ECLI:NL:RBNHO:2022:943

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
9302729 CV EXPL 21-4351
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht dat onrechtmatig is gehandeld en toekenning immateriële schadevergoeding

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat de kantonrechter voor recht verklaart dat gedaagde, [gedaagde], onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Eiser stelt dat gedaagde in maart 2018 zonder toestemming vertrouwelijke medische gegevens over hem heeft openbaar gemaakt en in december 2018 grievende uitlatingen over zijn gezondheid heeft verspreid. Eiser vordert een schadevergoeding van € 1.500,- en buitengerechtelijke incassokosten van € 750,-. De kantonrechter oordeelt dat zij bevoegd is om van de zaak kennis te nemen en wijst de gevorderde verklaring voor recht toe. De schadevergoeding wordt echter beperkt tot € 400,-, omdat de kantonrechter van oordeel is dat de eer en goede naam van eiser door de grievende uitlatingen zijn geschaad, maar niet in de door eiser gevorderde omvang. De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen tot € 72,60. Iedere partij draagt zijn eigen proceskosten. De uitspraak is gedaan op 26 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9302729 \ CV EXPL 21-4351
Uitspraakdatum: 26 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M. Kluft
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.I. Vervest
De zaak in het kort
In deze zaak vordert [eiser] dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Ook vordert hij - wegens dat onrechtmatig handelen - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500,-. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 750,- (exclusief btw).
De kantonrechter acht zich bevoegd om van de zaak kennis te nemen. De gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen. De schadevergoeding is slechts toewijsbaar tot een bedrag van € 400,- (wegens geleden immateriële schade). De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen tot een bedrag van € 72,60 inclusief btw. Iedere partij dient de eigen proceskosten te dragen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 juni 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.Feiten

2.1.
Eind maart 2018 heeft [gedaagde] , destijds lijsttrekker van [politieke partij] [woonplaats] , een brief/e-mail gezonden aan de lijsttrekkers van de aan de coalitieonderhandelingen deelnemende fracties van de gemeenteraad in [woonplaats] (hierna te noemen: de brief van eind maart 2018). Hierin is vermeld:
‘Collega’s,
Wij willen jullie allemaal meer en beter informeren over de situatie van onze oud voorzitter [eiser] . (…) Al geruime tijd (…) heeft [eiser] aangeven dat zijn gezondheid problemen geeft. Hij weet op momenten niet meer waar hij is, wat hij doet en wat hij zegt. Dit heeft te maken met epilepsie en dat vinden wij heel erg voor [eiser] . Hierdoor doet hij uitlatingen waarvan hij later moeite heeft met hetgeen er gebeurd is en het lastige dat hij het ook niet helemaal meer weet. Afgelopen Donderdag heeft hij in alle rust met een delegatie van bestuur en fractie aangegeven te stoppen met politiek. (…) De verwarring wordt versterkt als hij in een stress situatie gevoel krijgt dat hij aangevallen wordt of niet begrepen wordt. (…). Dan doet hij uitspraken of post teksten op sociale media wat politiek incorrect is. (…)
Namens bestuur en fractie van [politieke partij] [woonplaats]
[gedaagde] ’
2.2.
Op 4 juni 2018 heeft [XX] , fractielid van [politieke partij] [woonplaats] , een brief aan diezelfde lijsttrekkers gestuurd. Hierin is vermeld:
‘In een eerder verzonden mail aan u als lijsttrekker(kantonrechter: waarmee is bedoeld de bovengenoemde brief van eind maart 2018)
hebben wij, bestuur en fractie van [politieke partij] [woonplaats] , getracht een verklaring geven voor de onrust rondom onze partijoprichter [eiser] .
Hierin zijn achteraf onterecht details en niet op waarheid gebaseerde feiten over zijn gezondheidstoestand vermeld.
Hierdoor is hij persoonlijk beschadigd waarvoor wij onze excuses aan [eiser] en aan alle fracties willen aanbieden.
Het bestuur en fractie heeft in een goed gesprek met [eiser] duidelijkheid gegeven over de situatie omtrent de mail.
Dit vervolgens constructief naar elkaar uitgesproken en heeft [eiser] besloten alleen nog in een adviserende rol en natuurlijk als belangrijkste ledenwerver te gaan optreden.
(…)
Namens fractie en bestuur [politieke partij] [woonplaats]
[XX] ’
2.3.
Op 29 december 2018 heeft [gedaagde] een e-mail naar het bestuur en een aantal (steun) fractieleden van [politieke partij] [woonplaats] gezonden waarin is vermeld:
´Hoi,
(…)
Gewoon even ter info en het verzoek die man(kantonrechter: waarmee is bedoeld [eiser] )
op te laten nemen in een kliniek voor ernstig verstandelijk beperkten.
(…)
Groet [gedaagde] ’
2.4.
Op 30 september 2019 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard om voor de kantonrechter te verschijnen. Bij die dagvaarding heeft hij gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door het in maart 2018 zonder toestemming van [eiser] in de openbaarheid brengen van medische en vertrouwelijke gegevens over [eiser] en het op 29 december 2018 via e-mail verspreiden van uiterst grievende en onjuiste uitlatingen over [eiser] . Ook heeft [eiser] bij die dagvaarding gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 750,- en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 750,- exclusief btw. Daarnaast heeft [eiser] bij die dagvaarding gevorderd dat de kantonrechter [gedaagde] verbiedt zich nog onnodig grievend uit te laten over [eiser] , op straffe en een dwangsom van € 200,- voor elke uitlating.
2.5.
Bij vonnis van 30 oktober 2019 heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van die zaak kennis te nemen omdat de vordering van onbepaalde waarde is. De kantonrechter heeft bij dat vonnis de zaak verwezen naar de sectie Handel en Insolventie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. De procedure is na verwijzing echter niet voortgezet.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door:
a. het in maart 2018 zonder toestemming van [eiser] in de openbaarheid brengen van medische en vertrouwelijke gegevens over [eiser] ;
b. het op 29 december 2018 via e-mail verspreiden van uiterst grievende en onjuiste uitlatingen over [eiser] ;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500,- dan wel een door de kantonrechter vast te stellen lager bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
III. [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 750,- exclusief btw.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] bij bovengenoemde brief van eind maart 2018 zonder zijn toestemming (en zonder toestemming van het bestuur van [politieke partij] [woonplaats] ) uiterst vertrouwelijke, privacy-gevoelige en medische gegevens in de openbaarheid heeft gebracht. In die brief wordt een beeld geschetst van een verwarde man die niet meer weet wat hij doet en zegt. Dit is uitermate kwetsend en grievend. Ook bij bovengenoemde e-mail van 29 december 2018 heeft [gedaagde] zonder toestemming van [eiser] grievende en aantoonbaar onjuiste informatie over zijn gezondheidssituatie naar buiten gebracht. Hierdoor heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld, onder andere wegens strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
3.3.
Door dit onrechtmatig handelen van [gedaagde] heeft [eiser] schade geleden. De goede naam van [eiser] is door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] zodanig aangetast, dat [eiser] genoodzaakt is geweest af te treden als partijleider. Ook in zijn werkzaamheden buiten de partij, zoals in zijn kapsalon, heeft [eiser] als gevolg van de uitlatingen van [gedaagde] veel hinder en last ondervonden. Sommige cliënten van [eiser] wilden zelfs niet meer door hem worden geknipt. Ook in zijn privé-leven worden de uitlatingen over zijn gezondheid regelmatig tegen hem gebruikt.
3.4.
Hierom dient [gedaagde] een schadevergoeding van € 1.500,- aan [eiser] te betalen.
3.5.
Ook dient [gedaagde] de in verband met deze kwestie gemaakte buitengerechtelijke incassokosten van € 750,- exclusief btw te vergoeden.
4.
Het verweer
4.1.
Primair voert [gedaagde] aan dat de kantonrechter niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, omdat de gevorderde verklaring voor recht een vordering van onbepaalde waarde is. In dit verband wijst [gedaagde] erop dat de kantonrechter zich in de eerder door [eiser] aangespannen procedure ook onbevoegd heeft verklaard.
4.2.
Voor zover de kantonrechter zich wel bevoegd acht, moet de vordering volgens [gedaagde] worden afgewezen, omdat [gedaagde] niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Hij voert hiertoe – samengevat – het volgende aan.
4.3.
De brief van eind maart 2018 is door [gedaagde] samen met mede fractielid [XX] en de heer [ZZ] (gemandateerd campagneleider van [politieke partij] [woonplaats] ) opgesteld. De brief was bedoeld om de andere onderhandelaars te informeren over het door [eiser] aangekondigde uittreden uit de politiek en om de verhalen die in het dorp de ronde deden (over een ‘stammenstrijd’ in de partij) te ontkrachten. De brief is niet openbaar gemaakt, maar is gestuurd aan de coalitie-onderhandelaars van de lokale politieke partijen.
4.4.
Wat in de brief is beschreven, is door [eiser] zelf eerder al in de kapsalon waar hij werkt besproken en ook in de fractiekamer in aanwezigheid van de (steun)fractie van [politieke partij] [woonplaats] en bij het lokale gemeentebestuur. [eiser] vertelde aan ieder die dat maar wilde horen dat hij soms niet meer wist wat hij deed doordat hij epilepsie had. Hij heeft dus zelf de gegevens in de openbaarheid gebracht.
4.5.
Overigens gingen het bestuur en de fractie van [politieke partij] [woonplaats] ervan uit dat de zaak was afgedaan door de verzending (op verzoek van [eiser] ) van de brief van 4 juni 2018.
4.6.
De e-mail van 29 december 2018 is slechts verzonden binnen de partij. Dit kan evenmin worden gekwalificeerd als een openbaarmaking. De inhoud van dat bericht is weliswaar niet fraai, maar is ingegeven door de emotie die [gedaagde] ondervond doordat [eiser] aan alle leden een bericht had gestuurd dat zij hun lidmaatschap moesten opzeggen.
4.7.
[gedaagde] betwist dat [eiser] door de verzending van de berichten van eind maart 2018 en 29 december 2018 schade heeft geleden. [eiser] is niet als gevolg van die berichtgeving teruggetreden, maar heeft dit al eerder vrijwillig gedaan. Evenmin is [eiser] op zakelijk gebied geschaad. Weliswaar knipt [eiser] nog regelmatig in de kapsalon van zijn zoon, maar hij is zelf geen eigenaar van die salon en heeft de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt.
4.8.
Ook de hoogte van de schade is niet onderbouwd. Bovendien is het opmerkelijk dat [eiser] na de eerder ingestelde procedure de zaak een tijd heeft laten liggen, waarna zijn vermeende schade opeens is verdubbeld.
4.9.
Overigens heeft [eiser] niet duidelijk gemaakt waarom sprake zou zijn van strijd met de AVG.

5.De beoordeling

Bevoegdheid van de kantonrechter
5.1.
De kantonrechter acht zich bevoegd om van deze zaak kennis te nemen. Daartoe overweegt zij het volgende.
5.2.
In artikel 93 aanhef en onderdeel b. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald, dat door de kantonrechter worden behandeld en beslist zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld een waarde van € 1.500,- vertegenwoordigt. [eiser] heeft immers wegens het gestelde onrechtmatige handelen van [gedaagde] een schadevergoeding van € 1.500,- gevorderd en heeft zich niet het recht voorbehouden om later nog verdere schadevergoeding te vorderen. Het bedrag van € 1.500,- gaat samen met de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 750,- exclusief btw de competentiegrens van de kantonrechter van € 25.000,- niet te boven.
5.4.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de kantonrechter zich in de eerder door [eiser] aangespannen procedure bij vonnis van 30 oktober 2019 onbevoegd heeft verklaard omdat de in die procedure ingestelde (nagenoeg gelijke) vordering van onbepaalde waarde was. In die procedure had [eiser] echter naast een verklaring voor recht, een schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten ook een verbod op het doen van onnodig grievende uitlatingen gevorderd op straffe van een dwangsom van € 200,00 voor elke uitlating. Laatstgenoemde vordering is van onbepaalde waarde. Een dergelijke vordering is in de nu aanhangige procedure niet ingesteld.
5.5.
Gelet op het bovenstaande zal het onbevoegdheidsverweer worden verworpen.
Onrechtmatig handelen
5.6.
Vaststaat dat [gedaagde] de (onder 2.1. van dit vonnis genoemde) brief van eind maart 2018 aan de lijsttrekkers van de betreffende fracties heeft verzonden. Onderaan die brief staat vermeld dat de mededelingen in die brief zijn gedaan ‘namens bestuur en fractie van [politieke partij] [woonplaats] ’, maar dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan. [eiser] heeft (onder overlegging van verklaringen van de toenmalige bestuursleden [AA en BB] ) gemotiveerd betwist dat [gedaagde] het bestuur over die brief heeft geïnformeerd en dat is door [gedaagde] in deze procedure niet althans onvoldoende weersproken. Evenmin is komen vast te staan dat die brief namens de fractie is gestuurd. [gedaagde] heeft (in de conclusie van antwoord) slechts aangegeven dat hij de door hem verzonden brief samen met mede fractielid [XX] en campagneleider [ZZ] heeft opgesteld. Wat daar ook van zij, in ieder geval is [gedaagde] als medeopsteller en ondertekenaar van die brief mede verantwoordelijk voor de inhoud daarvan.
5.7.
In die brief worden mededelingen gedaan over de gezondheid en de (beweerde) verwarde toestand van [eiser] . Niet gebleken is dat [gedaagde] daarvoor toestemming heeft verkregen van [eiser] . Weliswaar heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser] zelf in de kapsalon en de fractiekamer en bij het gemeentebestuur mededelingen over zijn epilepsie en zijn verwarring heeft gedaan, maar – voor zover dit het geval is - impliceert dit niet dat [gedaagde] toestemming van [eiser] had om deze informatie met derden te delen. Bovendien wordt in de brief van 4 juni 2018 die [XX] namens het bestuur en de fractie van [politieke partij] [woonplaats] heeft verstuurd erkend dat in de e-mail van maart 2018 onterecht details en niet op waarheid gebaseerde feiten over de gezondheidstoestand van [eiser] zijn vermeld, waardoor [eiser] persoonlijk is beschadigd.
5.8.
Voorts staat als niet door [gedaagde] betwist vast dat hij de (onder 2.3. van dit vonnis genoemde de) e-mail van 29 december 2018 uit eigen naam aan het bestuur en de (steun)fractieleden heeft verzonden. In die e-mail geeft [gedaagde] aan dat [eiser] moet worden opgenomen ‘in een kliniek voor ernstig verstandelijk beperkten’. [gedaagde] heeft erkend althans onvoldoende betwist dat deze uitlating onjuist en grievend is.
5.9.
[eiser] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat [gedaagde] door het in maart 2018 zonder zijn toestemming in de openbaarheid brengen van medische en vertrouwelijke gegevens en het bij e-mail van 29 december 2018 verspreiden van grievende en onjuiste uitlatingen onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, onder andere wegens strijd met de AVG. [gedaagde] heeft in reactie daarop aangevoerd dat [eiser] niet duidelijk heeft gemaakt dat van strijd met de AVG sprake is.
5.10.
Wat hier ook van zij, het antwoord op de vragen of de AVG in dit geval van toepassing is en of [gedaagde] in strijd met die verordening heeft gehandeld kan in het midden blijven, omdat het handelen van [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval als een onrechtmatige daad moet worden aangemerkt op grond van het bepaalde in artikel 6:162 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het bij brief van eind maart 2018 zonder toestemming van [eiser] delen (en in die zin openbaar maken) van medische en vertrouwelijke (bovendien deels onjuiste) gegevens over [eiser] met de lijsttrekkers van de coalitiepartijen moet immers (ook) worden aangemerkt als handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Hetzelfde geldt voor het bij e-mail van 29 december 2018 verspreiden van de (onder 5.8. weergegeven) grievende en onjuiste uitlatingen over [eiser] onder het bestuur en de (steun)fractieleden van [politieke partij] [woonplaats] . Van een rechtvaardigheidsgrond is niet gebleken. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat de brief van maart 2018 was bedoeld om de onderhandelaars te informeren over het uittreden van [eiser] en om de verhalen die de ronde deden te ontkrachten, maar hij had dat kunnen en moeten doen zonder medische gegevens over [eiser] te verstrekken en zonder zich op grievende wijze uit te laten. De omstandigheid dat de uitlatingen van [gedaagde] in de brief van 29 december 2018 waren ingegeven door emotie rechtvaardigt zijn handelen evenmin.
5.11.
