ECLI:NL:RBNHO:2022:921

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
15.024467.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor ontuchtige handelingen en het vervaardigen van ongewenste opnames

Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een mededader ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De feiten vonden plaats op 18 augustus 2019 te Obdam, waar de verdachte en zijn mededader de aangeefster, die zich in een staat van bewusteloosheid bevond door het gebruik van alcohol en drugs, seksueel hebben binnengedrongen. De verdachte heeft tijdens deze handelingen filmpjes gemaakt met zijn mobiele telefoon en deze later doorgestuurd naar anderen. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen beoordeeld en vastgesteld dat de aangeefster niet bij bewustzijn was tijdens de seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het penetreren van de anus van de aangeefster, maar heeft de overige tenlasteleggingen bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade heeft geleden door de handelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.024467.20 (P)
Uitspraakdatum: 7 februari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14 oktober 2021 en 24 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen, op of omstreeks 18 augustus 2019 te Obdam, gemeente Koggenland, in elk geval in
Nederland met [slachtoffer 1], van wie hij en of zijn mededader(s) wist(en) dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, door het gebruik van alcohol en/of weed en/of GHB en/of cocaïne, in elk geval verdovende middelen, (telkens) een of meer handelingen heeft/hebben gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], te weten
- het meermalen met de penis penetreren van de anus en/of de vagina van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- het meermalen penetreren van de anus en/of de vagina van voornoemde [slachtoffer 2] met een of meer vingers en/of een vuist;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen op of omstreeks 18 augustus 2019 te Obdam, gemeente Koggenland, in elk geval in
Nederland met [slachtoffer 1], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was haar wil
daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het maken van stotende bewegingen met zijn, verdachtes heupen en/of penis, althans zijn kruis tegen de (blote) billen van voornoemde [slachtoffer 2];
2.
hij op een of meer verschillende tijdstippen op of omstreeks 18 augustus 2019 te Obdam, gemeente Koggenland, in elk geval in Nederland, (telkens) gebruik
makende van een technisch hulpmiddel, te weten een mobiele telefoon (Apple Iphone S6), waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 1], aanwezig in een woning, gelegen aan de [adres 2], een of meer afbeelding(en), te weten één of meer filmpje(s) heeft vervaardigd;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 augustus 2019 tot en met 3 september 2019 te Hoogwoud, gemeente Opmeer, in elk geval in
Nederland niet-openbare gegevens, te weten een of meer filmpje(s), welke door verdachte was/waren vervaardigd met een technisch hulpmiddel, te weten een mobiele telefoon, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, van een persoon te weten [slachtoffer 1], aanwezig in een woning gelegen aan de [adres 2], en waarover verdachte aldus de beschikking heeft gehad, ter beschikking van een of meer ander(en), te weten [betrokkene] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft gesteld, en/of aan een of meer ander(en), te weten aan [betrokkene] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) bekend heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen gegevens betrof.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken voor het (meermalen) penetreren van de anus van de aangeefster.
De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot bewezenverklaring van het overigens onder 1 primair tenlastegelegde en van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Voor feit 1 primair moet vrijspraak volgen omdat, gelet op de gedragingen van de verdachte, hij niet pleger van seksueel binnendringen is en evenmin medepleger daarvan. Niet wordt betwist dat de verdachte zogenaamde “droogneukbewegingen” heeft gemaakt tegen de billen van de aangeefster, maar niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met zijn penis of met een of meer vingers seksueel is binnengedrongen in de vagina of de anus van de aangeefster.
De verklaring van de getuige [getuige], die heeft verklaard dat de verdachte wel bij de aangeefster is binnengedrongen met zijn vingers en zijn penis, wordt volgens de raadsvrouw niet ondersteund door het beeldmateriaal in het dossier. Bovendien is het de vraag of de getuige wel op een plek zat waar hij het binnendringen kon zien.
Wel is volgens de raadsvrouw vast te stellen dat de medeverdachte [medeverdachte] met zijn hand is binnengedrongen in de vagina van de aangeefster, maar niet valt in te zien op welke wijze de verdachte het binnendringen door [medeverdachte] heeft ondersteund, laat staan dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd bij deze handeling.
Voor feit 1 subsidiair moet vrijspraak volgens omdat de verdachte geen opzet heeft gehad op de staat van onmacht of bewusteloosheid van aangeefster. Verdachte wist niet dat de aangeefster ‘out’ was ten tijde van het tenlastegelegde.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 en 3 tenlastegelegde, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
partiële vrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is, gelijk de officier van justitie heeft gerekwireerd, niet wettig en overtuigend bewezen het onder 1 primair ten laste gelegde (meermalen) penetreren van de anus, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering en bespreking overige verweren
Betrouwbaarheid verklaring getuige [getuige]
De rechtbank acht de verklaringen van de getuige [getuige] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Weliswaar moeten deze verklaringen, naar aanleiding van de eigen verklaring van de getuige over zijn eigen gebruik van drank, speed, coke en MDMA die avond, met terughoudendheid worden bezien. Maar de rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de getuige die, op het moment van de ten laste gelegde gedragingen, op korte afstand in dezelfde ruimte met de verdachte, zijn medeverdachte en de aangeefster aanwezig was, steeds innerlijk en onderling op hoofdpunten consistent zijn. Daarbij zijn de verklaringen tevens genuanceerd in die zin dat de getuige ook aangeeft wat hij niet of niet duidelijk heeft gezien en waarom.
Gelet hierop doet aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid niet af de opmerking van de aangeefster en van de getuige tegenover de rechter-commissaris over in ruil voor een bedrag van € 3.000,- afleggen van een verklaring, temeer nu daaromtrent niet is gebleken dat dat iets meer was dan een losse opmerking.
Daarnaast constateert de rechtbank het volgende. Hetgeen de getuige [getuige] verklaart te hebben waargenomen sluit, zowel wat betreft de toestand waarin de aangeefster verkeerde als de seksuele handelingen, aan bij hetgeen op de filmpjes, aangetroffen in de telefoon van de verdachte, is te zien en te horen. Ook die constatering draagt bij aan het bewijs.
Medeplegen:
De handelwijze van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte], zoals blijkend uit de inhoud van de bewijsmiddelen, laat geen andere conclusie toe dan dat de verdachte feitelijk nauw en bewust heeft samengewerkt bij het bewezenverklaarde met [medeverdachte]. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank medeplegen bewezen.
Staat waarin aangeefster verkeerde
Uit de in de bijlage bij dit vonnis als bewijsmiddel opgenomen aangifte en verklaringen van de getuige [getuige] volgt dat de aangeefster voorafgaand aan het plegen van de feiten “out” was gegaan na gebruik alcohol en verdovende middelen, waaronder GHB. [getuige] verklaart dat zij bij de seksuele handelingen die op haar werden uitgeoefend niet bij bewustzijn is geweest. Of zoals hij zijn waarneming beschrijft, aangeefster lag “er voor pampus” bij en reageerde nergens op.
Uit de door de politie bekeken en beschreven beelden op de filmpjes opgenomen door de verdachte, blijkt evident dat de aangeefster ten tijde van de tenlastegelegde feiten niet bij kennis was. Zij lag bewegingsloos op haar buik op de bank, met haar hoofd in een kussen en reageerde niet op de (seksuele) gedragingen die de verdachte en zijn medeverdachte met haar lichaam verrichtten. Zoals aangeefster in de aangifte zichzelf op het filmpje omschrijft “als een dood lichaam”. Blijkens de aangifte weet aangeefster uit eigen herinnering niets af van wat er op het filmmateriaal van de tenlastegelegde handelingen is te zien.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee vast staat dat de aangeefster op het moment dat zij seksueel werd binnengedrongen in staat van bewusteloosheid en lichamelijke onmacht verkeerde.
Waren de verdachten op de hoogte van de staat van de aangeefster
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog dat de verdachte niet wist dat de aangeefster niet bij bewustzijn was en in lichamelijke onmacht verkeerde. Gezien de hiervoor beschreven toestand waarin de aangeefster zichtbaar verkeerde, en in het bijzonder het ontbreken van iedere respons (fysiek of verbaal) van de aangeefster ten tijde van de tenlastegelegde gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte, kan het niet anders dan dat het voor de verdachte duidelijk was dat de aangeefster niet bij bewustzijn was. Hetgeen de verdachte heeft verklaard over het kreunen door de aangeefster en het bewegen van haar benen doet daaraan niet af.
Temeer omdat het bewegen van de benen van aangeefster verklaard wordt door de stotende bewegingen die er tegen haar lichaam werden gemaakt, zoals de verdachte ter terechtzitting als mogelijkheid heeft erkend.
