ECLI:NL:RBNHO:2022:9328

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
22/255
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanlijn- en muilkorfgebod voor een hond na een bijtincident

Op 19 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, de eigenaren van een hond, in beroep gingen tegen een aanlijn- en muilkorfgebod dat was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen. Dit gebod volgde op een ernstig bijtincident waarbij de hond van eisers, genaamd [naam 1], de hond van derde-partij, [naam 2], ernstig verwondde. De rechtbank oordeelde dat het college beoordelingsruimte heeft bij de kwalificatie van een hond als gevaarlijk of hinderlijk volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV). De rechtbank stelde vast dat er een bijtincident had plaatsgevonden en dat de hond van derde-partij ernstig gewond was geraakt, wat het college de mogelijkheid gaf om het aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. De rechtbank oordeelde dat het college redelijkerwijs tot de conclusie kon komen dat de hond van eisers gevaarlijk was, ondanks het feit dat de gedragstherapeut de hond niet als gevaarlijk had gekwalificeerd. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en de rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerdere besluit niet-ontvankelijk. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eisers en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/255

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: R.J. Grasmeijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, het college

(gemachtigde: N. Ellens).

Als derde-partij neemt aan het geding deel [derde-partij] te [plaats 2] .

Procesverloop

Bij het primaire besluit van 15 december 2020 heeft het college naar aanleiding van een verzoek van derde-partij aan eisers voor hun hond [naam 1] , met ingang van 21 december 2020 een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd voor zover [naam 1] verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander zoals bedoeld in artikel 2:33 van de Algemene plaatselijke verordening Velsen 2019 (APV).
Met het bestreden besluit I van 20 december 2021 op het bezwaar van eisers heeft de burgemeester van de gemeente Velsen het primaire besluit herroepen in die zin dat het aanlijn- en muilkorfgebod wordt ingetrokken. Aan de intrekking is de voorwaarde verbonden dat eisers in de directe omgeving van het huis/galerij van de [adres] (hierna ook: het wooncomplex) of elders, als er veel honden in de buurt zijn, [naam 1] van een muilkorf voorzien.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Het college heeft het bestreden besluit I bij besluit van 25 april 2022 (bestreden besluit II) herzien en bepaald dat daarvoor in de plaats komt een aanlijn- en muilkorfgebod binnen de gemeenschappelijke ruimtes van het wooncomplex waar voornoemde woning deel van uitmaakt, zoals de galerij, de gangen of het trappenhuis daarvan.
Derde-partij heeft op 16 mei 2022 schriftelijk gereageerd. Eisers hebben op 30 mei 2022 schriftelijk gereageerd op het bestreden besluit II.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Overwegingen

1.1
Het beroep van eisers heeft ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II, nu eisers daarbij belang hebben.
1.2
De rechtbank heeft ter zitting met partijen vastgesteld dat eisers geen belang meer hebben bij een oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit I. De rechtbank verklaart het beroep van eisers daarom voor zover gericht tegen dat besluit niet-ontvankelijk.
1.3
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank beoordelen het beroep van eisers tegen het besluit van het college om aan hun hond [naam 1] een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen zoals omschreven in het bestreden besluit II.
1.4
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2.1
[naam 1] , een Engelse Staffordshire terriër, woont een gedeelte van de tijd bij eiseres [eiser 1] in een wooncomplex op het adres [adres] . Als [naam 1] niet bij [eiser 1] woont dan woont zij bij eiser [eiser 2] in [plaats 1] . Derde-partij woont samen met haar hond [naam 2] , een poedel, in het wooncomplex op dezelfde etage als [eiser 1] op nummer [nummer] .
2.2
Uit de bestuurlijke rapportage van 6 november 2020 blijkt dat een bijtincident heeft plaatsgevonden op [datum] in het wooncomplex waarbij [naam 2] ernstig gewond is geraakt door toedoen van [naam 1] . [naam 2] is met spoed geopereerd aan haar oog en onderlip. Uit de algemene werkafspraken tussen de dierenpolitie van de politie Noord-Holland en de gemeenten in IJmond (hierna: de werkafspraken), kan het bijtincident gekwalificeerd worden als ernstig. Conform de werkafspraken wordt aanbevolen om een aanlijn- en/of muilkorfgebod op te leggen.
3.1
Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase hebben eisers toegezegd om mee te werken aan een gedragstest voor [naam 1] . Uit het rapport van de gedragstherapeut van 1 november 2020 blijkt dat [naam 1] op dat moment niet als gevaarlijk wordt beschouwd (in kynologische zin). Wel is [naam 1] volgens de gedragstherapeut een onzekere hond en getuigt haar gedrag naar andere honden van veel spanning, hetgeen kan komen doordat zij weinig omgang heeft met andere honden of door een traumatische ervaring, al dan niet met een poedelachtige. Volgens de gedragstherapeut is het verstandig om [naam 1] in de directe omgeving van de woning van [eiser 1] een muilkorf aan te doen. Bij het verlaten van de woning moeten eisers voorop lopen om te kijken of [naam 2] , dan wel andere hond(en), niet in de buurt is/zijn. Ook wordt aanbevolen om [naam 1] te trainen.
3.2
Het college heeft met het bestreden besluit II overwogen dat in artikel 2:32, eerste lid en onder b, van de APV een algemene aanlijnplicht is opgenomen die inhoudt dat honden binnen de openbare ruimte in de gemeente Velsen aangelijnd moeten worden. In aanvulling daarop kan op grond van artikel 2:33, tweede lid, van de APV voor een gevaarlijke of hinderlijke hond ook een aanlijngebod worden opgelegd. Dit gebod houdt in dat een hond met een korte lijn van maximaal 1,50 meter aangelijnd moet worden. Verder biedt artikel 2:33, eerste lid, van de APV de mogelijkheid om aan een gevaarlijke of hinderlijke hond, naast het aanlijngebod, ook een muilkorfgebod op te leggen. Het college heeft bij de kwalificatie van wat een gevaarlijke of hinderlijke hond is beoordelingsvrijheid. Het college maakt daarbij een belangenafweging tussen enerzijds het belang van de hond om niet aangelijnd of zonder muilkorf te lopen en anderzijds het belang van bescherming van de openbare orde en in het onderhavige geval het voorkomen van nog een bijtincident. De gedragstherapeut heeft [naam 1] weliswaar niet gevaarlijk geacht, maar het college acht de kans dat nog een bijtincident tussen [naam 1] en [naam 2] plaatsvindt reëel. Het college acht [naam 1] daarom wel gevaarlijk in de zin van de APV. Om die reden heeft het college aan eisers een gebod opgelegd om [naam 1] in de gemeenschappelijke ruimtes van het wooncomplex aan te lijnen en te muilkorven. Ook wordt derde-partij aangeraden om in het wooncomplex een andere looproute te nemen zodat zij niet met [naam 2] langs de woning van [eiser 1] loopt.
4.1
Eisers voeren in de eerste plaats aan dat het herziene besluit nadeliger is dan het eerdere bestreden besluit I. Verder zijn eisers van opvatting dat het college het aanlijn- en muilkorfgebod niet kon opleggen op grond van artikel 2:33 van de APV omdat de gedragstherapeut heeft geconcludeerd dat [naam 1] geen gevaarlijke hond is. In de tweede plaats voeren eisers aan dat gedurende de bezwaarprocedure is toegezegd dat als uit de gedragsrapportage blijkt dat [naam 1] niet gevaarlijk is, dat het aanlijn- en muilkorfgebod dan wordt ingetrokken.
4.2
Het college stelt zich op het standpunt dat het huidige aanlijn- en muilkorfgebod juist beperkter is omdat het alleen geldt in de gemeenschappelijke ruimte van het wooncomplex. Volgens het college is [naam 1] gevaarlijk omdat een ernstig bijtincident heeft plaatsgevonden. Het opgelegde gebod is noodzakelijk om een herhaald incident te voorkomen, aldus het college. Bovendien heeft de gedragstherapeut ook aanbevolen om [naam 1] een muilkorf om te doen in de directe omgeving van het huis/galerij omdat [naam 1] daar [naam 2] tegen kan komen. Verder betwist het college dat aan eisers een toezegging is gedaan zoals door hen aangevoerd.
5.1
Het is vaste rechtspraak [1] dat het college beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of hij een hond gevaarlijk of hinderlijk acht als bedoeld in de APV. Hij heeft ook beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. De bestuursrechter toetst of het college redelijkerwijs tot zijn beoordeling heeft kunnen komen en van zijn bevoegdheden gebruik heeft mogen maken.
5.2
Met betrekking tot het onderhavige geval hebben partijen ieder een eigen weergave van wat de aanleiding van het bijtincident is geweest. De rechtbank stelt echter vast dat tussen partijen niet in geschil is dat een bijtincident heeft plaatsgevonden en dat [naam 2] daarbij ernstig is verwond door toedoen van [naam 1] . [naam 2] is met spoed geopereerd, waarbij onder narcose wonden zijn gehecht, zo blijkt uit de eerst ter zitting overgelegde factuur van dierenkliniek [bedrijf] in [plaats 1] ter hoogte van € 490,65. Verder staat in de werkafspraken dat onder meer sprake is van een ernstig bijtincident als een hond ernstig letsel toebrengt aan een andere hond of als het college het als zodanig aanmerkt. Naar het oordeel van de rechtbank kon het college gelet op het voorgaande, en de beoordelingsruimte die hem toekomt, [naam 1] redelijkerwijs als gevaarlijke hond aanmerken in de zin van de APV. Dat de gedragstherapeut [naam 1] in ‘kynologische zin’, dat wil zeggen vanuit zijn/haar op honden gerichte specialisme, niet gevaarlijk acht doet daaraan niet af. De APV hanteert een ander toetsingskader dan de gedragstherapeut. Uiteindelijk heeft het college de aanbevelingen van de gedragstherapeut in het bestreden besluit II overgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college dat niet heeft kunnen doen.
De beroepsgrond slaagt niet.
5.3
Verder hebben eisers aangevoerd dat het college telefonisch de toezegging heeft gedaan dat als uit het gedragsrapport blijkt dat [naam 1] niet gevaarlijk is dat dan het aanlijn- en muilkorfgebod wordt opgeheven. Het college heeft zich (ter zitting) op het standpunt gesteld dat hij niet bekend is met een dergelijke toezegging. Eisers hebben ook niet met stukken of anderszins aangetoond dat een toezegging is gedaan zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Aangezien het college het bestreden besluit I heeft ingetrokken als gevolg van eisers’ beroep is er wel aanleiding om verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten te veroordelen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Van proceskosten in bezwaar is niet gebleken. Toegekend wordt € 1.518,-. Voor een vergoeding van het door eisers betaalde deel van de kosten van de gedragstest ten bedrage van € 115 is gelet op het vorenstaande geen aanleiding.
8. Ook dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht ter hoogte van € 184,- te vergoeden

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-:
- wijst het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene plaatselijke verordening Velsen 2019
Artikel 2:32 luidt als volgt:
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door de burgemeester aangewezen plaats;
op een openbare plaats indien de hond niet is aangelijnd;
2 Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben voor de verwijdering van uitwerpselen van de hond en ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van de hond onmiddellijk worden verwijderd.
3 Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing:
voor zover het een geleidehond of hulphond in functie betreft;
voor zover het een hond betreft die door een aantoonbaar gekwalificeerde begeleider wordt opgeleid tot geleidehond of hulphond.
4 Het eerste lid, aanhef en onder b, en het tweede lid zijn niet van toepassing:
op door het college aangewezen losloopplaatsen;
voor zover het geleidehond of een hulphond betreft die voor zijn inzet als geleidehond of hulphond niet aangelijnd kan zijn.
5 Het tweede lid is niet van toepassing voor zover het een geleidehond of een hulphond in functie betreft.
Artikel 2:33 luidt als volgt:
1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2 Onder een aanlijngebod als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte van ten hoogste 1,50 meter, gemeten van hand tot halsband.
3 Onder een muilkorfgebod als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
vervaardigd is van een stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
4 Een hond als bedoeld in het eerste lid dient voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2020:2261.