ECLI:NL:RBNHO:2022:922

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
15.024396.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor ontuchtige handelingen met bewusteloze aangeefster

Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een mededader ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een aangeefster die zich in een staat van bewusteloosheid bevond. De feiten vonden plaats op 18 augustus 2019 in Obdam, waar de verdachte en zijn mededader de aangeefster, die onder invloed van alcohol en GHB was, seksueel binnendrongen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader wisten dat de aangeefster niet bij bewustzijn was tijdens de gepleegde handelingen. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het penetreren van de anus van de aangeefster, maar heeft wel bewezen verklaard dat hij haar vagina heeft gepenetreerd. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de getuigeverklaring van een getuige in de zaak bevestigd, ondanks enige twijfels over zijn gebruik van verdovende middelen op de avond van de feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de aangeefster en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 11.505,69 toegewezen aan de benadeelde partij, de aangeefster, voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om een bedrag aan de Staat te betalen ter compensatie van de schade aan de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.024396.20 (P)
Uitspraakdatum: 7 februari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14 oktober 2021 en 24 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen, op of
omstreeks 18 augustus 2019 te Obdam, gemeente Koggenland, in elk geval in
Nederland met [slachtoffer], van wie hij en of zijn mededader(s) wist(en) dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, door het gebruik van alcohol en/of weed en/of GHB en/of cocaïne, in elk geval verdovende middelen,
(telkens) een of meer handelingen heeft/hebben gepleegd, die bestonden uit of
Mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
te weten
- het meermalen met de penis penetreren van de anus en/of de vagina van
voornoemde [slachtoffer] en/of
- het meermalen penetreren van de anus en/of de vagina van voornoemde
[slachtoffer] met een of meer vingers en/of een vuist.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken voor het (meermalen) penetreren van de anus van de aangeefster.
De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot bewezenverklaring van het overige tenlastegelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte met zijn vinger is binnengedrongen bij de aangeefster, die op dat moment “out” was. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte zich er op dat moment echter niet van bewust was dat de aangeefster “out” was. Hij wist niet dat aangeefster de seksuele handelingen niet wilde. Verder kan niet kan worden vastgesteld dat anaal is binnengedrongen, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het medeplegen heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bewijs hiervoor niet sterk is. De verklaring van de getuige [getuige] is niet betrouwbaar, mede in ogenschouw genomen dat tussen de aangeefster en de getuige [getuige] is gesproken over een bedrag van € 3000,- voor het afleggen van een verklaring en dat [getuige] zelf zegt niet alles gezien te (willen) hebben en zelf niet helder te zijn geweest, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is, gelijk de officier van justitie heeft gerekwireerd, niet wettig en overtuigend bewezen het ten laste gelegde (meermalen) penetreren van de anus, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering en bespreking overige verweren
Betrouwbaarheid verklaring getuige [getuige]
De rechtbank acht de verklaringen van de getuige [getuige] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Weliswaar moeten deze verklaringen, naar aanleiding van de eigen verklaring van de getuige over zijn eigen gebruik van drank, speed, coke en MDMA die avond, met terughoudendheid worden bezien. Maar de rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de getuige die, op het moment van de ten laste gelegde gedragingen, op korte afstand in dezelfde ruimte met de verdachte, zijn medeverdachte en de aangeefster aanwezig was, steeds innerlijk en onderling op hoofdpunten consistent zijn. Daarbij zijn de verklaringen tevens genuanceerd in die zin dat de getuige ook aangeeft wat hij niet of niet duidelijk heeft gezien en waarom.
Gelet hierop doet aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid niet af de opmerking van de aangeefster en van de getuige tegenover de rechter-commissaris over in ruil voor een bedrag van € 3.000,- afleggen van een verklaring, temeer nu daaromtrent niet is gebleken dat dat iets meer was dan een losse opmerking.
Daarnaast constateert de rechtbank het volgende. Hetgeen de getuige [getuige] verklaart te hebben waargenomen sluit, zowel wat betreft de toestand waarin de aangeefster verkeerde als de seksuele handelingen, aan bij hetgeen op de filmpjes, aangetroffen in de telefoon van de medeverdachte, is te zien en te horen. Ook die constatering draagt bij aan het bewijs.
Medeplegen:
De handelwijze van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte], zoals blijkend uit de inhoud van de bewijsmiddelen, laat geen andere conclusie toe dan dat de verdachte feitelijk nauw en bewust heeft samengewerkt bij het bewezenverklaarde met [medeverdachte]. Anders dan de raadsman acht de rechtbank medeplegen bewezen.
Staat waarin aangeefster verkeerde
Uit de in de bijlage bij dit vonnis als bewijsmiddel opgenomen aangifte en verklaringen van de getuige [getuige] volgt dat de aangeefster voorafgaand aan het plegen van de feiten “out” was gegaan na gebruik alcohol en verdovende middelen, waaronder GHB. [getuige] verklaart dat zij bij de seksuele handelingen die op haar werden uitgeoefend niet bij bewustzijn is geweest. Of zoals hij zijn waarneming beschrijft, aangeefster lag “er voor pampus” bij en reageerde nergens op.
Uit de door de politie bekeken en beschreven beelden op de filmpjes opgenomen door de medeverdachte, blijkt evident dat de aangeefster ten tijde van de tenlastegelegde feiten niet bij kennis was. Zij lag bewegingsloos op haar buik op de bank, met haar hoofd in een kussen en reageerde niet op de (seksuele) gedragingen die de verdachte en zijn medeverdachte met haar lichaam verrichtten. Zoals aangeefster in de aangifte zichzelf op het filmpje omschrijft “als een dood lichaam”. Blijkens de aangifte weet aangeefster uit eigen herinnering niets af van wat er op het filmmateriaal van de tenlastegelegde handelingen is te zien.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee vast staat dat de aangeefster op het moment dat zij seksueel werd binnengedrongen in staat van bewusteloosheid en lichamelijke onmacht verkeerde.
Waren de verdachten op de hoogte van het verminderd bewustzijn van de aangeefster
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat de verdachte niet wist dat de aangeefster niet bij bewustzijn was en in lichamelijke onmacht verkeerde. Gezien de hiervoor beschreven toestand waarin de aangeefster zichtbaar verkeerde, en in het bijzonder het ontbreken van iedere respons (fysiek of verbaal) van de aangeefster ten tijde van de tenlastegelegde gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte, kan het niet anders dan dat het voor de verdachte duidelijk was dat de aangeefster niet bij bewustzijn was. Hetgeen de verdachte heeft verklaard over het kreunen door de aangeefster en het bewegen van haar benen doet daaraan niet af.
Temeer omdat het bewegen van de benen van aangeefster verklaard wordt door de stotende bewegingen die er tegen haar lichaam werden gemaakt.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij tezamen en in vereniging met een ander, op 18 augustus 2019 te Obdam, gemeente Koggenland, met [slachtoffer], van wie hij en zijn mededader wisten dat deze in staat van bewusteloosheid en lichamelijke onmacht verkeerde door het gebruik van alcohol en GHB, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het meermalen met de penis penetreren van de vagina van voornoemde [slachtoffer] en
- het meermalen penetreren van de vagina van voornoemde [slachtoffer] met een vinger.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid/lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd om aan het voorwaardelijk deel van de straf te verbinden de door de reclassering in haar rapport van 29 september 2021 geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarbij vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de ouderdom van de zaak (zonder dat daarbij de gelet op het verrichte onderzoek als redelijk te bepalen termijn is overschreden) en met het feit dat de verdachte niet eerder ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat indien enig strafbaar handelen bewezen zou worden geacht, de verdachte daarvoor al voldoende is afgestraft. Dit gelet op de reeds uitgezeten voorlopige hechtenis en het feit dat de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte, buiten de justitiële kaders om, reeds de nodige gevolgen voor de verdachte met zich hebben meegebracht. Zo zijn de knieën van de verdachte door anderen kapot geslagen, waardoor verdachte in de bijstand terecht is gekomen. Bij het opleggen van straf moet er verder rekening mee gehouden worden dat de verdachte nu bezig te re-integreren en over een paar maanden niet meer van een uitkering afhankelijk hoeven zijn. Ook heeft hij uit eigen beweging de reclassering benaderd en is hij bij De Waag onder behandeling geweest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen in het lichaam bij aangeefster, terwijl hij wist dat zij in staat van bewusteloosheid en lichamelijk onmacht verkeerde tijdens het plegen van de feiten. Tijdens deze ontuchtige handelingen hebben de verdachte en zijn mededader de aangeefster om en om gepenetreerd in haar vagina met hun penis en/of vinger. Terwijl zij dit deden werden filmpjes hiervan gemaakt met een mobiele telefoon. De verdachte wist dit en heeft dit laten gebeuren.
