ECLI:NL:RBNHO:2022:899

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
8942409 \ CV FORM 20-10919
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers compensatie geëist van TAP Air Portugal vanwege vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Lissabon op 28 december 2018. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., hebben een vervoersovereenkomst gesloten waarbij zij van Amsterdam-Schiphol naar Lisboa Airport moesten worden vervoerd. Door een vertraging van meer dan drie uur zijn zij hun aansluitende vluchten misgelopen. De vervoerder heeft geweigerd compensatie te betalen, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk luchtverkeersbeheerrestricties door slecht zicht en vorst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen en dat de vervoerder in beginsel gehouden is compensatie te betalen op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De rechter heeft echter ook beoordeeld of de vertraging volledig het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder kon aantonen dat een nieuw slot door luchtverkeersbeheer was opgelegd, maar de extra vertraging van 54 minuten was niet door buitengewone omstandigheden veroorzaakt.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de passagiers niet in staat waren hun aansluitende vlucht te halen door de vertraging die niet door buitengewone omstandigheden was veroorzaakt. De vordering tot compensatie is toegewezen, evenals de wettelijke rente en de proceskosten. De vervoerder is veroordeeld tot betaling van € 3.962,65 aan de passagiers, vermeerderd met rente en kosten. De beslissing is openbaar uitgesproken door de kantonrechter, waarbij hoger beroep niet mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8942409 \ CV FORM 20-10919
Uitspraakdatum: 26 januari 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]
beiden wonende te [woonplaats]
5.
[passagier sub 5]
6.
[passagier sub 6] ,pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige]
allen wonende te [woonplaats]
7.
[passagier sub 7], wonende te [woonplaats] (Brazilië)
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. P.C.X. de Leede en E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 24 december 2020;
  • akte overlegging producties, aan de zijde van de passagiers, ingekomen ter griffie op 14 januari 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 25 maart 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lisboa Airport, Lissabon op 28 december 2018 om 07:00 uur lokale tijd.
2.2.
Passagiers sub 1 en sub 2 zouden volgens de vervoersovereenkomst vanuit Lissabon om 09:45 uur verder vliegen naar Faro Airport (Portugal). Passagiers sub 3 tot en met sub 6 zouden om 11:15 uur lokale tijd verder vliegen naar Nordela Airport, Ponta Delgada (Portugal) en passagier sub 7 om 09:50 uur lokale tijd naar Tancredo Neves International Airport (Brazilië).
2.3.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Lissabon met vluchtnummer TP669, hierna: de vlucht, is met vertraging uitgevoerd waarna de passagiers de aansluitende vluchten hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.6.
Passagier sub 5 en sub 6 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kind te voeren.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 3.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 562,65 subsidiair € 544,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 januari 2019;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 3.400,00 (7 x € 400,00 en 1x € 600,00). Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat zij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder betoogt dat luchtverkeersbeheer meerdere malen een Air Traffic Flow Management (ATFM) slot restrictie heeft opgelegd aan de vlucht. De vlucht was dan ook vertraagd door een besluit van de luchtverkeersleiding om de vlucht langer aan de grond te houden in verband met ATFM. In de ochtend van 28 december 2018 was wijdverspreid slecht zicht (low visibility) en vorst voor een groot deel van noordwest Europa voorspeld, met waarschijnlijk ernstige verstoringen voor (onder meer) de luchthaven van Lissabon tot gevolg. Vanwege ‘low visibilty’ was tussen 06:40 uur en 16:00 uur daadwerkelijk een regulering op de aankomsten van vluchten te Lissabon van kracht. In het kader van de reguleringen op de luchthaven is aan de vlucht meerdere malen een nieuw slot opgelegd. Het oorspronkelijke slot was “EOBT 0600”, oftewel 06:00 uur UTC (07:00 uur lokale tijd). Dit slot is in eerste instantie gewijzigd naar 07:34 uur UTC en vervolgens naar 07:11 uur UTC. Het toestel is vervolgens, met 59 minuten vertraging, om 07:59 uur lokale tijd vertrokken en uiteindelijk met een vertraging van één uur en 53 minuten in Lissabon aangekomen.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat een nieuw slot opgelegd door luchtverkeersbeheer een buitengewone omstandigheid kan vormen. Daarbij is van belang dat een luchtvaartmaatschappij bij het opleggen van een nieuw slot niet de mogelijkheid heeft om zelf te beslissen dat het betreffende vliegtuig eerder vertrekt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de luchtverkeersleiding voorafgaand aan het vertrek van de vlucht tweemaal een nieuw slot heeft opgelegd vanwege restricties op de plaats van aankomst met een vertraging van 59 minuten tot gevolg. Tijdens de uitvoering van de vlucht is de vertraging echter toegenomen met 54 minuten. De vervoerder heeft dit deel van de vertraging onbesproken gelaten. Deze 54 minuten kunnen dan ook niet worden aangemerkt als vertraging, ontstaan vanwege een buitengewone omstandigheid. Aangezien de vertraging te Lissabon niet volledig het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid, dient te worden beoordeeld of de passagiers de aansluitende vlucht zonder de vertraging ontstaan uit een buitengewone omstandigheid, wel hadden kunnen halen. Ten aanzien van passagiers sub 1, sub 2 en sub 7 geldt dat dit niet het geval is. Zij hadden immers slechts 45 minuten respectievelijk 50 minuten om de aansluitende vlucht te halen. Alleen al door de vertraging met 54 minuten waarvan niet is gebleken dat die vertraging door een buitengewone omstandigheid is veroorzaakt, zouden de passagiers de aansluiting op de vlucht ruimschoots hebben gemist. Daaruit volgt dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming niet het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid.
4.5.
Voor passagiers sub 3 tot en met sub 6 geldt dat zij een overstaptijd van 2 uur en 15 minuten hadden. Indien de vertraging ontstaan vanwege een buitengewone omstandigheid (59 minuten) van de overstaptijd wordt afgetrokken, blijft één uur en 16 minuten overstaptijd over (om de aansluitende vlucht te halen). Dit zou, gelet op de minimale overstaptijd, voldoende moeten zijn geweest. Door de extra vertraging van 54 minuten, welke vertraging dus niet door een buitengewone omstandigheid is veroorzaakt, hebben zij de overstap uiteindelijk echter desondanks toch niet gehaald. Er kan dan ook evenmin ten aanzien van passagiers sub 3 tot en met sub 6 worden geconcludeerd dat de vertraging op de eindbestemming het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid. De vertraging op de eindbestemming is immers niet een direct gevolg van het intrekken van het oorspronkelijk slot en het opleggen van een later slot. De kantonrechter komt om die reden niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. De vordering tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook toegewezen.
4.6.
De verzochte wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 14 januari 2019, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.9.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.962,65, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.400,00 vanaf 28 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 249,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open