ECLI:NL:RBNHO:2022:9111

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
330290
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met complexe zorgbehoeften

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld bij beschikking van 25 november 2015 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van beide minderjarigen ernstig wordt bedreigd door hun onverwerkte traumatische verleden, wat leidt tot spanningen en onrust. De moeder van de kinderen werkt mee aan de hulpverlening, maar geeft wisselende signalen af, wat de continuïteit van de hulpverlening in gevaar kan brengen.

De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen met een jaar te verlengen, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en de GI aanwezig waren. De minderjarigen zelf waren niet allemaal aanwezig, maar [minderjarige 1] heeft aangegeven het eens te zijn met de verzoeken van de GI.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de zorgbehoeften van de kinderen en de huidige situatie. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 4 oktober 2023, en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is verleend voor dezelfde periode. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/330290 / JU RK 22-1141
Datum uitspraak: 4 oktober 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers,

locatie Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] , hierna te noemen: de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de afzonderlijke verzoeken betreffende [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , met bijlagen, van de GI van 18 juli 2022, ingekomen bij de griffie op 21 juli 2022.
Op 4 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [minderjarige 2] ;
- de moeder;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
[minderjarige 1] is met bericht van afwezigheid niet verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige 1] verbijft in een project-pleeggezin. [minderjarige 2] verblijft bij de moeder.
Bij beschikking van 25 november 2015 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 24 oktober 2022.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 27 september 2018 ook de machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 24 oktober 2022.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te verlengen met een jaar.
Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter onderbouwing van het verzoek schrijft de GI het volgende.
Nadat in januari 2021 door de (toenmalige) pleegouders is aangegeven dat zij de zorg voor de kinderen als belastend ervaarden, heeft de GI stappen gezet om de pleegouders te ontlasten. Ondanks deze stappen hebben de pleegouders in januari 2022 aangegeven de zorg voor de kinderen als te zwaar te ervaren. De pleegouders hebben de GI verzocht om een andere plek voor de beide kinderen te zoeken.
Op 28 januari 2022 hebben de pleegouders in een gesprek met de GI en het KJTC aangegeven dat [minderjarige 1] met spoed naar een andere plek moest. [minderjarige 2] kon nog even bij hen blijven omdat zij de zorg voor hem als minder moeilijk ervaarden. Omdat de pleegouders de plaatsing per direct wilden beëindigen heeft de GI samen met de moeder de beide kinderen bij de pleegouders opgehaald. In overleg met de moeder is vervolgens besloten dat [minderjarige 1] tijdelijk met zijn oma naar Frankrijk ging en dat de GI een passende plek in Nederland voor hem zou zoeken. [minderjarige 2] is naar de moeder gegaan, waarbij intensieve hulpverlening (ASH) is ingezet. Daarmee kon uitgezocht worden of een thuisplaatsing voor [minderjarige 2] mogelijk is. Na de afsluiting van ASH heeft de GI geconcludeerd dat de thuisplaatsing positief verliep. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft de thuisplaatsing getoetst, waarna is besloten om [minderjarige 2] bij de moeder terug te plaatsen.
Met betrekking tot [minderjarige 1] is na overleg met Kenter, KJTC en het netwerk besloten om hem in een project-pleeggezin te plaatsen. [minderjarige 1] heeft inmiddels kennisgemaakt met dit gezin en hij zal er vanaf 12 augustus 2022 gaan wonen.
Tijdens de zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat het voor beide kinderen een enorme klap is geweest dat ze weg moesten bij hun pleegouders. Er is een woord- en beeldverhaal gemaakt dat aan hen zal worden voorgelezen.
De moeder en [minderjarige 2] werken hard om de thuisplaatsing te laten slagen. De moeder staat open voor alle hulp en vraagt ook om hulp. Zo heeft zij op tijd aangegeven dat zij het op enig moment te zwaar vond. De GI heeft daarna direct extra hulp voor [minderjarige 2] en moeder ingezet. Het is pittig voor de moeder en het gaat niet altijd makkelijk. Vooral op de momenten dat [minderjarige 1] ook thuis is, is het zwaar. [minderjarige 2] heeft een lastige tijd achter de rug. Hij voelt nu een angst om opnieuw uithuisgeplaatst te worden en let daarom erg op zijn woorden. Dit geeft hij ook aan bij het KJTC. [minderjarige 2] heeft zware gedachten en denkt soms aan de dood. De GI heeft hier aandacht voor.
[minderjarige 1] is na zijn verblijf bij oma in Frankrijk, waar hij tot rust is gekomen, geplaatst in een project-pleeggezin en dit gaat goed. Er is een goede klik tussen hem en de pleegouders. [minderjarige 1] zal onderzocht worden op autisme en op zijn trauma’s. Zodra hij kleine veranderingen meemaakt, komt het verleden bij hem boven.
Ondanks dat de moeder open en meewerkend is in haar hulpvraag, heeft zij iemand nodig die zij vertrouwt. Dat biedt de GI. De moeder kan tegen de hulpverleners zeggen dat het goed gaat, maar later bij de GI aangeven dat het toch niet zo goed gaat. De moeder heeft het kader van de ondertoezichtstelling daarom echt nog nodig.

Het standpunt van de belanghebbenden

De moeder is het eens met het de verzoeken. Zij krijgt wekelijks begeleiding vanuit het KJTC en Levvel en het gaat goed met [minderjarige 2] thuis. Op dit moment is het goed als er nog een ondertoezichtstelling is voor de beide kinderen en dat [minderjarige 1] uithuisgeplaatst blijft.

De mening van de minderjarigen

De minderjarige
[minderjarige 1]is niet verschenen. Bij de GI heeft [minderjarige 1] aangegeven dat hij het eens is met de verzoeken.
De minderjarige
[minderjarige 2]heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het thuis gewoon wel goed gaat. [minderjarige 2] vindt het fijn als de gezinsmanager betrokken blijft en meekijkt hoe het thuis gaat. Dit is voor de zekerheid. [minderjarige 1] komt soms logeren en dat is fijn.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat uit hun nog onverwerkte traumatische verleden. De beide jongens ervaren daardoor veel spanningen en onrust. [minderjarige 2] heeft daarnaast ook last van somberheid en gedachten over de dood. [minderjarige 1] heeft lange tijd last gehad van dissociatieve klachten. Deze klachten zijn al enige tijd niet meer voorgekomen, mede doordat hij in Frankrijk bij oma tot rust is gekomen, maar kunnen in stresssituaties weer opspelen. Duidelijk is dat beide jongens meer dan gemiddelde zorg en steun nodig hebben van hun opvoeders.
Tevens blijkt dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is in dit geval weliswaar wordt geaccepteerd door de moeder, maar in vrijwillig kader niet van de grond zou komen. De moeder staat open voor hulp en trekt op tijd aan de bel. Zij geeft echter wel tegenstrijdige signalen af. Zo kan de moeder bij hulpverleners aangeven dat het goed met haar gaat en geeft zij naderhand bij de gezinsmanager aan dat het toch niet goed met haar gaat. Dit kan de continuïteit van de hulpverlening in gevaar brengen.
Tijdens de zitting is besproken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al lange tijd onder toezicht staan. De GI wil de komende periode onderzoeken of de moeder in staat is om zelfstandig mee te werken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening, zodat de ontwikkelingsbedreigingen kunnen worden weggenomen. De stress en onrust die de jaarlijkse verlengingen van de maatregelen meebrengen voor de kinderen is namelijk niet in hun belang.
Ondanks de mening van de GI dat de moeder mogelijk niet binnen een aanvaardbare termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, is de kinderrechter van oordeel dat nu nog wel is voldaan aan de vereisten van artikel 255 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Immers een gedegen onderzoek van de Raad hiernaar ontbreekt nog. Hierin ziet de kinderrechter aanleiding om de GI in de gelegenheid te stellen voormeld onderzoek door de Raad te laten doen.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de hierna te verlenen machtiging tot uithuisplaatsing, zal de kinderrechter omwille van de duidelijke eindtermijnen, de duur van de ondertoezichtstelling verlengen voor een (iets) kortere duur van verzocht, namelijk tot 4 oktober 2023.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is ook gebleken dat [minderjarige 1] inmiddels in een project-pleeggezin woont. [minderjarige 1] heeft vanwege zijn belaste verleden extra hulp en ondersteuning nodig. De moeder kan hem dit niet bieden. Hij lijkt hier op de goede plek te zitten en het sluit aan bij wat hij nodig heeft. Zowel [minderjarige 1] als de moeder zijn het eens met de plaatsing in het project-pleeggezin.
De GI heeft verzocht om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Aangezien [minderjarige 1] momenteel in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verblijft (en niet meer in een voorziening voor pleegzorg), zal de kinderrechter een nieuwe machtiging verlenen en wel voor de duur van twaalf maanden. De uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]tot 4 oktober 2023;
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 1]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 4 oktober 2022 tot 4 oktober 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. van Mierlo, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. van Lede-Terhaar sive Droste, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld en ondertekend op 11 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.