ECLI:NL:RBNHO:2022:9233

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6527 en AWB 20_1975
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Renteaftrek en eigenwoningrente in geschil met de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, over de aftrekbaarheid van rente in verband met een eigen woning. Eiser had voor de jaren 2016 en 2017 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de Belastingdienst de door eiser opgevoerde renteaftrekken had gecorrigeerd. Eiser stelde dat de rente in die jaren rentedragend was geworden en dat hij recht had op renteaftrek op basis van artikel 3.147 van de Wet IB 2001. De rechtbank oordeelde dat de rente over 2016 niet in aftrek kon worden gebracht, omdat eiser niet had aangetoond dat de rente daadwerkelijk was betaald of rentedragend was geworden. Echter, de rechtbank verklaarde het beroep met betrekking tot 2016 gegrond, omdat alsnog aftrek op grond van artikel 3.123a Wet IB 2001 moest worden verleend. Voor het jaar 2017 oordeelde de rechtbank dat eiser wel recht had op renteaftrek, omdat er in dat jaar wel betalingen hadden plaatsgevonden. De rechtbank heeft de aanslagen voor beide jaren verminderd en verweerder in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/6527 en 21/1975

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2022 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Moszkowicz),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.261. Daarbij is verlies uit voorafgaande jaren ten bedrage van € 11.672, waarvan € 0 ondernemingsverlies, verrekend (verliesverrekeningsbeschikking). Voorts is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht. Daarnaast is bij afzonderlijke beschikking de definitieve berekening zorgtoeslagen 2016 vastgesteld.
Verweerder heeft het hiertegen ingediende bezwaar afgewezen.
Eiser heeft inzake daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.781. Daarbij is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft het hiertegen ingediende bezwaar afgewezen.
Eiser heeft inzake daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft inzake beide beroepen één verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2022 te Haarlem.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [naam 1] , mr. drs. [naam 2] en [naam 3] Msc. Eiser en gemachtigde zijn zonder bericht van afwezigheid niet verschenen. Eiser en gemachtigde zijn door de griffier bij aangetekende brieven, verzonden op 26 juli 2022 aan gemachtigde op het adres Papendorpseweg 100 p/a 11e etage te Utrecht, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brieven niet ter griffie zijn terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brieven op 27 juli 2022 aan gemachtigde op genoemd adres zijn uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft een relatie met [naam 4] . Ze hebben samen kinderen en [naam 4] heeft kinderen uit een eerder huwelijk. Volgens de Basisregistratie Personen stonden eiser en [naam 4] in de periode 1 januari 2012 tot en met 14 mei 2016 ingeschreven als samenwonend. Volgens Basisregistratie Personen stonden eiser en [naam 4] vanaf 17 augustus 2010 ingeschreven op het adres [de woning] . Volgens een op 28 augustus 2015 getekend ouderschapsplan hebben eiser en mevrouw [naam 4] hun relatie beëindigd en hebben zij de verdeling van de zorg en opvoedtaken van de kinderen schriftelijk vastgelegd. Vanaf 15 november 2015 stonden [naam 4] en de kinderen en vanaf 1 januari 2018 stond eiser ingeschreven op het adres [adres 2] . Vanaf 10 juni 2021 staan eiser en [naam 4] volgens Basisregistratie Personen ingeschreven als samenwonend.
2. Volgens een door eiser op 16 juni 2010 getekende koopovereenkomst registergoed heeft eiser de woning aan de [de woning] (hierna: de woning) van [bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ) gekocht voor een koopsom van € 1.024.580 vrij op naam.
3. Eiser heeft de koopsom van de woning voldaan uit een geldlening van [bedrijf] en heeft daartoe met [bedrijf] een overeenkomst van geldlening afgesloten op 24 december 2010. Volgens de overeenkomst van geldlening bedroeg de geldlening € 1.014.580, bestaande uit deel A ten bedrage van € 739.580 à 5% rente tot 1 juli 2012, 7% tot 1 juli 2014 en vervolgens 9% rente per 1 juli 2014 en deel B ad € 275.000 à 0% rente. De lening is aangegaan tot 30 juni 2016 en er is geen aflossingsschema overeengekomen. Op de overeenkomst van geldlening zijn de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door [bank] d.d. juli 2006 (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing. Volgens artikel 7.3 van de algemene bepalingen zullen betalingen worden aangewend ter voldoening van achtereenvolgens: (i) eventuele kosten, (ii) eventuele vergoedingen voor geleden verlies en gederfde winst en vertragingsrente, (iii) provisies en rente en tot slot (iv) de hoofdsom van de lening.
