ECLI:NL:RBNHO:2022:9335

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
9487233
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over achterstallige huur en onredelijk boetebeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 26 oktober 2022, gaat het om een huurgeschil tussen een eisende partij en twee gedaagde partijen. De eisende partij vorderde een bedrag van € 1.450,00 aan achterstallige huur over september 2021, alsook een boete die kan oplopen tot meer dan 2,5 keer de maandhuur. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 6 juli 2022 de eisende partij de gelegenheid gegeven om haar vordering nader toe te lichten, wat zij deed in een akte van 3 augustus 2022.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gevorderde boete van 40% van de maandhuur onredelijk bezwarend is en niet in verhouding staat tot de door de eisende partij geleden schade. Het boetebeding werd als oneerlijk aangemerkt, waardoor het buiten toepassing werd verklaard. De eisende partij had ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, maar deze vordering werd afgewezen omdat niet was aangetoond wanneer de aanmaning was verzonden.

De kantonrechter heeft de gedaagde partijen grotendeels in het ongelijk gesteld en hen veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. De wettelijke rente over het toewijsbare bedrag werd toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I. de Greef in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9487233 \ CV EXPL 21-5030
Uitspraakdatum: 26 oktober 2022
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
de eisende partij
gemachtigde: mr. H.G.M. Bouwhuis
tegen

1.[gedaagde 1]

2. [gedaagde 2]
beiden wonende te [plaats]
de gedaagde partijen
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 6 juli 2022 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld haar vordering nader toe te lichten. Dat heeft zij gedaan bij akte van 3 augustus 2022.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
Achterstallige huurpenningen
2.2.
De eisende partij heeft een bedrag van € 1.450,00 gevorderd aan openstaande huur over september 2021. Omdat deze vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de kantonrechter deze toewijzen.
Boetebeding
2.3.
De kantonrechter heeft de eisende partij in haar tussenvonnis opgedragen om aan te geven waarom zij van mening is dat het boetebeding waarop zij zich beroept niet als onredelijk bezwarend dient te worden aangemerkt.
2.4.
De eisende partij heeft gesteld dat het boetebeding niet onredelijk bezwarend is
omdat de boete is gemaximeerd tot een bedrag van € 4.000,00. In deze maximalisatie ligt volgens de eisende partij de redelijkheid en billijkheid besloten. De gedaagde partijen hebben willens en wetens de huurachterstand van september 2021 in stand gehouden en daarmee een hogere boete geaccepteerd, aldus de eisende partij.
2.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. De gevorderde boete voor één maand huurachterstand bedraagt € 600,00, toenemend met € 20,00 per dag dat de huurachterstand niet wordt voldaan. De gevorderde boete bedraagt 40% van de maandhuur en kan oplopen tot ruim 2,5 keer de maandhuur. Dit staat niet in verhouding tot de door de eisende partij geleden schade. Op basis van het bovenstaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat artikel 11.1a van de huurovereenkomst als een oneerlijk beding dient te worden aangemerkt. Dit betekent dat het beding buiten toepassing moet blijven, wat tot gevolg heeft dat de door de eisende partij gevorderde boete wordt afgewezen.
2.6.
De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling dat de gedaagde partijen de huurachterstand willens en wetens in stand houden en daarmee een hoge(re) boete hebben geaccepteerd. De constatering van een oneerlijk beding zonder daar voornoemd gevolg aan te verbinden zou de consument immers geen effectieve rechtsbescherming bieden, zoals wel is vereist.
2.7.
De stelling van de eisende partij dat de gedaagde partijen over genoeg geld beschikken om de huur van september 2021 te voldoen is niet relevant voor de beoordeling van de (on)eerlijkheid van het boetebeding.
Conclusie
2.8.
De eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu de eisende partij niet heeft gesteld op welke datum de eisende partij de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW aan de gedaagde partijen heeft verzonden. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
2.9.
De vordering tot vergoeding van de verschenen rente zal worden afgewezen, omdat de eisende partij die rente (gelet op de toewijsbare hoofdsom) over een te hoog bedrag heeft berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
2.10.
De gedaagde partijen worden (grotendeels) in het ongelijk gesteld en zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de te nemen akte blijven echter voor rekening van de eisende partij, aangezien het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze extra akte op te stellen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1
veroordeelt de gedaagde partijen hoofdelijk, dat wil zeggen dat als dat de ene partij betaalt de andere partij zal zijn bevrijd, tot betaling aan de eisende partij van € 1.450,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 oktober 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partijen hoofdelijk, dat wil zeggen dat als de ene partij betaalt de andere partij zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 119,21 wegens dagvaardingskosten,
€ 240,00 wegens griffierecht en
€ 187,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter