ECLI:NL:RBNHO:2022:9427

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
9363750 \ CV EXPL 21-5103
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige parkbijdragen door beheerder van bungalowpark

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Lecc Exploitatie De Horn B.V. en twee gedaagden, die beiden in persoon procedeerden. Eiser, Lecc, is beheerder van een bungalowpark en vorderde betaling van achterstallige parkbijdragen, vermeerderd met rente. De kantonrechter oordeelde dat Lecc voldoende had aangetoond welke bedragen nog verschuldigd waren na eerdere betalingen door de gedaagden. De kantonrechter leidde uit de ingediende akte van Lecc af dat de hoofdsom € 669,35 bedroeg en de verschuldigde rente € 63,29. De gedaagden voerden verweer, stellende dat Lecc geen aanspraak kon maken op de gevorderde rente en proceskosten, maar de kantonrechter verwierp dit verweer. De wettelijke rente werd toegewezen, omdat de gedaagden in verzuim waren geraakt door te late betalingen van de parkbijdragen. De kantonrechter besloot de vordering van Lecc toe te wijzen en de proceskosten te compenseren, aangezien Lecc onzorgvuldig had gehandeld door eerdere betalingen niet mee te rekenen. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Lecc van € 732,64, vermeerderd met wettelijke rente, en iedere partij droeg zijn eigen proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9363750 \ CV EXPL 21-5103
Uitspraakdatum: 10 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Lecc Exploitatie De Horn B.V.
gevestigd te Tuitjenhorn, gemeente Schagen
eiseres in conventie
verweerster in reconventie
verder te noemen: Lecc
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder K.W.A. van der Meer
tegen

1.[gedaagde 1]

2. [gedaagde 2]
beiden wonende te [plaats]
gedaagden in conventie
eisers in reconventie
verder te noemen: [gedaagde 1] c.s.
procederend in persoon

1.Het (verdere) procesverloop

1.1.
Bij tussenvonnis van 22 december 2021 heeft de kantonrechter Lecc in de gelegenheid gesteld een akte te nemen om gemotiveerd toe te lichten welke bedragen aan rente en hoofdsom nog verschuldigd zijn na de (deel-)betalingen door [gedaagde 1] c.s. op 29 maart 2016 en 28 december 20216.
1.2.
Op 2 februari 2022 heeft Lecc een akte ingediend, waarbij ook de eis is verminderd. [gedaagde 1] c.s. heeft bij antwoord akte gereageerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De akte van Lecc en het antwoord van [gedaagde 1] c.s.

2.1.
Lecc heeft in haar akte van 2 februari 2022 met berekeningen toegelicht dat de verschuldigde hoofdsom thans € 669,35 bedraagt en de verschuldigde rente tot het moment van dagvaarden € 63,29.
Verder heeft Lecc haar eis verminderd met de vordering van € 641,47 aan buitengerechtelijke incassokosten, omdat Lecc tot het inzicht is gekomen dat de betalingen die [gedaagde 1] c.s. in 2016 heeft gedaan ten onrechte niet waren meegenomen in de veertiendagen-brief van 20 februari 2017.
2.2.
[gedaagde 1] c.s. heeft zich bij antwoord akte op het standpunt gesteld dat Lecc geen aanspraak kan maken op de gevorderde rente en op een proceskostenveroordeling. Als Lecc meteen vanaf het begin het juiste openstaande bedrag aan [gedaagde 1] c.s. had gefactureerd, dan had het volgens [gedaagde 1] c.s. namelijk niet tot een rechtszaak hoeven komen.
Ten aanzien van de gevorderde rente wijst [gedaagde 1] c.s. er verder op dat Lecc in de berekening niet heeft aangegeven met welk rentepercentage is gerekend.
Ten aanzien van de conventionele proceskosten voert [gedaagde 1] c.s. ook nog aan dat deze vordering door het tussenvonnis teniet is gegaan, omdat daarin zou zijn aangegeven dat [gedaagde 1] c.s. een vergoeding krijgt voor gemaakte kosten om bij de rechtszaak aanwezig te zijn.

3.De (verdere) beoordeling

in conventie en in reconventie

3.1.
Vanwege de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat Lecc met haar akte voldoende gemotiveerd heeft toegelicht en onderbouwd welke bedragen - na aftrek van de deelbetalingen van [gedaagde 1] c.s. op de wijze als voorgeschreven in artikel 6:43 en 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) - nu nog verschuldigd zijn. De kantonrechter leidt uit de berekeningen af dat er aan hoofdsom nog € 669,35 open staat en dat de rente tot het moment van dagvaarden € 63,29 bedraagt. Nu [gedaagde 1] c.s. verder geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de door Lecc berekende bedragen, zal van de juistheid hiervan worden uitgegaan.
3.3.
Voor wat betreft de opmerking van [gedaagde 1] c.s. over het rentepercentage waarmee gerekend is, geldt dat uit de berekeningen kan worden afgeleid dat dit de ‘wettelijke rente voor consumententransacties (samengesteld)’ is. Dit is het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde rentepercentage dat een schuldenaar (in dit geval [gedaagde 1] c.s.) op grond van de wet verschuldigd is aan de schuldeiser (in dit geval Lecc) bij wijze van schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom (artikel 6:119 en 6:120 BW).
3.4.
Het verweer van [gedaagde 1] c.s. dat geen wettelijke rente verschuldigd is, omdat het aan Lecc zelf te wijten is dat zij een rechtszaak moest starten, slaagt niet. De wettelijke rente zoals die nu (met inachtneming van artikel 6:44 BW) berekend is, betreft rente over de te laat betaalde parkbijdragen. Omdat vaststaat dat [gedaagde 1] c.s. de parkbijdragen over 2012 tot en met 2016 (ruimschoots) te laat (want ver na de in de akte van levering bepaalde betalingstermijn) heeft betaald, is [gedaagde 1] c.s. in verzuim geraakt en is de wettelijke rente verschuldigd (artikel 6:83 sub a en artikel 6:119 BW). Dat [gedaagde 1] c.s. vanwege het juridische geschil tussen partijen over de omvang en indexering van de parkbijdragen gewacht heeft met betalen, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt.
3.5.
Op grond van artikel 6:109 BW is het mogelijk de wettelijke rente te matigen indien volledige toewijzing tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De kantonrechter ziet in het onderhavige geval echter geen aanleiding om te matigen. De kantonrechter is weliswaar met [gedaagde 1] c.s. eens dat Lecc onzorgvuldig heeft gehandeld door in de 14-dagenbrief van 20 februari 2017 en zelfs in de dagvaarding nog aanzienlijke bedragen te vorderen die al (grotendeels) door [gedaagde 1] c.s. waren betaald. Maar deze omstandigheid is onvoldoende om te concluderen dat volledige toewijzing van de wettelijke rente tot ‘kennelijk onaanvaardbare gevolgen’ zal leiden.
3.6.
De conclusie is daarom dat de kantonrechter de (gewijzigde) vordering van Lecc van € 669,35 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden tot de dag van gehele betaling, en € 63,29 aan wettelijke rente tot de datum van dagvaarding, zal toewijzen.
Vordering in reconventie en proceskosten
3.7.
De reconventionele vordering van [gedaagde 1] c.s. om Lecc te veroordelen tot vergoeding van reiskosten van € 13,52 en gemiste inkomsten van € 150,- (wegens het opnemen van een vrije dag) om op de (rol-)zitting aanwezig te zijn, betreffen in feite (in conventie) door [gedaagde 1] c.s. gemaakte proceskosten zoals bedoeld in artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Deze komen slechts voor vergoeding door Lecc in aanmerking, indien Lecc de partij is die in het ongelijk wordt gesteld (artikel 237 lid 1 Rv). Dat is hier niet aan de orde, nu de gewijzigde vordering van Lecc volledig wordt toegewezen.
3.8.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval wel aanleiding om de proceskosten te compenseren (in plaats van een proceskostenveroordeling voor [gedaagde 1] c.s.). Deze omstandigheden zijn erin gelegen dat het in de dagvaarding door Lecc gevorderde bedrag van € 2.376,62 grotendeels ongegrond bleek te zijn, doordat Lecc ten onrechte geen rekening had gehouden met al door [gedaagde 1] c.s. verrichte betalingen. Nu de door Lecc gevorderde proceskostenveroordeling niet wordt toegewezen zullen ook de gevorderde nakosten worden afgewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan Lecc van € 732,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 669,35 vanaf 21 juli 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter