Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft verzoeker nog schriftelijk gereageerd op de reactie van de rechter en de bewindvoerder.
2.De uitgangspunten
3.Het standpunt van verzoeker en van de rechter
Vervolgens kreeg de bewindvoerder uitgebreid de gelegenheid haar standpunt toe te lichten, terwijl de (de gemachtigde van) verzoeker niet in de gelegenheid werd gesteld om verweer te voeren tegen het verzoek van de bewindvoerder, anders dan het geven van een reactie op wat de bewindvoerder ter zitting had gezegd. De gemachtigde van verzoeker mocht het ingediende verweerschrift niet toelichten. In dit verweerschrift stond – samengevat – (i) dat sprake is van een belangenverstrengeling bij de bewindvoerder, en (ii) dat het bewind over het vermogen van verzoeker met spoed moet worden opgeheven.
Ook andere belangrijke onderwerpen, zoals de gebrekkige communicatie van en samenwerking met de bewindvoerder bleven op de zitting onbesproken, althans de gemachtigde van verzoeker werd afgekapt toen zij daarover begon.
Daarentegen heeft de bewindvoerder wel alle ruimte gekregen om te reageren op het verweer en om haar standpunt dat het bewind zou moeten voortduren toe te lichten.
De rechter heeft voorts aan de gemachtigde van verzoeker gevraagd of zij “persoonlijk boos” was, wat de gemachtigde als diskwalificerend heeft ervaren.
De rechter en de bewindvoerder hadden de zaak al op voorhand door middel van een “een- tweetje” beklonken. Dit alles aldus verzoeker.
4.De beoordeling
Uit de door de rechter gegeven toelichting blijkt dat, ondanks de late indiening van het verweerschrift, zowel de rechter als de bewindvoerder kennis hebben kunnen nemen van de inhoud daarvan. Dat de rechter op de mondelinge behandeling geen behoefte had aan een nadere toelichting op dit verweerschrift, maar de gemachtigde van de verzoeker vroeg te reageren op wat de bewindvoerder ter zitting nog naar voren had gebracht, is daarom begrijpelijk en levert geen grond voor wraking op. Overigens heeft de rechter toegelicht dat naar haar oordeel “de neuzen allemaal dezelfde kant op stonden” ten aanzien van een alternatief voor bewind en dat ze daarom geen behoefte had om aanvullende vragen te stellen. De gemachtigde van verzoeker heeft daartegen ingebracht dat de rechter de bewindvoerder verkeerd had begrepen. Of dat zo is, laat de wrakingskamer in het midden. Dat zal mogelijk uit de beslissing in de hoofdzaak blijken.
Nadat de rechter alle volgens haar benodigde informatie had gekregen, heeft zij de behandeling afgerond en gesloten om zich te beraden over haar te nemen beslissing.