De daden van [gedaagde] zijn verwijtbaar en kunnen hem daarom ook worden toegerekend in de zin van artikel 6:162 lid 3 BW.
Schade
5.12.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [eiser] als gevolg van de toerekenbare onrechtmatig daad van [gedaagde] schade heeft geleden. Als dat het geval is, is [gedaagde] op grond van het bepaalde in artikel 6:162 lid 1 BW verplicht die schade te vergoeden.
5.13.
In artikel 6:95 BW is bepaald dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Met de woorden ‘ander nadeel’ wordt immateriële schade bedoeld (nader uitgewerkt in artikel 6:106 BW).
5.14.
Onduidelijk is of [eiser] alleen vergoeding vordert van immateriële schade of ook van materiële schade. Bij de dagvaarding heeft hij aanspraak gemaakt op een immateriële schadevergoeding van € 1.500,- op grond van artikel 6:106 aanhef en onderdeel b BW, maar bij repliek (in alinea 7) stelt hij dat hij zowel materiële als immateriële schadevergoeding vordert.
5.15.
Wat daar ook van zij, de kantonrechter acht niet gebleken dat [eiser] materiële schade heeft geleden.
5.16.
Voor zover het aftreden als partijvoorzitter al materiële schade met zich mee zou hebben gebracht, is onvoldoende gebleken dat dit aftreden (en dus die schade) is veroorzaakt door de berichten van [gedaagde] van eind maart 2018 en 29 december 2018. In dit verband is van belang dat [eiser] bij de bij antwoord overgelegde e-mail van 22 maart 2018 (voorafgaand aan de brief van eind maart 2018) al heeft aangegeven te stoppen met de politiek. Bij repliek heeft [eiser] in reactie daarop aangevoerd dat het niet zijn bedoeling was geheel met de politiek te stoppen, maar dat hij zou worden benoemd tot erelid en actief zou blijven als ledenwerver, wat er door de geschetste gang van zaken niet van is gekomen. [eiser] heeft echter ook onvoldoende aangetoond dat het niet realiseren daarvan te wijten is aan de berichtgeving van eind maart 2018 en 29 december 2018.
5.17.
Ook is niet gebleken dat [eiser] materiële schade heeft geleden doordat mensen niet meer door hem willen worden geknipt in de kapsalon. [eiser] heeft immers niet weersproken dat niet hij, maar zijn zoon eigenaar van de kapsalon is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [eiser] dan financieel nadeel zou hebben ondervonden.
5.18.
Ook anderszins is niet gebleken van materiële schade.
5.19.
Wel is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] immateriële schade heeft geleden. De kantonrechter acht namelijk voldoende aannemelijk dat [eiser] door de grievende en (deels) onjuiste berichtgeving van [gedaagde] van eind maart 2018 en 29 december 2018 in zijn eer en goede naam is geschaad. Op grond van artikel 6:106 aanhef en onderdeel b BW heeft de benadeelde in dat geval recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
5.20.
Onduidelijk is waarom [eiser] in deze procedure een schadevergoeding van € 1.500,- vordert, terwijl hij in de vorige procedure op basis van dezelfde berichtgeving slechts aanspraak heeft gemaakt op een schadevergoeding van € 750,-. De kantonrechter acht in dit geval een toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 400,- billijk, mede rekening houdend met de omstandigheid dat de eer en goede naam van [eiser] door de verzending van de brief van 4 juni 2018 al deels zijn gezuiverd.
Conclusie
5.21.
De conclusie is dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen en dat de gevorderde schadevergoeding toewijsbaar is tot een bedrag van € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.22.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn op basis van de toegewezen hoofdsom van € 400,- toewijsbaar tot een bedrag van € 72,60 (inclusief btw), overeenkomstig het tarief zoals vervat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Er zijn voldoende buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht.
Proceskosten
5.23.
De kantonrechter is van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen, omdat zij ieder deels in het ongelijk zijn gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door:
a. het in maart 2018 zonder toestemming van [eiser] in de openbaarheid brengen van medische en vertrouwelijke gegevens over [eiser] ;
b. het op 29 december 2018 via e-mail verspreiden van uiterst grievende en onjuiste uitlatingen over [eiser] ;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 72,60 (inclusief btw) als vergoeding voor door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.5.
verklaart bovengenoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter