ECLI:NL:RBNHO:2022:9285

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
C/15/327960 / FA RK 22-2175
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgemeenschap met betrekking tot auto en lening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 14 februari 2022 in het huwelijk zijn getreden. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding gegrond is, omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarbij de vrouw onder andere verzocht heeft om de auto, een Fiat, aan haar toe te delen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Fiat en de bijbehorende lening niet tot de gemeenschap behoren, omdat de leningsovereenkomst voor het huwelijk is gesloten. Hierdoor kwam de rechtbank niet toe aan de vraag wie eigenaar was van de Fiat of wie verantwoordelijk was voor de lening. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om de auto aan haar toe te delen afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de man als huurder van de gezamenlijke woning aangewezen en de Audi aan de man toegedeeld, waarbij hij verantwoordelijk is voor de lening die op de auto rust. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het overige verzoek van de vrouw afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/327960 / FA RK 22-2175 en C/15/329264 / FA RK 22-2876
Beschikking d.d. 28 september 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N. Türkkol, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. de Boorder, gevestigd te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 11 mei 2022;
- het verweerschrift van de man, met bijlagen, ingekomen op 10 juni 2022;
- de schriftelijke reactie op het verweerschrift, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, van 19 augustus, ingekomen op 22 augustus 2022;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat de man van 23 augustus 2022;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 26 augustus 2022, ingekomen op 29 augustus 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door mr. N. Türkkol en de man, bijgestaan door mr. M. de Boorder.
1.3.
Om redenen van proceseconomische aard heeft de rechtbank ter zitting besloten om alle tot dat moment door partijen ingediende stukken bij haar beoordeling te betrekken. De rechtbank heeft daarbij laten meewegen dat die stukken in omvang beperkt zijn en voor partijen eenvoudig te doorgronden.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] . De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.2.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.2.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Echtelijke woning
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht om het huurrecht van de woning aan de man toe te kennen.
2.3.2.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
2.3.3.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
2.3.4.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de woning als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
2.4.
Verdeling
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande wettelijke beperkte gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze.
2.4.2.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij stelt dat behoudens de inboedel niets verdeeld hoeft te worden, omdat partijen niets gemeenschappelijk hebben verkregen vanaf het moment van de huwelijkssluiting tot aan de indiening van het verzoek tot echtscheiding.
Met betrekking tot de verdeling heeft de man geen zelfstandig verzoek gedaan.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.4.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.4.4.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.4.5.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Partijen hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna alleen de nationaliteit van Nederland gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag.
2.4.6.
Op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 2 aanhef en sub 1 van het Verdrag werd vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het Nederlandse recht, van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
Inhoudelijke beoordeling
2.4.7.
Partijen zijn gehuwd na 1 januari 2018. Zij zijn geen huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Tussen partijen bestaat daarom de (wettelijke) beperkte gemeenschap van goederen. Dit betekent kort gezegd dat alleen hetgeen de echtgenoten tijdens het huwelijk hebben opgebouwd en ook de goederen die vóór het huwelijk aan hen gezamenlijk toebehoorden, tot de gemeenschap behoort. Het voorhuwelijks vermogen en ook schenkingen en erfenissen blijft privévermogen van ieder partij afzonderlijk.
2.4.8.
Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de gemeenschap is de datum van ontbinding bepalend, tenzij partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken. Aangezien van een dergelijke afspraak niet is gebleken, geldt als peildatum 11 mei 2022, de datum van ontvangst van het echtscheidingsverzoek van de vrouw.
2.4.9.
Zoals hierboven al is aangegeven verschillen partijen van mening over de omvang van de te verdelen gemeenschap. De rechtbank zal hierna per bestanddeel ingaan op de stellingen en verzoeken van partijen.
2.4.10.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man de rechtbank en de vrouw inzage verschaft in zijn bankrekeningen en de saldi hierop op de peildatum. Volgens de man zijn de saldi niet gewijzigd en heeft de vrouw daarom geen belang bij haar verzoek. De rechtbank is van oordeel dat partijen elkaar over en weer inzicht dienen te verschaffen in het saldo op hun bankrekening(en) per 14 februari 2022 en 11 mei 2022. In zoverre er sprake is van een vermeerdering of vermindering van het saldo, dan dient deze vermeerdering dan wel vermindering bij helfte te worden verdeeld. Aangezien beide partijen hebben verzuimd om de rechtbank aan te geven welke bankrekeningen het betreft en wat de saldi zijn, kan de rechtbank op dit punt de samenstelling en omvang van de ontbonden gemeenschap niet vaststellen en kan de rechtbank de bankrekeningen en saldi niet bij de verdeling betrekken, in zoverre wordt het verzoek van de vrouw daarom afgewezen.
2.4.11.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man de rechtbank een overzicht dient te verschaffen van de op zijn naam staande auto’s en de waarde ervan op de peildatum. De man betwist dat er auto’s zijn die in de beperkte gemeenschap vallen. De auto’s betreffen zijn handelsvoorraad. Wel heeft de man erkend dat hij na de huwelijkssluiting en voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap een Audi heeft gekocht. De man stelt deze Audi op afbetaling te hebben gekocht. De Audi heeft gelet op de hoogte van de door hem aangegane schuld volgens hem geen te verdelen overwaarde. De man heeft een kopie overgelegd van een leningsovereenkomst door hem gesloten met [autobedrijf] . Uit deze overeenkomst blijkt van een op 6 mei 2022 aangegane lening van € 30.000, met als onderpand de auto kenteken [kenteken] (het kenteken van de Audi). De man heeft in aanvulling op deze overeenkomst ter zitting verklaard dat hij de auto heeft gekocht voor € 30.000.
De vrouw betwist dat de man voor de aankoop van de Audi een lening heeft afgesloten. Volgens haar heeft de man de Audi betaald met zwarte inkomsten, dan wel met het geld dat zij beide als huwelijksgift hebben gekregen.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen vast staat dat de man de Audi na de huwelijkssluiting en voor de datum van ontbinding van de gemeenschap heeft gekocht. Deze auto valt daarom in de te verdelen gemeenschap. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw tegenover de betwisting door de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de man de Audi met zwarte inkomsten en/of de huwelijksgift heeft aangeschaft. De rechtbank zal de Audi aan de man toedelen nu dit tussen partijen niet in geschil is. De rechtbank zal ook de op de Audi rustende lening aan de man toedelen, in die zin dat enkel de man draagplichtig is voor deze schuld en gehouden is om deze lening als zijn eigen schuld, onder vrijwaring van de vrouw af te lossen. De rechtbank gaat er gelet op de door de man overgelegde leenovereenkomst vanuit dat er geen te verdelen overwaarde is, welke overigens door de vrouw ook niet is gesteld.
2.4.12.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de inboedel van partijen aan de man wordt toegedeeld en de man daarbij te veroordelen een bedrag van € 5.000 aan haar te voldoen, zijnde de helft van de waarde van de inboedel. De man heeft verzocht dit verzoek af te wijzen. De vrouw kan aldus de man haar deel van de inboedel komen ophalen.
Nu de vrouw niet heeft toegelicht welke inboedelgoederen haar verzoek betreffen, kan de rechtbank niet vaststellen dat er inboedelgoederen tijdens het huwelijk zijn aangeschaft die dienen te worden verdeeld. Het verzoek van de vrouw met betrekking tot de inboedel zal daarom worden afgewezen.
2.4.13.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot betaling van een bedrag als vergoeding voor de helft van de waarde van zijn onderneming [autobedrijf] KvK [KvK] te [plaats] . Desgevraagd heeft de advocaat van de vrouw ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat dit verzoek niet is gebaseerd op artikel 1:95a Burgerlijk Wetboek.
De man betwist dat de eenmanszaak in de gemeenschap valt en is subsidiair van mening dat de eenmanszaak geen waarde heeft.
Tussen partijen staat vast dat de man de eenmanszaak al voor het huwelijk met de vrouw had. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw tegenover de betwisting door de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er in de korte tijd dat het huwelijk heeft geduurd sprake is van enige waardestijging van de onderneming die voor verdeling in aanmerking komt. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
2.4.14.
De vrouw heeft verzocht de gouden sieraden als verknocht aan haar toe te delen en de man te veroordelen tot afgifte van de sieraden. Voorts heeft zij verzocht te bepalen dat de man in het kader van de verdeling van het contante geld (de vrouw beschrijft dit als geld in contanten in de kluis van de man en in de kluis van zijn ouders) van partijen, binnen 14 dagen na de te wijzen beschikking aan de vrouw een bedrag dient te betalen van € 35.000. De man betwist de stellingen van de vrouw. Volgens de man heeft de vrouw bij haar vertrek uit de woning al haar bezittingen meegenomen en de huwelijksgift is volgens de man uitgegeven aan een huwelijksreis naar Dubai en de kosten van het huwelijk.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw kennelijk van mening is dat de gouden sierraden tot de gemeenschap behoren. De vrouw beroept zich er immers niet op dat de gouden sierraden al haar eigendom waren voor het huwelijk. De man stelt zich op het standpunt dat er geen gouden sierraden zijn die tot de gemeenschap behoren.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van gouden sierraden die in het bezit zijn van de man en die behoren tot de te verdelen gemeenschap. Dit geldt eveneens voor de stelling van de vrouw over het contant geld. Nu door de vrouw ook geen bewijsaanbod is gedaan, zullen de verzoeken van de vrouw op dit punt als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. De rechtbank komt daarom ook niet toe aan de vraag of de sierraden aan de vrouw al dan niet verknocht zijn.
2.4.15.
Partijen hebben voorts een geschil over de Fiat 500 met kenteken [kenteken] en over de daaraan gekoppelde leningovereenkomst. De vrouw stelt dat zij deze auto voor het huwelijk heeft gekocht met haar geld en zij verzoekt de rechtbank de auto haar toe te delen. De man betwist dat deze auto eigendom was van de vrouw. De Fiat stond al voor het huwelijk op zijn naam en is inmiddels verkocht voor € 3.000.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen partijen over en weer hebben verklaard stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat de Fiat al voor de huwelijkssluiting is gekocht. Met betrekking tot de tussen de man en [autobedrijf] op 23 december 2021 gesloten leningsovereenkomst met als onderpand deze Fiat, staat vast dat deze is gesloten voor het huwelijk. Nu de Fiat en de schuld uit de leningovereenkomst daardoor niet tot de beperkte gemeenschap behoort, komt de rechtbank in het kader van deze verdelingsprocedure niet toe aan de vraag wie van partijen eigenaar was van de Fiat, of de vrouw een vergoedingsrecht heeft en wie draagplichtig is voor de schuld uit de leningovereenkomst. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de auto in het kader van de verdeling van de beperkte huwelijksgemeenschap aan haar toe te delen dan ook afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.3.
bepaalt dat de Audi met kenteken [kenteken] wordt toegedeeld aan de man en bepaalt dat de man draagplichtig is voor de schuld uit hoofde van de door hem met [autobedrijf] gesloten leningovereenkomst waarbij de man gehouden is om deze schuld als zijn eigen schuld, onder vrijwaring van de vrouw, af te lossen;
3.4.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling en het huurrecht uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E. Dijkstra op 28 september 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.