ECLI:NL:RBNHO:2022:906

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
8589322 \ CV FORM 20-5255
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de beoordeling van buitengewone omstandigheden door de vervoerder

In deze zaak hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen de luchtvaartmaatschappij Air France AS vanwege een vertraging van hun vlucht op 11 juni 2018. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Budapest naar Amsterdam, maar arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming, waardoor zij aanspraak maakten op compensatie van € 500,00, plus buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

De vervoerder, Air France, betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een opgelegde CTOT door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren genomen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de passagiers de aansluitende vlucht niet konden halen, zelfs zonder de vertraging, en dat de vervoerder onvoldoende had onderbouwd dat de MCT (minimale overstaptijd) op de luchthaven correct was vastgesteld.

Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat de passagiers recht hadden op de gevorderde compensatie van € 590,75, inclusief wettelijke rente, en dat de proceskosten voor rekening van de vervoerder kwamen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beschikking geen hoger beroep openstond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8589322 \ CV FORM 20-5255
Uitspraakdatum: 19 januari 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France AS,
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 11 juni 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 7 april 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Ferihegy Airport, Budapest (Hongarije) via Charles De Gaulle Airport, Parijs (Frankrijk) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 11 juni 2018.
2.2.
De vlucht van Ferihegy Airport naar Charles De Gaulle Airport, met vluchtnummer AF1295, is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur later op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50, subsidiair € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 juli 2018;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging op de eindbestemming gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 500,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 3, van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) het volgende. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.5.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden en betoogt daartoe dat de vlucht onderdeel is van de rotatievlucht Parijs - Budapest - Parijs met vluchtnummers AF1294/AF1295. De voorafgaande vlucht AF1294 is met een vertraging van 20 minuten uitgevoerd. Deze vertraging heeft echter geen effect gehad op de vertraging van vlucht AF1295. Vlucht AF1215 stond gepland om 15:15 uur UTC te vertrekken. Om 13:15 uur UTC heeft de Europese luchtverkeersleiding Eurocontrol een CTOT opgelegd aan het toestel. Op basis van deze CTOT mocht het toestel pas om 16:39 uur UTC opstijgen. Uit het log volgt dat het CTOT is opgelegd vanwege verschillende regulaties. Op de route van het toestel en de luchthaven waren vier regulaties actief. De regulatie met de meeste impact (code 81 ‘ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND CAPACITY, standard demand/capacity problems)’ is opgenomen in het operational log. Het CTOT werd vervolgens meerdere malen herzien. Uiteindelijk kreeg het toestel om 16:36 uur UTC toestemming om op te stijgen. Als gevolg hiervan is het toestel om 18:46 uur UTC, met een vertraging van één uur en 11 minuten, te Parijs gearriveerd.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuwe CTOT heeft opgelegd aan het toestel. De gewijzigde CTOT’s van de vlucht, kunnen worden gezien als besluiten van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag, zoals bedoeld in overweging 15 van de considerans van de Verordening. Het toestel kon immers door deze omstandigheden niet eerder vertrekken, omdat de instructie van de luchtverkeersleiding altijd moet worden opgevolgd. Anders dan de passagiers stellen heeft de vervoerder voldoende onderbouwd dat de vertraging van de voorafgaande vlucht niet van invloed is geweest op de vertraging van vlucht AF1215, de luchtverkeersleiding had immers al twee uur voor de uitvoering van de vlucht het CTOT opgelegd, met vertragingscode 81. Naar het oordeel van de kantonrechter is de vertraging van de passagiers dan ook veroorzaakt door buitengewone omstandigheden.
4.7.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers te beperken. De passagiers stellen hiertoe dat de vervoerder hieraan niet heeft voldaan, omdat de vervoerder in het kader van de redelijke maatregelen rekening dient te houden met een minimale overstaptijd (hierna MCT), om de aansluitende vlucht te kunnen halen. De passagiers stellen dat zij een overstaptijd van 40 minuten hadden terwijl de MCT op de luchthaven 45 minuten is, zodat zij de aansluitende vlucht nooit konden halen. De vervoerder heeft hierop onder meer aangevoerd dat de MCT voor de vlucht 40 minuten is, dat de vervoerder niet de overstaptijd van de passagiers heeft vastgesteld en evenmin de MCT heeft vastgesteld. De vervoerder voegt daaraan toe dat wanneer de MCT op een bepaalde luchthaven is vastgesteld dit in de reserveringssystemen wordt ingevoerd zodat het voor passagiers in beginsel technisch niet mogelijk is om combinaties van vluchten te boeken waarbij de MCT niet in acht is genomen. De vervoerder laat echter na zijn stellingen te onderbouwen en met name de stelling dat de MCT op de luchthaven Charles De Gaulle Airport voor de onderhavige vlucht 40 minuten is. Daarmee heeft de vervoerder de stelling van de passagiers onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat niet gesteld kan worden dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen. De passagiers konden immers de aansluitende vlucht ook zonder vertraging niet halen.
4.8.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.9.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief (en subsidiair gevorderde), te weten € 90,75 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 2 juli 2018, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.12.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 590,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 11 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 124,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open