ECLI:NL:RBNHO:2022:9102

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
9363828
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en ontbinding van koopovereenkomsten wegens wanprestatie

In deze zaak heeft eiser, een consument, een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. wegens wanprestatie met betrekking tot twee koopovereenkomsten voor een wasmachine en een koelkast. Eiser vordert betaling van € 1.465,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering ten aanzien van de koelkast verjaard is, omdat eiser niet tijdig heeft geklaagd over de gebreken. De klacht over de koelkast dateert van 7 november 2018, en de vordering is op 24 november 2020 verjaard. De ingebrekestelling van 14 juni 2021 was te laat en maakt de verjaring niet ongedaan.

Ten aanzien van de wasmachine heeft eiser op 24 mei 2021 geklaagd over een defect. Na een ingebrekestelling op 7 juni 2021 heeft eiser de overeenkomst op 8 juni 2021 buitengerechtelijk ontbonden. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake was van verzuim op het moment van ontbinding, omdat de termijn voor nakoming nog niet was verstreken. Hierdoor was de ontbinding niet rechtsgeldig en blijft de overeenkomst in stand.

De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 187,00, vermeerderd met wettelijke rente. Nakosten worden ook voor rekening van eiser gesteld, voor zover deze daadwerkelijk door [bedrijf] worden gemaakt. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.M. Kruithof op 19 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9363828 CV EXPL 21-5104
Uitspraakdatum: 19 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
de eisende partij
hierna te noemen: [eiser]
procederend in persoon
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf] B.V.
gevestigd te Zwanenburg
de gedaagde partij
hierna te noemen: [bedrijf]
gemachtigde: mr. M. El Allali

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 6 juli 2021 een vordering tegen [bedrijf] ingesteld.
1.2.
Bij tussenvonnis van 6 oktober 2021 heeft de kantonrechter geconstateerd dat de dagvaarding de eis niet vermeldt en is [eiser] in de gelegenheid gesteld bij herstelexploot dit gebrek te herstellen. [eiser] heeft dat gedaan bij exploot van 26 oktober 2021.
1.3.
Op 1 december 2021 heeft mr. M. El Allali zich namens [bedrijf] gesteld als gemachtigde en verzocht om uitstel met vier weken, waarna op 29 december 2021 een conclusie van antwoord is genomen door [bedrijf]. [eiser] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, hierop niet meer gereageerd.

