewerking te verlenen aan het toelaten van de makelaar en potentiële kopers die samen met de makelaar de woning willen bezichtigen en dat [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van een dwangsom van
€ 1.000,- voor iedere keer dat hij de makelaar dan wel geïnteresseerde kopers niet binnenlaat terwijl de makelaar de komst minimaal een week van tevoren heeft aangekondigd;
V. dat [gedaagde] is verboden om bij bezoeken van de makelaar met geïnteresseerde kopers in de woning aanwezig te zijn anders dan bij het enkel binnenlaten van de makelaar en de kopers en dat [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van een dwangsom van
€ 1.000,- voor iedere keer dat hij in strijd handelt met dit verbod;
VI. dat [gedaagde] is veroordeeld, indien een bod wordt gedaan en de makelaar adviseert dat bod te accepteren, het bod te accepteren en de koopovereenkomst, waarin opgenomen een opleveringstermijn van twee maanden dan wel een opleveringstermijn zoals in goede justitie te bepalen, te ondertekenen en dat indien [gedaagde] na behoorlijke oproeping zich niet uitspreekt over een acceptatie en zijn medewerking weigert [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere dag dat hij in gebreke blijft met een maximum van € 15.000,- dan wel op verbeurte van een in goede justitie te bepalen dwangsom en/of maximum;
VII. dat, nadat het maximumbedrag aan de onder VI verzochte dwangsom is verbeurd dit vonnis de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] voor de acceptatie en voor de ondertekening van de koopovereenkomst zal vervangen;
VIII. dat [gedaagde] is veroordeeld om de notariële leveringsakte na behoorlijke oproeping te ondertekenen (daaronder te verstaan het oproepen middels een aangetekend schrijven van de notaris) dan wel een daartoe door hem getekend verkoopvolmacht aan de transporterende notaris te verstrekken en dat dit vonnis in de plaats komt van de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] om namens hem de leveringsakte te doen tekenen;
IX. dat [gedaagde] is veroordeeld om de woning op het in de koopovereenkomst afgesproken tijdstip en in de overeengekomen staat op te leveren aan de koper van de woning bij gebreke waarvan [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van een dwangsom van drie promille van de overeengekomen koopsom per dag dat hij daarmee in gebreke blijft;
X. dat [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van de dwangsom en tot betaling van de schade zoals deze in de koopovereenkomst zullen zijn opgenomen met betrekking tot het in gebreke blijven van een van partijen ter zake van de tenuitvoerlegging van de koopovereenkomst, voor zover de niet-nakoming hem is toe te rekenen;
XI. dat [gedaagde] is veroordeeld om de notaris te machtigen om de netto-verkoopopbrengst, met inachtneming van de vordering van [gedaagde] zoals opgenomen in de notariële akte tussen partijen te verdelen en over te maken op de door partijen aan te geven bankrekeningen waarbij de notaris eventuele kosten die voor rekening van partijen komen omdat de notaris extra kosten moet maken vanwege de houding van [gedaagde] deze in mindering mogen worden gebracht op het aandeel van [gedaagde] in de netto verkoopopbrengst;
XII. dat, indien de hypothecaire geldlening niet in zijn geheel kan worden afgelost, [gedaagde] is veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan het verzoek aan de hypothecaire schuldeiser tot splitsing bij helfte van de restschuld.
3.2.
[eiser] heeft voorts een aanvullende voorwaardelijke eis ingesteld. [eiser] vordert dat zij, indien de vordering in reconventie van [gedaagde] wordt toegewezen, niet meer gehouden is om bij te dragen in welke kosten van de woning dan ook, omdat [gedaagde] de onverdeeldheid in stand wenst te houden en [eiser] meent dat zij daarvan de rekening niet hoeft te betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, in het hierna volgende worden ingegaan.

4.De vorderingen in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert in (onvoorwaardelijke) reconventie dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat de vordering tot verdeling van de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats 2] voor drie jaar wordt uitgesloten, althans een in goede justitie te bepalen regeling.
4.2.
[gedaagde] vordert in voorwaardelijke reconventie, voor het geval dat de rechtbank beslist dat de vordering van [eiser] tot verdeling van de woning inhoudende verkoop aan derden dient te worden overgegaan, dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat na verkoop van de woning van de overwaarde aan [gedaagde] eerst toekomt een bedrag van hetgeen door hem met privé gelden bij de aanschaf is geïnvesteerd in de woning, te weten € 200.000, althans een in goede justitie te bepalen veroordeling;
II. bepaalt dat [eiser] € 24.891,03 aan [gedaagde] dient te bepalen uit hoofde van de door [gedaagde] voor [eiser] betaalde aflossing op het flexibel krediet, dan wel een in goede justitie te bepalen veroordeling;
III. bepaalt dat [eiser] € 4.000 dient bij te dragen in de aflossing op de geldlening aan de moeder van [gedaagde], althans een goede justitie te bepalen veroordeling;
IV. bepaalt dat [eiser] € 8.670,83 aan [gedaagde] dient te betalen uit hoofde van de door [gedaagde] voor [eiser] betaalde eigenaarslasten en kosten, te vermeerderen met de kosten die [gedaagde] nog dient te maken, danwel een in goede justitie te bepalen bedrag en/of veroordeling.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
de woning
5.2.
Met betrekking tot de woning is tussen partijen sprake van een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 lid 1 BW. Volgens de hoofdregel van artikel 3:178 lid 1 BW kan een deelgenoot te allen tijde verdeling van de gemeenschap vorderen en hoeft in beginsel niemand in een onverdeelde gemeenschap te blijven zitten. Indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten echter aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, kan de rechter voor wie de vordering tot verdeling aanhangig is die verdeling op verlangen van een deelgenoten voor ten hoogste drie jaar uitsluiten op grond van het bepaalde in artikel 3:178 lid 3 BW. Laatstgenoemd artikellid geeft de rechter een discretionaire bevoegdheid om te toetsen of de opgevoerde belangen voldoende zwaarwegend zijn om een afwijking van de hoofdregel van artikel 3:178 lid 1 BW te kunnen rechtvaardigen.
5.3.
[eiser] vordert dat de woning aan een derde wordt verkocht en de overwaarde tussen partijen wordt verdeeld. Zij wenst niet langer in een onverdeeldheid te blijven zitten met [gedaagde], omdat zij er geen vertrouwen meer in heeft dat van [gedaagde] nog enige medewerking valt te verwachten aan de overname van haar aandeel in de woning. [gedaagde] verzet zich hiertegen en voert aan dat [eiser] geen, althans onvoldoende belang heeft bij haar vorderingen tot verdeling van de woning en vordert met een beroep op artikel 3:178 lid 3 BW te bepalen dat de verdeling nog drie jaren dient te worden uitgesteld. Het belang van [gedaagde] en met name het belang van de kinderen van partijen dienen te prevaleren bij het belang van [eiser] bij onmiddellijke verdeling, aldus [gedaagde].
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat anders dan [gedaagde] stelt van een
onmiddellijkeverdeling geen sprake is. De onverdeeldheid bestaat immers vanaf het moment van het uiteengaan van partijen, inmiddels al zes jaren geleden. Onder deze omstandigheden kunnen enkel zeer zwaarwegende omstandigheden leiden tot de conclusie dat de verdeling op grond van artikel 3:178 lid 3 BW nog langer dient te worden uitgesteld.
5.5.
Van bovengenoemde zwaarwegende omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het feit dat [gedaagde] vanwege de slechte vermogenspositie van zijn bedrijf ten gevolge van de coronapandemie momenteel niet in staat is om de overname van het aandeel van [eiser] in de woning te financieren, is in de gegeven omstandigheden onvoldoende. [gedaagde] stelt weliswaar dat hij eerder wél in de gelegenheid is geweest om voornoemd aandeel over te nemen en dat [eiser] destijds ten onrechte haar medewerking aan die overname heeft onthouden, maar deze stelling is mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] onvoldoende onderbouwd. Bovendien staat als onweersproken vast dat [gedaagde] bij de overname in 2020 uitging van een financiering op basis van een in 2017 verrichte taxatie van de woning, terwijl woningmarkt tussen 2017 en 2020 dusdanig is geëxplodeerd dat het meewerken aan de financiële afwikkeling voor [eiser] op dat moment zeer ongunstig zou uitpakken. Illustratief is dat de taxaties in 2017 (2.6) en 2021 (2.8) meer dan een ton van elkaar verschillen.
5.6.
Nadat [eiser] vervolgens begin oktober 2021– hoewel zij daartoe niet gehouden was - haar akkoord heeft verleend voor afwikkeling tegen gesloten beurzen (zie 2.9), is het stil gebleven van de zijde van [gedaagde]. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij in contact is getreden met de bank, maar dat de overname lastig was in verband met de timing aan het einde van het jaar en het feit dat hij nieuwe financiële stukken diende aan te leveren. Enige (schriftelijke) onderbouwing ontbreekt echter. Ter zitting heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat hij het daarna “wel even goed vond”. Op basis van de stukken in het dossier, stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] vervolgens pas op 2 maart 2022, na diverse e-mails van zowel [eiser] als haar raadsman, uiteindelijk zeer beknopt heeft gereageerd (2.11). In deze e-mail sprak [gedaagde] het voornemen uit een notaris te benaderen om een akte van verdeling op te stellen, terwijl op de mondelinge behandeling is gebleken dat het op dat moment al duidelijk was dat [gedaagde] het aandeel van [eiser] in de woning niet kon overnemen omdat hij daartoe de noodzakelijke financiële middelen ontbeerde.
5.7.
Niet valt in te zien waarom [eiser] in weerwil van het voorgaande gehouden kan worden voor nog maximaal drie jaar in de onverdeelde gemeenschap met [gedaagde] te blijven. Het feit dat recentelijk de ziekte van Crohn is vastgesteld bij één van de zoons van partijen maakt dit niet anders. Gesteld noch gebleken is dat een verhuizing voor hem onmogelijk of onredelijk belastend zou zijn. Bovendien staat vast dat de kinderen van partijen te allen tijde bij [eiser] kunnen verblijven. Zij heeft ter zitting (onbetwist) aangegeven dat haar woning groot genoeg is voor het huisvesten van alle vier de kinderen van partijen. Voor [gedaagde] is het wellicht niet (meteen) mogelijk een nieuwe woning te kopen, maar de met de verkoop van de woning te realiseren overwaarde moet het in ieder geval mogelijk maken een woning in de nabije omgeving te huren. [eiser] heeft verschillende voorbeelden van beschikbare huurhuizen in de omgeving in het geding gebracht.
5.8.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de door de verdeling getroffen belangen van [gedaagde] aanmerkelijk groter zijn dan het belang van [eiser] om thans uit de onverdeelde gemeenschap met [gedaagde] te komen. Omdat [gedaagde] heeft erkend dat het voor hem niet mogelijk is de woning op korte termijn over te nemen, zal de woning moeten worden verkocht aan een derde. De rechtbank heeft Bastiaan Makelaardij te Purmerend bereid gevonden deze verkoop op zich te nemen.
conclusie
5.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen in conventie zullen worden toegewezen als vermeld onder het dictum. Het verweer van [gedaagde] dat de vorderingen in conventie te onbepaald zijn, wordt gepasseerd. De vorderingen zijn, met uitzondering van het tweede gedeelte van de vordering sub XI in conventie, welke zal worden afgewezen, voldoende concreet en bovendien niet ongebruikelijk in zaken als deze.
5.10.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering in reconventie die ziet op het uitstellen van de verdeling op grond van artikel 3:178 lid 3 BW worden afgewezen.

6.De beoordeling in voorwaardelijke reconventie en voorwaardelijke conventie

6.1.
Gezien de conclusie onder 5.11, is de voorwaarde waaronder [gedaagde] zijn vorderingen in voorwaardelijke reconventie heeft ingesteld in vervulling gegaan.
privéinvesteringen in de woning door [gedaagde]
6.2.
[eiser] heeft erkend dat na de verkoop van de woning van de overwaarde aan [gedaagde] eerst toekomt het bedrag dat door hem met privégelden in de woning is geïnvesteerd, te weten een bedrag van € 200.000,00. Daarmee ligt de vordering sub I in voorwaardelijke reconventie gereed. Dat geldt ook voor de tweede vordering in voorwaardelijke reconventie, aangezien [eiser] eveneens heeft erkend dat zij gehouden is [gedaagde] de helft van de waarde van het door hem afgeloste Flexibel Hypotheek Krediet te vergoeden.
geldlening moeder [gedaagde]
6.3.
[gedaagde] stelt dat partijen een (rest)schuld aan de moeder van [gedaagde] hebben uit hoofde van een door haar aan partijen verstrekte lening, waarvoor [eiser] en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk zijn. Volgens [gedaagde] dient [eiser] € 4.000,00 bij te dragen in de aflossing van deze lening. [eiser] betwist dat partijen een gezamenlijke schuld hebben aan de moeder van [gedaagde] en wijst op artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst, waarin is bepaald dat schulden worden gedragen door degenen die deze heeft doen ontstaan, op een aantal uitzonderingen na, die in dit geval evenwel niet van toepassing zijn.
6.4.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn vordering geen beroep gedaan op een uitzondering als bedoeld in artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst. Door [gedaagde] is ook niet toegelicht waarom er desondanks sprake zou zijn van hoofdelijke verbondenheid voor de schuld aan de moeder, terwijl de handtekening van [eiser] niet onder het handgeschreven document staat dat [gedaagde] heeft overgelegd als bewijs voor het bestaan van de schuld aan zijn moeder. Dat het naar de eigen woorden van [gedaagde] gaat om een zakelijke auto die bij de overzetting naar een privéauto op naam van de vader van [gedaagde] is gezet, is evenmin een indicatie dat het gaat om een schuld waarvoor partijen ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn. Deze vordering van [gedaagde] zal dan ook worden afgewezen.
eigenaarslasten
6.5.
[gedaagde] vordert dat [eiser] wordt veroordeeld tot het betalen van een bedrag van
€ 8.670,83, omdat hij sinds het vertrek van [eiser] uit de woning alle eigenaarslasten heeft gedragen en [eiser] gehouden is de helft daarvan te voldoen. Het gevorderde bedrag is opgebouwd uit drie componenten, namelijk een bedrag van € 2.847,82 dat ziet op eigenaarslasten zoals Waterschap en WOZ, een bedrag van € 956,01 ter zake de woonhuisverzekering en een bedrag van € 4.867,00 dat ziet op investeringen in/aan de woning, reparaties en onderhoudskosten.
6.6.
[eiser] heeft ter zitting erkend dat zij de helft van de door [gedaagde] betaalde eigenaarslasten en de woonhuisverzekering dient te voldoen, zodat de vordering in zoverre kan worden toegewezen. Met betrekking tot de door [gedaagde] uitgevoerde reparaties en gepretendeerde onderhoudskosten aan de woning betwist [eiser] enig bedrag aan [gedaagde] verschuldigd te zijn, omdat [gedaagde] daarover geen overleg met haar heeft gevoerd en haar daar pas nu mee confronteert. Verder voert zij aan dat daarvan ook geen betalingsbewijzen zijn overgelegd en niet duidelijk is dat de verzekering geen uitkering heeft gedaan voor stormschade.
6.7.
Bij gebreke van (een beroep op) afspraken over de draagplicht tussen de deelgenoten geldt dat artikel 3:172 BW van toepassing is. Op grond van dit artikel moeten de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandeel bijdragen in de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht, tenzij een regeling anders bepaalt. Voor de vraag of die handelingen bevoegdelijk zijn verricht, is het bepaalde in artikel 3:170 BW van belang. In lid 1 van dit artikel is onder meer bepaald dat handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig kunnen worden verricht als die handelingen geen uitstel kunnen lijden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geschiedt het beheer voor het overige door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt. Onder beheer zijn onder meer begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van een goed dienstig kunnen zijn. Tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan hiervoor geduid, zijn de deelgenoten uitsluitend gezamenlijk bevoegd (3:170 lid 3 BW).
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat de door [gedaagde] genoemde kosten geen betrekking hebben op handelingen in de zin van artikel 3:170 lid 1 BW, al was het maar omdat gesteld, noch gebleken is dat [gedaagde] de noodzaak van deze investeringen niet met [eiser] kon bespreken alvorens deze – zo nodig – zelf te verrichten en/of dat deze investeringen geen uitstel konden lijden. Dat betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat de handelingen bevoegdelijk verricht zijn, waardoor het bepaalde in artikel 3:172 BW voor wat betreft de onderhoudskosten niet opgaat. De vordering zal in zoverre ook worden afgewezen, ook voor wat betreft de zinsnede “te vermeerderen met de kosten die [gedaagde] nog dient te maken”. Dit deel van de vordering is namelijk te onbepaald.
voorwaardelijke eis in conventie
6.9.