De raadsvrouw heeft zich tot slot nog afgevraagd of wel sprake is van ontucht nu het gedrag van de verdachte en de aangeefster in haar visie ook op een andere manier kan worden bezien, nl als passend binnen de experimentele, met drank en drugs gecombineerde seksuele relatie tussen de verdachte en de aangeefster. Nu de raadsvrouw het hierbij heeft gelaten en aan haar opmerking geen conclusie en/of uitdrukkelijk standpunt heeft verbonden, behoeft dit geen bespreking als verweer.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. primair
hij tezamen en in vereniging met een ander, op 18 augustus 2019 te Obdam, gemeente Koggenland, met [slachtoffer 1], van wie hij en zijn mededader wisten dat deze in staat van bewusteloosheid en lichamelijke onmacht verkeerde door het gebruik van alcohol en GHB, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], te weten
- het meermalen met de penis penetreren van de vagina van voornoemde [slachtoffer 2] en
- het meermalen penetreren van de vagina van voornoemde [slachtoffer 2] met een vinger;
2.
hij op tijdstippen op 18 augustus 2019 te Obdam, gemeente Koggenland, telkens gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een mobiele telefoon (Apple Iphone S6), waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, telkens opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer 1], aanwezig in een woning, gelegen aan de [adres 2], afbeeldingen, te weten filmpjes heeft vervaardigd;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 18 augustus 2019 tot en met 3 september 2019 in Nederland niet-openbare gegevens, te weten filmpjes, welke door verdachte waren vervaardigd met een technisch hulpmiddel, te weten een mobiele telefoon, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, van een persoon te weten [slachtoffer 1], aanwezig in een woning en waarover verdachte aldus de beschikking heeft gehad, ter beschikking van anderen, te weten [betrokkene] en een onbekend gebleven persoon heeft gesteld, terwijl hij, verdachte, wist dat het door misdrijf verkregen gegevens betrof.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid/lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2:
gebruik makend van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning, een afbeelding vervaardigen, meermalen gepleegd;
Feit 3:
het ter beschikking stellen van niet-openbare gegevens van een ander, terwijl hij weet dat het door misdrijf verkregen gegevens betreft, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft gevorderd om aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf te verbinden de bijzondere voorwaarde dat de verdachte op geen enkele wijze contact zal zoeken of hebben met de aangeefster [slachtoffer 2] en gevorderd dat de rechtbank hiervan de dadelijke uitvoerbaarheid zal gelasten. De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de ouderdom van de zaak (zonder dat daarbij de gelet op het verrichte onderzoek als redelijk te bepalen termijn is overschreden) en met het feit dat de verdachte niet eerder ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er inmiddels veel is gebeurd in het leven van de verdachte. Hij heeft een nieuwe relatie en hij is verhuisd. Hij is doorgegaan met zijn leven en het gaat goed met hem. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit leven weer doorkruisen. Ook de raadsvrouw meent dat de redelijke termijn niet is overschreden, maar zij verzoekt de rechtbank om in het geval van een bewezenverklaring wel rekening te houden met de ouderdom van de zaak en de open proceshouding van de verdachte, en mede op grond daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel aan te vullen met een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen in het lichaam van aangeefster, terwijl hij wist dat zij in staat van bewusteloosheid/lichamelijke onmacht verkeerde tijdens het plegen van de feiten. Tijdens deze ontuchtige handelingen hebben de verdachte en zijn mededader de aangeefster om en om gepenetreerd in haar vagina met hun penis en/of vinger. Terwijl zij dit deden werden door de verdachte hiervan filmpjes gemaakt met zijn mobiele telefoon. Deze filmpjes heeft de verdachte later doorgestuurd naar twee andere personen.
Met zijn handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Hierbij heeft hij zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de vriendschappelijke relatie die hij op dat moment had met de aangeefster en de kwetsbare positie waarin zij zich bevond tijdens het plegen van de feiten.
De aangeefster mocht er immers op vertrouwen dat ze in haar eigen woning veilig zou zijn en niet heimelijk gefilmd zou worden. De verdachte heeft dat vertrouwen door zijn handelen op grove wijze beschaamd. Nu de beelden door de verdachte zijn verspreid is het voor de aangeefster onzeker of, wanneer, en in welke situatie, zij in de toekomst weer met die beelden zal worden geconfronteerd.
Met de wijze waarop verdachte haar bewusteloze lichaam als een gebruiksvoorwerp seksueel heeft misbruikt, heeft hij grote schade toegebracht aan het zelfbeschikkingsrecht en gevoel van eigenwaarde dat ieder mens toekomt. Uit de slachtofferverklaring van de aangeefster blijkt dat zij nog dagelijks te kampen heeft met de lichamelijke en psychische gevolgen van het handelen van de verdachte en zijn mededader.
Uit het hierna te noemen reclasseringsrapport van 28 september 2021 blijkt dat de verdachte, buiten de justitiële kaders om, reeds nadelige consequenties heeft ondervonden als gevolg van de aan hem verweten gedragingen. Hij is in zijn woning bedreigd en mishandeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 8 juni 2020 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland en het over de verdachte uitgebrachte aanvullende reclasseringsadvies gedateerd 28 september 2021van [reclasseringswerker] voornoemd. Uit de rapporten volgt dat er aanwijzingen waren voor een behoefte aan spanning of het opzoeken van grenzen binnen het seksueel leven van de verdachte, zoals ook het filmen van zijn seksuele activiteiten en het verspreiden van deze filmpjes. De verdachte beschikt over voldoende beschermende en steunende factoren, zoals familie en partner. De leefgebieden zijn stabiel en het algemene risico op recidive is laag. Uit het aanvullende advies volgt dat met de verdachte is gesproken over seksualiteit, waarbij ook aandacht is besteed aan wilsonbekwaamheid en grensoverschrijdend gedrag. De reclassering heeft gemerkt dat bij de verdachte het zoeken van seksuele spanning is afgenomen. Hij vindt zijn huidige seksleven bevredigend, waarbij hij overleg met zijn partner belangrijk vindt. Ten aanzien van de wilsonbekwaamheid merkt de reclassering bij de verdachte een vergroting van besef over wat dit inhoud en wat zijn verantwoordelijkheden zijn. Vooral de gevolgen, zoals dit strafproces, hebben bij hem dit besef vergroot.
Er is bij de verdachte sprake van slachtofferbewustzijn. Hij kan zich voorstellen welke gevolgen het zonder toestemming filmen en het delen van deze opnames hebben gehad voor de aangeefster. De aangeefster en de verdachte hebben geen contact met elkaar en de verdachte vindt dit ook het beste voor beide partijen.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat aan de ernst van het strafbare handelen enkel een (deels onvoorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf recht doet. Verder houdt de rechtbank rekening met de gevolgen die de verdachte als een soort afstraffing door derden in relatie tot het bewezenverklaarde heeft ondervonden. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf passend is en dat een gevangenisstraf van 12 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een deel daarvan, groot 4 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bijzondere voorwaarde, inhoudende een contactverbod, op te leggen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft, door tussenkomst van haar advocaat mr. L. Korfker, een vordering tot schadevergoeding van € 40.511,39 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- reiskosten: € 978,48
- eigen risico 2019 € 314,22
- eigen risico 2020 € 585,-
- eigen risico 2021 € 140,49
- factuur Psytrec € 140,-
- parkeerkosten € 13,-
- verlies verdienvermogen € 5.840,20
- immateriële schade € 12.500,- ( € 10.000,- voor feit 1 en € 2.500,- voor feiten 2 en 3).
Voor de post ‘verlies verdienvermogen’ geldt dat aangeefster hierover niemand heeft misleid, maar simpelweg niet wist dat de online inkomsten in mindering gebracht moesten worden op deze post, terwijl de advocaat de inkomsten niet kende. Sinds de verdediging dit punt aan de orde heeft gesteld, is volledige opgave van die online inkomsten gegeven en de vordering navenant naar beneden bijgesteld. Dat heeft de verdediging geen aanleiding gegeven tot nadere vragen. De post is helder en kan in het strafgeding behandeld en beslist worden.
Tenslotte wordt een bedrag van € 20.000,- gevorderd voor toekomstige schade. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting herhaald dat zij deze schade heeft gevorderd in verband met een mogelijke procedure in hoger beroep. Zij kan deze schadepost op dit moment feitelijk niet onderbouwen en verzoekt de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade ten aanzien van de posten reiskosten, eigen risico 2019, 2020, 2021, factuur Psytrec en parkeerkosten moet worden toegewezen. Ten aanzien van de post verlies verdienvermogen stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het schadebedrag moet worden gematigd tot een bedrag van € 2.500,-. Voor het overige moet de benadeelde partij in de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 10.000,- moet worden toegewezen. Ook de ten aanzien van feiten 2 en 3 gevorderde immateriële schade begroot op € 2.500,-, moet in de zaak van de verdachte worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde toekomstige kosten tot een bedrag van € 20.000,-, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij thans niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De officier van justitie vordert dan ook dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen tot een bedrag van € 17.171,19, waarvan een bedrag van € 14.671,19, hoofdelijk met de medeverdachte [medeverdachte]. De bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en daarnaast dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de schadepost toekomstige schade op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
Dit zelfde geldt voor de schadepost verlies verdienvermogen. Omdat de benadeelde in haar initiële vordering heeft gelogen over haar verdiensten is lastig te geloven dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden. Het is te bezwarend voor dit geding om dit alsnog helemaal uit te zoeken.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen nu de online activiteiten van de benadeelde na de feiten haaks staan op het aannemen dat zij is beschadigd door het bewezenverklaarde. De posten factuur Psytrec en de posten eigen risico in 2019, 2020 en 2021 zijn in de visie van de raadsvrouw evenmin toewijsbaar.
Ten aanzien van de posten parkeerkosten en reiskosten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat, nu ten tijde van het bewezenverklaarde de aangeefster juist was gestart met een behandeling bij Queeste, het causale verband tussen het gehele aan materiële schade gevorderde bedrag en het bewezenverklaarde niet in voldoende mate kan worden vastgesteld. Maar op grond van de aard en ernst van het bewezenverklaarde en uit de overige feiten en omstandigheden blijkend uit het dossier en de toelichting op de vordering, staat het causaal verband ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde en een deel van de schade, mede gezien de onvoldoende gemotiveerde betwisting om tot een verder strekkende conclusie te komen, voldoende vast. Aangenomen moet worden dat een groot deel van die schade, ook ten aanzien van de gederfde inkomsten, rechtstreeks voortvloeit uit het onder dit feit bewezenverklaarde. Bij gebrek aan een meer precieze maatstaf zal de rechtbank schattenderwijs alle materiële schadeposten begroten op en toewijzen tot de helft van de gevorderde schade, te weten € 4.005,69.
Tevens acht de rechtbank vergoeding van de immateriële schade billijk en toewijsbaar tot een bedrag van € 7.500,- voor het onder 1 primair bewezen verklaarde en tot een bedrag van € 2.500,- voor het onder 2 en 3 bewezen verklaarde, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank vindt de grondslag voor toekenning van de immateriële schade in de aantasting in de persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106, lid 1 aanhef en onder b BW.
Ter onderbouwing van de gestelde psychische schade heeft de advocaat van de benadeelde partij stukken gevoegd bij de vordering, waaruit blijkt dat de benadeelde partij in 2019, kort na haar aangifte onder meer EMDR therapie heeft gevolgd bij Queeste. Verder blijkt uit de toelichting op de vordering dat het bewezenverklaarde vergaand en langdurig heeft ingegrepen en nog steeds ingrijpt op het leven van de aangeefster.
Ook overigens brengen de aard en de ernst van de normschending door de verdachte (het samen met mededader plegen van ontucht met benadeelde, waaronder het seksueel binnendringen in het lichaam, terwijl zij in staat van bewusteloosheid en lichamelijke onmacht verkeerde alsmede het door de verdachte heimelijk filmen van deze handelingen en het vervolgens verspreiden van deze filmpjes aan anderen) mee dat de daaruit voor de benadeelde partij voortvloeiende nadelige gevolgen, zoals beschreven en toegelicht in de overgelegde stukken, zozeer voor de hand liggen, dat aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, lid 1 aanhef en onder b BW (zonder meer) kan worden aangenomen. Mogelijk gedrag van de benadeelde na het bewezenverklaarde doet daaraan niet af.
De vordering van de benadeelde partij zal gelet op het voorgaande ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde worden toegewezen tot een bedrag van € 11.505,69, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank, gelet op artikel 6:166 BW, bepalen dat indien de medeverdachte [medeverdachte] dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De vordering van de benadeelde partij zal gelet op het voorgaande ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde, ten laste van de verdachte, worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de civiele rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 139f, 139g, 243 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst,
met betrekking tot het bewezenverklaarde onder 1 primair,toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 11.505,69 (elfduizend vijfhonderdvijf euro en negentig cent), bestaande uit € 4.005,69 als vergoeding voor de materiële en € 7.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte,
met betrekking tot het bewezenverklaarde onder 1 primair,als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 11.505,69 (elfduizend vijfhonderdvijf euro en negenenzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 92 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst,
met betrekking tot het bewezenverklaarde onder 2 en 3,toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro)bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte,
met betrekking tot het bewezenverklaarde onder 2 en 3,als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. P.E. van der Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2022.
Mr. I.A.M. Tel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.