Met zijn handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Hierbij heeft hij zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. Daarbij heeft hij misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij zich bevond tijdens het plegen van de feiten. Met de wijze waarop verdachte haar bewusteloze lichaam als een gebruiksvoorwerp seksueel heeft misbruikt, heeft hij grote schade toegebracht aan het zelfbeschikkingsrecht en gevoel van eigenwaarde dat ieder mens toekomt.
Uit de slachtofferverklaring van de aangeefster blijkt dat zij nog dagelijks te kampen heeft met de lichamelijke en psychische gevolgen van het handelen van de verdachte en zijn mededader.
Uit het hierna te noemen reclasseringsrapport blijkt dat de verdachte, buiten de justitiële kaders om, reeds nadelige consequenties heeft ondervonden als gevolg van de aan hem verweten gedragingen. Hij is ernstig mishandeld en afgeperst.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 september 2021 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake soortgelijke feiten is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 11 mei 2020 van [reclasseringswerker]
,als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 29 september 2021 van voornoemde [reclasseringswerker].
Uit bovengenoemde rapportages volgt dat de verdachte volgt dat de verdachte door de reclassering is aangemeld bij De Waag. In de gesprekken stelde de verdachte zich open en meewerkend op. Echter, zonder aanwijsbare reden is het contact gestopt en heeft de verdachte niet meer gereageerd op schriftelijke en telefonische berichten vanuit De Waag.
Het risico op recidive ten aanzien van seksuele delicten wordt door de reclassering ingeschat als matig tot hoog, waarbij de reclassering afgaat op de uitkomsten van de risicotaxatie-instrumenten van 2020. Bij een veroordeling adviseert de reclassering het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met de aangeefster.
De rechtbank is van oordeel dat aan de ernst van het strafbare handelen enkel een (deels onvoorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf recht doet. Verder houdt de rechtbank rekening met de gevolgen die de verdachte als een soort afstraffing door derden in relatie tot het bewezenverklaarde heeft ondervonden. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop en de huidige stand van zaken in het leven van de verdachte, waaronder het ontbreken van actuele aanwijzingen voor nut en noodzaak van de geadviseerde bijzondere voorwaarden, zodat de rechtbank niet tot oplegging daarvan zal overgaan. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 10 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat 5 maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, door tussenkomst van haar advocaat mr. L. Korfker, een vordering tot schadevergoeding van € 38.011,39 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- reiskosten: € 978,48
- eigen risico 2019 € 314,22
- eigen risico 2020 € 585,-
- eigen risico 2021 € 140,49
- factuur Psytrec € 140,-
- parkeerkosten € 13,-
- verlies verdienvermogen € 5.840,20
- immateriële schade € 10.000,-
Voor de post ‘verlies verdienvermogen’ geldt dat aangeefster hierover niemand heeft misleid, maar simpelweg niet wist dat de online inkomsten in mindering gebracht moesten worden op deze post, terwijl de advocaat de inkomsten niet kende. Sinds de verdediging dit punt aan de orde heeft gesteld, is volledige opgave van die online inkomsten gegeven en de vordering navenant naar beneden bijgesteld. Dat heeft de verdediging geen aanleiding gegeven tot nadere vragen. De post is helder en kan in het strafgeding behandeld en beslist worden.
Tenslotte wordt een bedrag van € 20.000,- gevorderd voor toekomstige schade. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting herhaald dat zij deze schade heeft gevorderd in verband met een mogelijke procedure in hoger beroep. Zij kan deze schadepost op dit moment feitelijk niet onderbouwen en verzoekt de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade ten aanzien van de posten reiskosten, eigen risico 2019, 2020, 2021, factuur Psytrec en parkeerkosten moet worden toegewezen. Ten aanzien van de post verlies verdienvermogen stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het schadebedrag moet worden gematigd tot een bedrag van € 2.500,-. Voor het overige moet de benadeelde partij in de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 10.000,- moet worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde toekomstige kosten tot een bedrag van € 20.000,- heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij thans niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De officier van justitie vordert dan ook dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 14.671,19, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, subsidiair dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering nu het causale verband tussen de gestelde schade en de ten laste gelegde handelingen van de verdachte niet is vast te stellen. De raadsman betwist dat er causaal verband bestaat tussen het tenlastegelegde en het verlies van werk. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting voor het strafgeding op, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bedrag aan immateriële schade moet worden verminderd tot een bedrag van € 2.500,-, omdat zij wel verdienvermogen blijkt te hebben behouden. De raadsman voert daarbij aan dat de verdachte van mening is dat hij via anderen genoeg aan de benadeelde partij heeft betaald.
De rechtbank is van oordeel dat, nu ten tijde van het bewezenverklaarde de aangeefster juist was gestart met een behandeling bij Queeste, het causale verband tussen het gehele aan materiële schade gevorderde bedrag en het bewezenverklaarde niet in voldoende mate kan worden vastgesteld. Op grond van de aard en ernst van het bewezenverklaarde en uit de overige feiten en omstandigheden blijkend uit het dossier en de toelichting op de vordering, staat het causaal verband ten aanzien van het bewezenverklaarde en een deel van de schade, mede gezien de onvoldoende gemotiveerde betwisting om tot een verder strekkende conclusie te komen, voldoende vast. Aangenomen moet worden dat een groot deel van die schade, ook ten aanzien van de gederfde inkomsten, rechtstreeks voortvloeit uit het onder dit feit bewezenverklaarde. Bij gebrek aan een meer precieze maatstaf zal de rechtbank schattenderwijs alle materiële schadeposten begroten op en toewijzen tot de helft van de gevorderde schade, te weten € 4.005,69.
Tevens acht de rechtbank vergoeding van de immateriële schade toewijsbaar en billijk tot een bedrag van € 7500,- voor het bewezen verklaarde, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank vindt de grondslag voor toekenning van de immateriële schade in de aantasting in de persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106, lid 1 aanhef en onder b BW.
Ter onderbouwing van de gestelde psychische schade heeft de advocaat van de benadeelde partij stukken gevoegd bij de vordering, waaruit blijkt dat de benadeelde partij in 2019, kort na haar aangifte onder meer EMDR therapie heeft gevolgd bij Queeste. Verder blijkt uit de toelichting op de vordering dat het bewezenverklaarde vergaand en langdurig heeft ingegrepen en nog steeds ingrijpt op het leven van de aangeefster.
Ook overigens brengen de aard en de ernst van de normschending door de verdachte (het samen met mededader plegen van ontucht met benadeelde, waaronder het seksueel binnendringen in het lichaam, terwijl zij in staat van bewusteloosheid en lichamelijke onmacht verkeerde) mee dat de daaruit voor de benadeelde partij voortvloeiende nadelige gevolgen, zoals beschreven en toegelicht in de overgelegde stukken, zozeer voor de hand liggen, dat aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, lid 1 aanhef en onder b BW (zonder meer) kan worden aangenomen. Mogelijk gedrag van de benadeelde na het bewezenverklaarde doet daaraan niet af.
De vordering van de benadeelde partij zal gelet op het voorgaande ten aanzien van het bewezen verklaarde worden toegewezen tot een bedrag van € 11.505,69, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank, gelet op artikel 6:166 BW, bepalen dat indien de mededader [medeverdachte] dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de civiele rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 63, 243 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 11.505,69 (elfduizend vijfhonderdvijf euro en negentig cent), bestaande uit € 4.005,69 als vergoeding voor de materiële en € 7.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 11.505,69 (elfduizend vijfhonderdvijf euro en negenenzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 92 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. P.E. van der Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2022.