4. Bij notariële akte van 27 december 2010 is de woning aan eiser geleverd. Als zekerheid voor de geldlening is een hypotheek gevestigd op de woning. Volgens de akte houdende hypotheekstelling van 27 december 2010 heeft eiser ten behoeve van [bedrijf] een hypotheek gevestigd op de woning tot een bedrag van € 1.014.580.
5. Volgens een brief van 7 februari 2012 van [bedrijf] aan eiser is de rente deels voldaan en bedraagt het achterstallig saldo aan rente per 31 december 2011 € 22.007,32. Op de hoofdsom hebben volgens de brief geen aflossingen plaatsgevonden. Volgens de brief van 12 november 2013 van [bedrijf] aan eiser is de rente deels voldaan en bedraagt het achterstallig saldo aan rente per 12 november 2013 € 57.093,78. Per 1 januari 2013 bedroeg het achterstallig saldo aan rente € 50.946,26. Op de hoofdsom hebben volgens de brief geen aflossingen plaatsgevonden.
6. Tot de gedingstukken behoren kwitanties van [bedrijf] waarin wordt bevestigd dat eiser contante betalingen heeft gedaan. Met dagtekening 15 april 2016 bevestigt [bedrijf] dat eiser contant een bedrag heeft voldaan van € 8.000. Met dagtekening 14 juni 2016 bevestigt [bedrijf] dat eiser contant een bedrag heeft voldaan van € 4.000. Met dagtekening 12 januari 2017 bevestigt [bedrijf] dat eiser contant een bedrag heeft voldaan van € 4.000. Met dagtekening 19 februari 2017 bevestigt [bedrijf] dat eiser contant een bedrag heeft voldaan van € 3.500.
7. Omdat eiser op enig moment niet meer kon voldoen aan zijn hypothecaire verplichtingen, waardoor een achterstand was ontstaan en tussen eiser en [bedrijf] discussie was ontstaan over nietigheid van zowel het (verstrekte) hypothecaire krediet alsmede de koopovereenkomst, hebben eiser en [bedrijf] ter beëindiging van hun geschil overeenstemming bereikt en dit vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Deze vaststellingsovereenkomst is op 1 november 2017ondertekend door [bedrijf] en 13 november 2017 door eiser. Hierin is onder meer vastgelegd dat de schuld van eiser zal worden kwijtgescholden c.q. doorgehaald, zowel de achterstand in betaling van zijn hypothecaire verplichtingen alsmede het openstaande krediet en dat eiser de woning verkoopt/overdraagt aan een derde.
8. De woning is overeenkomstig de vaststellingsovereenkomst verkocht en geleverd op 27 november 2017. Volgens de afrekening van de notaris van 27 november 2017 heeft eiser de woning verkocht voor een koopsom van € 600.000 en is met dat bedrag de hypotheek ten behoeve van [bedrijf] afgelost “volgens bijgesloten specificatie”. De specificatie is door de toenmalige gemachtigde van eiser per e-mail van 19 oktober 2020 opgevraagd bij de notaris. Hierop heeft de notaris per e-mail op diezelfde dag het volgende geantwoord: “Ik verwijs u andermaal naar de vaststellingsovereenkomst die u gesloten heeft.”.
9. Tot de gedingstukken behoren de aanslagen IB/PVV van eiser van de jaren 2007 tot en met 2015. Afgezien van negatief inkomen uit eigen woning bestond het inkomen van eiser in die jaren uit loon uit dienstbetrekking en resultaat uit overige werkzaamheden van in totaal € 8.822 (2007), € 31.534 (2008), € 35.497 (2009) € 32.897 (2010) € 11.000 (2011), € 34.661 (2012) 15.000 (2013) en nihil (2014). Eiser heeft in genoemde jaren geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen; het saldo van de bezittingen en schulden is negatief.
10. Volgens de aangifte IB/PVV 2016 heeft eiser geen fiscaal partner. Eiser heeft aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning/verzamelinkomen dat als volgt is opgebouwd:
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 63.791
Saldo inkomsten uit eigen woning
€ 60.420 -/-
Inkomen uit werk en woning € 3.371
Restant persoonsgebonden aftrek
€ 177 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning/verzamelinkomen € 3.194
Het saldo inkomsten uit eigen woning bestaat volgens de aangifte uit een bedrag van
€ 66.562 aan rente en een huurwaardeforfait ten bedrage van € 6.142.
11. Verweerder heeft de door eiser in aanmerking genomen renteaftrek ten bedrage van € 66.562 gecorrigeerd. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2016 en de daarbij gegeven verliesverrekeningsbeschikking als volgt berekend:
Aangeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 3.194
Correctie saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning € 66.562
Correctie restant persoonsgebonden aftrek
€ 177
Inkomen uit werk en woning € 69.333
Nog te verrekenen verlies uit werk en woning
€ 11.672 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning/verzamelinkomen € 58.261
Het inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 63.791
Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning
€ 6.142
€ 69.933
12. Volgens de aangifte IB/PVV 2017 heeft eiser voor het belastingjaar 2017 gezamenlijk gekozen voor voljaarspartnerschap met mevrouw [naam 4] . Het volgens de aangifte van mevrouw [naam 4] aangegeven aandeel in de inkomsten eigen woning bedraagt nihil. Eiser heeft aangifte IB/PVV 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen/verzamelinkomen dat als volgt is opgebouwd:
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 68.940
Saldo inkomsten uit eigen woning
€ 54.680 -/-
Inkomen uit werk en woning € 14.260
Persoonsgebonden aftrek
€ 479 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning/verzamelinkomen € 13.781
Het saldo inkomsten uit eigen woning bestaat volgens de aangifte uit een bedrag van
€ 60.000 aan rente, € 372 financieringskosten eigen woning en een huurwaardeforfait ten bedrage van € 5.692.
13. Verweerder heeft de door eiser in aanmerking genomen renteaftrek ten bedrage van € 60.000 gecorrigeerd. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2017 als volgt berekend:
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 68.940
Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning
€ 5.320
Inkomen uit werk en woning € 74.260
Persoonsgebonden aftrek
€ 479 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning/verzamelinkomen € 73.781

Geschil14.In geschil is of eiser recht heeft op aftrek van rente ter zake van de eigen woning en, zo ja, tot welk bedrag. De correctie van het restant persoonsgebonden aftrek 2016 is niet in geschil.

15. Eiser stelt zich op het standpunt dat de rente ten bedrage van € 66.562 (2016) en
€ 60.000 (2017) ten onrechte niet in aftrek is toegelaten. Daartoe stelt eiser dat de rente in de betreffende jaren rentedragend is geworden en op grond van artikel 3.147 aanhef en onderdeel d Wet IB 2001 aftrekbaar is. Niet vereist is dat deze rente ook is betaald. Eiser betoogt voorts dat hij een aantal contante betalingen heeft verricht aan de hypotheekverstrekker en dat deze in mindering strekten op de openstaande rente. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in de onderhavige jaren 2016 en 2017 niet in staat was om de rente voor de eigen woning te voldoen en redelijkerwijs daartoe in latere jaren evenmin in staat moet worden geacht. Hij verbindt hieraan de gevolgtrekking dat de rente niet in aftrek kan worden genomen. Verweerder is voorts van mening dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld omdat de aftrek ‘geen of geringe eigenwoningschuld’ ex 3.123a Wet IB 2001 niet is toegepast. Voor het jaar 2017 beroept verweerder zich op interne compensatie met de aftrek ex 3.123a Wet IB 2001 omdat bij het vaststellen van de aanslag ten onrechte het drempelbedrag voor de aftrek specifieke zorgkosten niet is gecorrigeerd. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (na verliesverrekening ad € 11.672) van € 52.119 en vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.940.
17. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
18. Belastbare inkomsten uit eigen woning zijn de voordelen uit eigen woning verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten (artikel 3.110 Wet IB 2001). De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld (artikel 3.120 Wet IB 2001). Eigenwoningrente is aftrekbaar op het moment waarop deze wordt betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of wanneer deze rentedragend wordt (artikel 3.147 Wet IB 2001).
19. Niet in geschil is dat de woning in 2016 en 2017 kwalificeerde als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001. Vaststaat voorts dat de eigenwoningschuld
€ 1.014.580 bedroeg en bestond uit leningsdeel A ten bedrage van € 739.580 en leningsdeel B ten bedrage van € 275.000. Eiser heeft de eigenwoningrente berekend op € 66.562
(€ 739.580 maal 9%) over 2016 en op € 60.000 over 2017. Deze berekeningen zijn evenmin in geschil.
20. Voor zover eiser meent dat de onder 6 vermelde contante betalingen aan [bedrijf] in aftrek moeten worden toegelaten als eigenwoningrente, volgt de rechtbank eiser niet. Verweerder stelt dat de contante betalingen betrekking hebben op eerdere jaren (achterstallige rente) en dat het mogelijk niet gaat om rentekosten. Gelet op deze weerspreking en het feit dat eiser reeds in eerdere jaren achterliep met het voldoen van zijn hypothecaire verplichtingen, lag het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de contante betalingen zagen op over 2016 en 2017 verschuldigde rente. Eiser heeft hiervan geen bewijs geleverd. De overlegde kwitanties bieden hiertoe geen enkel aanknopingspunt. De door eiser opgemaakte overzichten van rentebetalingen leveren evenmin het vereiste bewijs.
21. Verweerder betoogt voorts dat eiser, gelet op de hoogte van het inkomen en de omvang van de schulden, niet in staat was om de in geschil zijnde bedragen aan rente voor de eigen woning te voldoen. Beoordeeld naar de toestand in de jaren 2016 en 2017 was hij daartoe volgens verweerder ook in latere jaren niet in staat. Omdat de bij de hoofdsom geschreven rente niet zou worden afgelost, kan de rente niet in aftrek worden gebracht, aldus verweerder.
22. Verweerder wijst ter onderbouwing van zijn betoog op HR 7 juli 1993, ECLI:NL:HR1993:ZC5399, waarin het volgende is geoordeeld:
“Zoals niet in geld genoten inkomsten in aanmerking moeten worden genomen naar de waarde in het economische verkeer, dienen ook niet in geld voldane persoonlijke verplichtingen naar die maatstaf te worden gewaardeerd. Indien van rentedragend geworden rente die bij de hoofdsom is gevoegd aflossing in het geheel niet aannemelijk is, kan van enige aftrek geen sprake zijn. “
Zie ook HR 11 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2568, waarin eveneens is geoordeeld dat het in aftrek komende bedrag moet worden gesteld op de waarde in het economische verkeer van de ontstane (rente)schuld. Die waarde kan worden bepaald door de kans te schatten dat de rente alsnog zal worden betaald of verrekend. De latere afwikkeling van de (rente)schuld is hierbij niet relevant. Van belang is wat de waarde in het economische verkeer was van de rente ten tijd van het rentedragend worden ervan, aldus genoemd arrest.
23. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn betoog dat geen rentebetalingen konden worden verwacht. Nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de geldlening was verzekerd middels de ten behoeve van de schuldeiser verstrekte hypothecaire zekerheid op de woning. Gelet op artikel 7.3 van de op de geldlening van toepassing zijnde algemene voorwaarden dienen de betalingen eerst te worden aangemerkt als rente en strekken zij pas daarna in mindering op de hoofdsom. De vaststellingsovereenkomst brengt geen verandering in de volgens de overeenkomst van geldlening voorgeschreven toerekening van de betalingen. In de vaststellingsovereenkomst zijn geen bepalingen opgenomen over de vraag of de opbrengt van de te verkopen woning aan [bedrijf] wordt vergoed en of deze betaling in mindering strekt op de hoofdsom dan wel de verschuldigde rente. Het ontbreken van de specificatie bij de nota van afrekening van de notaris brengt evenmin verandering in de vaststelling dat betalingen primair dienden ter voldoening van de verschuldigde rente. Gelet op de reactie van de notaris op het verzoek om de specificatie moet het ervoor worden gehouden dat de vaststellingsovereenkomst heeft te gelden als genoemde specificatie. Er is geen reden om aan te nemen dat partijen een andere afhandeling van de geldlening voor ogen heeft gestaan dan vastgelegd in de overeenkomst van geldlening en de vaststellingsovereenkomst. Omdat aflossing was verzekerd middels het op de woning gevestigde hypotheekrecht, kan niet worden vastgesteld dat voldoening van de verschuldigde rente (in het geheel) niet aannemelijk was. De door verweerder ingebrachte gegevens ter zake van de inkomens- en vermogenspositie van eiser en [naam 4] , brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is dat de woning onvoldoende zekerheid bood of dat [bedrijf] ondanks het hypothecaire zekerheidsrecht zou zijn achtergesteld op andere schuldeisers.
24. Blijkens de nota van afrekening van de notaris heeft eiser in 2017 aan [bedrijf] een bedrag van € 600.000 betaald uit de verkoopopbrengst van de woning. Deze betaling diende ter aflossing van de hypotheekschuld. De rechtbank stelt vast dat hiermee - gelet op artikel 7.3 van de algemene voorwaarden - ook de over 2016 en 2017 verschuldigde rente is voldaan. Niet aannemelijk is dat genoemd bedrag strekte ter voldoening van eventuele kosten, vergoedingen voor geleden verlies en gederfde winst en vertragingsrente. Gelet op de omvang van de betaling dient het ervoor te worden gehouden dat eiser de op de hoofdsom verschuldigde rente volledig heeft voldaan.
25. Verweerder betwist dat de uit hoofde van de geldlening verschuldigde rente op enig moment rentedragend is geworden. Eiser heeft op dit punt niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan en slechts blote stellingen ingenomen. De overeenkomst van geldlening en de dossierstukken bieden geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de op de hoofdsom verschuldigde rente rentedragend was. Nu evenmin vaststaat dat in 2016 rentebetalingen hebben plaatsgevonden, heeft verweerder de renteaftrek over 2016 terecht geweigerd. Wel dient het beroep met betrekking tot 2016 gegrond te worden verklaard omdat - zoals verweerder ook stelt - alsnog aftrek op de voet van artikel 3.123a Wet IB 2001 moet worden verleend.
26. De aanslag IB/PVV 2016 dient gelet op dit een en ander overeenkomstig het standpunt van verweerder te worden verminderd naar een inkomen uit werk en woning van € 63.791. De verliesverrekeningsbeschikking ten bedrage van € 11.672 blijft in stand. Het belastbaar inkomen 2016 bedraagt dan € 52.119 (€ 63.791 minus € 11.672).
27. In 2017 heeft gelet op het voorgaande wel betaling van eigenwoningrente plaatsgevonden. Eiser wil - naar de rechtbank begrijpt uit de aangifte IB/PVV 2017 en de door eiser in bezwaar en beroep ingenomen standpunten - voor 2017 in aanmerking komen voor een renteaftrek van € 60.000. De rechtbank volgt eiser hierin. Met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2017 vervalt bij deze uitkomst aftrek op grond van 3.123a Wet IB 2001. Het beroep op interne compensatie is evenmin aan de orde. De drempel voor de persoonsgebonden aftrek bedraagt € 235 (€ 14.260 maal 1,65%) in plaats van het in de aangifte in aanmerking genomen bedrag van € 258. Hierbij gaat de rechtbank in het voordeel van eiser ervan uit dat eiser en [naam 4] in 2017 - zoals verweerder ook stelt - geen fiscale partners waren. Eiser stond namelijk in 2017 op een ander woonadres ingeschreven dan [naam 4] . De aftrek voor specifieke zorgkosten 2017 bedraagt dus € 737 minus € 235 = € 502.
28. De aanslag IB/PVV 2017 dient gelet op het voorgaande als volgt te worden berekend:
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 68.940
Saldo inkomsten uit eigen woning
€ 54.680 -/-
Inkomen uit werk en woning € 14.260
Persoonsgebonden aftrek
€ 502 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 13.758
29. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
30. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- handhaaft de verliesverrekeningsbeschikking 2017;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2016 tot een berekend naar een belastbaar
inkomen uit werk en woning van € 52.119;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een berekend naar een belastbaar
inkomen uit werk en woning van € 13.758;
- vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 97 (€ 48 + € 49) aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.