Gelet op de beslissing in voorwaardelijke reconventie is de voorwaarde waaronder [eiser] haar voorwaardelijke vordering in reconventie heeft ingesteld niet vervuld, zodat de rechtbank aan een beoordeling van deze vordering niet toekomt.
de kosten
6.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde] om zijn medewerking te verlenen aan het verstrekken van de verkoopopdracht ten behoeve van de verkoop en levering van de woning, welke verkoop zal worden gedaan door
Bastiaan Makelaardij te Purmerend, en veroordeelt [gedaagde] daartoe de verkoopopdracht te ondertekenen en zich te houden aan de aanwijzingen van de makelaar teneinde tot een ordelijke verkoop te komen en een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst te kunnen realiseren,
7.2.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] indien hij niet binnen vijf werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar overgaat tot ondertekening van de verkoopopdracht,
7.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar zijn medewerking te verlenen aan het maken van foto’s van het in- en exterieur van de woning teneinde deze op de gebruikelijke wijze te plaatsen op de gebruikelijke verkoopsites- en krantjes,
7.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar zijn medewerking te verlenen aan het toelaten van de makelaar en potentiële koper(s) die samen met de makelaar de woning willen bezichtigen,
7.5.
bepaalt dat het [gedaagde] is verboden om bij bezoeken van de makelaar met geïnteresseerde koper(s) in de woning aanwezig te zijn, anders dan bij het enkel binnenlaten van de makelaar en de kopers in de woning,
7.6.
veroordeelt [gedaagde] ertoe een bod dat is gedaan en waarvan de makelaar adviseert het te accepteren, binnen drie werkdagen te accepteren,
7.7.
veroordeelt [gedaagde] om de koopovereenkomst met een opleveringstermijn van minimaal twee maanden binnen vijf werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar te ondertekenen,
7.8.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke handtekening van [gedaagde] indien hij niet binnen vijf werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar overgaat tot ondertekening van de onder 7.7 genoemde koopovereenkomst,
7.9.
veroordeelt [gedaagde] om de notariële leveringsakte binnen vijf werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar te ondertekenen, dan wel een daartoe door hem getekende verkoopvolmacht aan de transporterende notaris te verstrekken,
7.10.
bepaalt dat dit vonnis in de plaatst komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] indien hij niet binnen vijf werkdagen na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar overgaat tot ondertekening van de onder 7.9 genoemde leveringsakte,
7.11.
veroordeelt [gedaagde] om de woning op het in de koopovereenkomst afgesproken tijdstip en in de overeengekomen staat op te leveren aan de koper(s) van de woning,
7.12.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere keer dat hij (één van) de veroordelingen zoals opgenomen in 7.3 tot en met 7.6 en/of 7.11 overtreedt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 25.000,00,
7.13.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de dwangsom en/of de schade zoals deze in de koopovereenkomst zullen zijn opgenomen met betrekking tot het in gebreke blijven van een van partijen ter zake de tenuitvoerlegging van de koopovereenkomst, voor zover de niet-nakoming [gedaagde] is toe te rekenen,
7.14.
veroordeelt [gedaagde] om de transporterend notaris te machtigen om de netto verkoopopbrengst, met inachtneming van de vordering van [gedaagde] zoals opgenomen in de notariële akte tussen partijen te verdelen en over te maken op de door partijen aan te geven bankrekeningen,
7.15.
veroordeelt [gedaagde] om, in het geval de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening niet in zijn geheel kan worden afgelost, zijn medewerking te verlenen aan het verzoek van de hypothecaire schuldeiser tot splitsing bij helfte van de restschuld.
in reconventie
7.16.
bepaalt dat na verkoop van de woning van de overwaarde aan [gedaagde] eerst toekomt een bedrag van hetgeen door hem met privégelden bij de aanschaf is geïnvesteerd in de woning, te weten € 200.000,00,
7.17.
bepaalt dat [eiser] € 24.891,03 aan [gedaagde] dient te betalen uit hoofde van de door [gedaagde] voor [eiser] betaalde aflossing op het flexibel krediet,
7.18.
bepaalt dat [eiser] € 3.803,83 aan [gedaagde] dient te betalen uit hoofde van de door [gedaagde] voor [eiser] betaalde eigenaarslasten,
in conventie en in reconventie
7.19.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.20.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.21.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1467