2.De beoordeling

2.1.
[eiser] vordert veroordeling van [bedrijf] tot betaling van € 1.465,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van gehele voldoening, met veroordeling van [bedrijf] in de proceskosten en de wettelijke rente over de proceskosten. [eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [bedrijf] tekort is geschoten in de nakoming van twee tussen partijen gesloten koopovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) met betrekking tot een wasmachine en een koelkast. Volgens [eiser] heeft [bedrijf] non-conforme producten aan hem geleverd. [eiser] heeft de beide overeenkomsten ontbonden en vordert de aankoopwaarde van de beide producten onder aftrek van een bedrag voor afschrijving.
2.2
[bedrijf] heeft de vordering gemotiveerd betwist. Op het verweer zal hierna verder worden ingegaan.
2.3.
Op 4 en 5 september 2017 heeft [eiser] via de website
www.witgoedtopper.nlvan [bedrijf] respectievelijk een wasmachine voor € 814,00 en een koelkast voor € 1.199,00 gekocht. [eiser] is een natuurlijk persoon en heeft bij het aangaan van de overeenkomsten gehandeld als consument.
De vordering ten aanzien van de koelkast
2.4.
In een e-mail van 7 november 2018 heeft [eiser] zich beklaagd bij [bedrijf] omdat het vriesvak van de koelkast niet naar behoren zou functioneren. In reactie op het beklag heeft [bedrijf] aan [eiser] laten weten dat de garantieperiode inmiddels verlopen was. Partijen hebben over deze kwestie via e-mail met elkaar gecorrespondeerd in de periode 7 november 2018 tot en met 26 november 2018, waarbij [eiser] [bedrijf] voor het laatst hierover heeft gemaild op 24 november 2018. [eiser] heeft gesteld dat hij naar aanleiding van die correspondentie met [bedrijf] de koelkast van de hand heeft gedaan. Vervolgens heeft [eiser] op 14 juni 2021 [bedrijf] per brief in gebreke gesteld en heeft hij een voorwaardelijk beroep gedaan op ontbinding van de koopovereenkomst ten aanzien van de koelkast als [bedrijf] niet binnen twee weken de koelkast zou vervangen of een vergelijkbare koelkast zou aanbieden aan [eiser]. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] in deze procedure stelt dat hij de koopovereenkomst ten aanzien van de koelkast terecht ontbonden heeft en dat hij daarom nu vergoeding vordert van de waarde van de koelkast als bedoeld in artikel 6:272 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.5.
[bedrijf] heeft de vordering betwist en aangevoerd dat deze is verjaard. De kantonrechter volgt [bedrijf] daarin. Op grond van artikel 7:23 lid 2 BW verjaren rechtsvorderingen die zijn gegrond op feiten die de stelling zouden rechtvaardigen dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, door verloop van twee jaar nadat daarover is geklaagd bij de verkoper. Vast staat dat [eiser] voor het eerst op 7 november 2018 en voor het laatst bij e-mail van 24 november 2018 bij [bedrijf] heeft geklaagd over een gebrek aan de koelkast. Gelet op artikel 7:23 lid 2 BW is de vordering ten aanzien van de koelkast daarmee verjaard op 24 november 2020. De ingebrekestelling van 14 juni 2021 is te laat en maakt de verjaring niet ongedaan. De vordering zal wegens verjaring worden afgewezen.
De vordering ten aanzien van de wasmachine
2.6.
[eiser] heeft op 24 mei 2021 geklaagd bij [bedrijf] over een defect aan de wasmachine. Naar aanleiding van die klacht heeft [bedrijf] de wasmachine op 31 mei 2021 laten ophalen bij [eiser]. [eiser] heeft [bedrijf] vervolgens ingebreke gesteld per brief van 7 juni 2021 en haar een termijn van 14 dagen gegund om het gebrek aan de wasmachine te verhelpen dan wel een vergelijkbaar product aan hem beschikbaar te stellen, bij gebreke waarvan [eiser] de koopovereenkomst zou ontbinden. Bij brief van 8 juni 2021 heeft [eiser] de koopovereenkomst met betrekking tot de wasmachine buitengerechtelijk ontbonden en [bedrijf] verzocht om hem de koopsom voor de wasmachine terug te betalen. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] naar aanleiding van die ontbinding in deze procedure vergoeding vordert van de waarde van de wasmachine als bedoeld in artikel 6:272 BW.
2.7.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een verbintenis aan de andere partij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat als de schuldenaar in verzuim is. In artikel 6:82 lid 1 BW is bepaald dat het verzuim intreedt als de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning en hem een redelijke termijn wordt gesteld voor de nakoming en nakoming binnen die termijn uitblijft.
[bedrijf] heeft terecht een beroep gedaan op het ontbreken van verzuim. Aangezien [eiser] [bedrijf] per brief van 7 juni 2021 in gebreke heeft gesteld en haar een termijn van 14 dagen heeft gegund, kan het verzuim op zijn vroegst pas zijn ingetreden na verloop van die termijn op 22 juni 2021. [eiser] heeft de overeenkomst echter al op 8 juni 2021 buitengerechtelijk ontbonden. Op dat moment was er nog geen sprake van verzuim in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW en was er dus geen grond voor buitengerechtelijke ontbinding. De overeenkomst is dus in stand gebleven en er is daarom geen grond voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van de waarde van de wasmachine als bedoeld in artikel 6:272 BW. Ook de vordering van [eiser] ten aanzien van de wasmachine is om die reden niet toewijsbaar.
2.8.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de vorderingen van [eiser] afwijzen.
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van [eiser], voor zover deze kosten daadwerkelijk door [bedrijf] worden gemaakt. De gevorderde nakosten worden overeenkomstig de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele sectoren en Kantonsectoren begroot op een half salarispunt conform het gebruikelijke liquidatietarief voor proceskosten tot een maximum van € 124,00.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
3.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [bedrijf] worden vastgesteld op een bedrag van € 187,00 aan salaris van de gemachtigde van [bedrijf], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 93,50 aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door [bedrijf] worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.4.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter