ECLI:NL:RBNHO:2022:9117

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
9433473 CV EXPL 21-6151
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van passagiers op vlucht door gebrek aan juiste reisbescheiden en COVID-19 maatregelen

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) na geweigerd te zijn op een vlucht van Valencia naar Amsterdam op 26 juni 2021. De passagiers stelden dat zij beschikten over de juiste reisbescheiden, maar de vervoerder betwistte dit en verwees naar de geldende COVID-19 maatregelen die een negatieve PCR-test vereisten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers niet voldeden aan de vereisten, aangezien zij een antigeentest hadden getoond die niet voldeed aan de regelgeving. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder terecht had gehandeld door hen de toegang tot de vlucht te weigeren. De passagiers werden verantwoordelijk gehouden voor het beschikken over de juiste reisdocumenten en de vordering werd afgewezen. De proceskosten werden op de passagiers verhaald.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9433473 \ CV EXPL 21-6151
Uitspraakdatum: 28 september 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. N. Beeftink (Stichting VvAA Rechtsbijstand)
tegen
de naamloze vennootschap
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.
gevestigd en kantoorhoudend te Amstelveen
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 3 september 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 31 augustus 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben de passagiers bij brief van 25 augustus 2022 nog een stuk toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan zij zouden worden vervoerd van Valencia (Spanje) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 26 juni 2021 met vlucht KL1504, hierna de vlucht.
2.2.
De gedaagde partij heeft, vanwege de maatregelen rondom COVID-19, voorwaarden gesteld aan de vlucht. De passagiers diende een negatieve COVID-19 uitslag te tonen op de luchthaven of een bewijs van volledige vaccinatie te overleggen.
2.3.
Tijdens het inchecken op 26 juni 2021 in Valencia is een discussie ontstaan omtrent de geldigheid van de testuitslag. De passagiers en hun reisgenoten zijn vervolgens geweigerd op de vlucht.
2.4.
De passagiers hebben hierdoor extra kosten gemaakt, bestaande uit een extra hotelovernachting, kosten voor verblijf en verzorging en het afnemen van PCR-testen. Zij hebben de vervoerder verzocht om de extra gemaakte kosten te betalen.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen – primair –, na wijziging van eis, dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.518,14, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 476,81 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten;
- de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
De passagiers vorderen – subsidiair – dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.018,14, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 302,72 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten;
- de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben primair aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de instapweigering gehouden is hen te compenseren conform artikel 4 jo. artikel 7 van de Verordening, bestaande uit een forfaitaire vergoeding en een bedrag bestaande uit kosten voor verzorging en verblijf. Subsidiair stellen de passagiers dat de vervoerder onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en meer subsidiair stellen de passagiers dat de vervoerder tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De passagiers hebben primair de Verordening aan de vordering ten grondslag gelegd. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat een vordering tot compensatie op grond van de Verordening een persoonlijk recht is. Dit bekent dat de passagiers in beginsel uitsluitend aanspraak hebben op compensatie voor de door hen geleden schade vanwege de gestelde instapweigering. De passagiers hebben niet (voldoende) gesteld en onderbouwd dat zij ook gerechtigd waren de eventuele aanspraken op compensatie in rechte geldend te maken voor de overige reisgenoten. Dit betekent dat als vast komt te staan dat de passagiers onterecht zijn geweigerd op de vlucht, zij slechts aanspraak kunnen maken op € 500,00 aan compensatie (€ 250,00 voor passagiers sub 1 en € 250,00 voor passagiers sub 2). Bovendien kan men op grond van de Verordening enkel aanspraak maken op een forfaitaire vergoeding.
4.3.
Ter discussie staat of de passagiers beschikten over de juiste reisbescheiden en of zij aldus terecht zijn geweigerd op de vlucht in kwestie. De Verordening definieert een instapweigering als volgt: “
weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten”. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van de gestelde instapweigering rust op de passagiers; zij beroepen zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, te weten het recht op compensatie op grond van de Verordening.
4.4.
Vast staat dat Spanje ten tijde van de vlucht een hoogrisicogebied was en dat de passagiers om die reden verplicht waren, conform de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19, om een negatieve testuitslag aan de vervoerder te tonen voor het vertrek naar Nederland. De passagiers hebben voor toelating tot de vlucht in kwestie de uitslag van een antigeentest getoond van meer dan 24 uur oud. Zij stellen dat zij hiermee over de juiste reisbescheiden beschikten om mee te mogen met de onderhavige vlucht. Ter onderbouwing van hun stelling verwijzen de passagiers naar een schermafdruk van Traveldoc van augustus 2021 waar staat vermeld dat (ook) de uitslag van een antigeentest aan de vervoerder kon worden getoond. Tevens verwijzen de passagiers naar de door de vervoerder verstrekte checklist (productie 6 bij dagvaarding). Deze checklist maakt volgens de passagiers geen onderscheid tussen een NAAT-test (ook wel een PCR-test genoemd) en een antigeentest, zodat kon worden gevlogen met een antigeentest. Ook hebben de passagiers naar een schermafdruk in de Volkskrant verwezen waarin staat vermeld dat de uitslag van een antigeentest van maximaal 48 uur oud geaccepteerd wordt.
4.5.
De vervoerder heeft de stellingen van de passagiers gemotiveerd weersproken en onder meer aangevoerd dat de schermafdruk van Traveldoc dateert van augustus 2021, dus na de vlucht in kwestie. De stelling is dan ook volgens de vervoerder onjuist. Voorts verwijst de vervoerder naar artikel 6.7b van de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 waaruit volgt dat de uitslag van een NAAT-test aan de vervoerder moest worden getoond. De uitslag van een antigeentest volstond om die reden niet. De kantonrechter volgt de vervoerder in dit verweer. Uit de toen (ten tijde van de vlucht in kwestie) geldende wet- en regelgeving (artikel 6.7b van de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19) blijkt inderdaad dat de passagiers de uitslag van een negatieve NAAT-test dienden te tonen. De passagiers beschikten aldus niet over de juiste reisbescheiden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder de passagiers de toegang tot de vlucht om een legitieme reden heeft ontzegd, te weten het ontbreken van de juiste reisbescheiden. Aangezien het de eigen verantwoordelijkheid van de passagiers was om te zorgen dat zij over de juiste reisbescheiden beschikten, kunnen zij geen aanspraak maken op compensatie. Dat de uitslag van een antigeentest, zoals de passagiers stellen, afdoende zou zijn omdat in Spanje antigeentesten werden afgenomen, dit in Volkskrant stond vermeld en dat een antigeentest later (vanaf 1 juli 2021) als alternatieve testmethode gebruikelijk is geworden, maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders. De vervoerder dient en diende zich te houden aan de (thans) geldende wet- en regelgeving.
4.6.
De passagiers hebben nog gesteld dat zij niet goed door de vervoerder zijn geïnformeerd. Ook menen zij dat van de gemiddelde passagier moet worden uitgegaan. Voorts hebben de passagiers gesteld dat zij alle gangbare communicatiekanalen zijn nagegaan. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de passagiers om te beschikken over de juiste reisbescheiden. Dat kennelijk de wet- en regelgeving gedurende de periode van de vlucht in kwestie (meermaals) aan verandering onderhevig is geweest, is weliswaar verwarrend maar maakt niet dat de passagiers geen (of mindere) verantwoordelijkheid droegen om te beschikken over de juiste reisbescheiden. Daar komt bij dat uit artikel 8:1405 BW volgt dat op de vervoerder geen wettelijke mededelingsplicht rust omtrent de eventuele vereiste documenten. Niettemin kan van de vervoerder wel een waarschuwingsplicht worden verwacht. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder de passagiers voldoende gewaarschuwd heeft. De passagiers worden door de vervoeder bij het boekingsproces en nogmaals later voor vertrek per e-mail (productie 6 bij dagvaarding) op gewezen dat zij moeten controleren of zij beschikken over de juiste reisbescheiden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vervoerder bovendien toegelicht dat in de door de passagier getoonde e-mail (productie 6 bij dagvaarding) een link van Traveldoc is opgenomen. Aan de hand van Traveldoc kunnen passagiers een indicatie krijgen welke documenten nodig zijn. Dat de passagiers kennelijk onjuiste of onvolledige informatie hebben gekregen van het RIVM of de GGD of dat op andere communicatiekanalen andere informatie stond vermeld, valt de vervoerder niet te verwijten.
4.7.
Nu vast staat dat de vervoerder terecht de passagiers heeft geweigerd op de vlucht in kwestie, staat mede vast dat de vervoerder niet onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. De vervoerder heeft een legitieme reden gehad om de passagiers te weigeren op de vlucht. Van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW kan dan ook geen sprake zijn. Bovendien volgt uit artikel 8:1405 BW dat de reiziger zelf zijn schade dient te vergoeden als zijn reisdocumenten niet naar behoren aanwezig zijn, hetgeen hier het geval is. De subsidiaire vordering ligt om die reden voor afwijzing gereed. Tevens ligt de meer subsidiaire vordering eveneens voor afwijzing gereed, omdat de vervoerder zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft correct heeft nakomen. Er waren stoelen van de passagiers gereserveerd, maar de passagiers konden geen plaats nemen op de stoelen aangezien zij niet beschikten over toereikende reisbescheiden. Als service heeft de vervoerder de passagiers kosteloos omgeboekt naar een alternatieve vlucht de volgende dag. Resumerend dient de vordering van de passagiers te worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 498‬,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter