ECLI:NL:RBNHO:2022:8968

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
15/179208-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van medeplegen poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld in vereniging

Op 12 februari 2021 wordt in Purmerend een zwaar gewonde man aangetroffen in een porto-cabin van een fietsenstalling. De verdachte wordt beschuldigd van medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader het slachtoffer met een hamer heeft geslagen en vervolgens goederen heeft gestolen. DNA-sporen van de verdachte zijn aangetroffen op de hamer en de gereedschapskast. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn aanwezigheid op de plaats delict. De rechtbank oordeelt dat de verdachte schuldig is aan de ten laste gelegde feiten en legt een gevangenisstraf van acht jaren op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast wordt een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/179208-21 en 13/212863-20 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 11 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 september 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. Grijsen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Grift, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 12 tot en met 13 februari 2021 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal,
- met een hamer/moker, althans een hard en/of stomp voorwerp, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, en/of
- tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemer(s) aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 12 tot en met 13 februari 2021 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere breuken in het gezicht, althans het hoofd en/of een of meer hersenbloedingen, en/of bloedingen in het hoofd en/of een hersenkneuzing heeft toegebracht, door meermalen, althans eenmaal, al dan niet met een hamer/moker, althans een hard en/of stomp voorwerp, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan en/of te schoppen;
2
hij in of omstreeks de periode van 12 tot en met 13 februari 2021 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gereedschap (waaronder een boormachine) en/of een jas en/of een portemonnee en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] en/of [naam leerwerkbedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door meermalen, althans eenmaal,
- al dan niet met een hamer/moker, althans een hard en/of stomp voorwerp, op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan/zwaaien en/of te schoppen/trappen en/of geweld uit te oefenen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel te weten een of meerdere breuken in het gezicht, althans het hoofd en/of een of meer hersenbloedingen, en/of bloedingen in het hoofd en/of een hersenkneuzing ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 13 februari 2021 wordt omstreeks 08.20 uur een zwaar gewonde man in een grote plas bloed aangetroffen in het kantoor van de fietsenstalling die wordt beheerd door leerwerkbedrijf [naam leerwerkbedrijf] . Het kantoor en de werkplaats van de fietsenstalling aan het Beatrixplein 100 in Purmerend bevinden zich in een zogenaamde porto-cabin. De porto-cabin heeft vier ramen met luiken. Via de buitendeur is een hal bereikbaar van waaruit een kantoor (direct rechts van de buitendeur), een toilet (recht tegenover de buitendeur) en de werkplaats (direct links van de buitendeur) bereikbaar zijn. De werkplaats is direct links van de doorgang en is voorzien van een stalen kast en een werkbank onder het raam. Langs de noordelijke wand staat een werkbank met daarboven houten kasten. In de kasten bevinden zich gereedschappen en werkplaatsmateriaal ten behoeve van fietsreparaties. Uit onderzoek blijkt dat gereedschappen van [naam leerwerkbedrijf] en persoonlijke bezittingen van het slachtoffer zijn verdwenen.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte, al dan niet met een ander of anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag c.q. zware mishandeling van het slachtoffer en de diefstal van de goederen.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Om het slachtoffer te kunnen beroven heeft de verdachte samen met een mededader het slachtoffer met een bolkophamer op het hoofd geslagen en daarbij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden. Het slachtoffer heeft blijvend zwaar lichamelijk letsel overgehouden aan het voorval. Bij de poging tot doodslag zijn diverse goederen van [naam leerwerkbedrijf] en de telefoon en portemonnee van het slachtoffer weggenomen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten.
Ten eerste kan niet worden vastgesteld dat de hamer bij het tenlastegelegde is gebruikt.
Daarnaast heeft het NFI als aandachtspunt in de rapportage opgenomen dat er situaties denkbaar zijn, waarbij er een overeenkomst in de DNA-databank wordt gevonden maar het DNA in werkelijkheid niet afkomstig is van de genoemde persoon.
Voorts heeft het NFI geen activiteitenonderzoek gedaan en heeft het NFI geen uitspraak gedaan over de wijze of het tijdstip waarop de sporen zijn ontstaan. Daarnaast betreffen het DNA-mengprofielen met minimaal drie donoren. Dat betekent dat indirecte overdracht van het DNA-materiaal van de verdachte een realistische mogelijkheid is en ook kan het door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario voor het aantreffen van zijn DNA-materiaal op de greep van de gereedschapskast en de hamer niet worden uitgesloten. Van dadersporen kan dan ook niet gesproken worden en ook kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte zijn DNA-materiaal bij het plegen van het ten laste gelegde heeft achtergelaten. Ten slotte komen zeer relevante overige op de plaats delict aangetroffen DNA- en dactysporen niet met de verdachte overeen. De verdachte voldoet in elk geval niet aan het door het slachtoffer opgegeven signalement van een van de daders.
In het geval de rechtbank de door de verdediging aangevoerde verweren verwerpt, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank over de vraag of er sprake is van poging tot doodslag én deze poging tot doodslag is gepleegd met het oogmerk om de diefstal mogelijk te maken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feit 1 primair en feit 2
Aantreffen slachtoffer en match veiliggestelde sporen met DNA van de verdachte
Naar aanleiding van het aantreffen van het zwaar gewonde slachtoffer [slachtoffer] op 13 februari 2021 in de porto-cabin van [naam leerwerkbedrijf] aan het Beatrixplein 100 te Purmerend heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden en zijn sporen veiliggesteld. Uit het NFI rapport DNA-onderzoek van 29 juni 2021 blijkt DNA van de verdachte in een mengprofiel aangetroffen te zijn in het spoor [nummer] (greep linker deur gereedschapskast werkplaats) en in het spoor [nummer] (steel van de bolkophamer die vlak bij het slachtoffer is aangetroffen). De bevindingen van dit DNA-onderzoek zijn meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als het aangetroffen DNA-mengprofiel op de steel van de hamer DNA bevat van de verdachte naast dat van het slachtoffer en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het spoor DNA bevat van het slachtoffer én twee onbekende personen. De bewijskracht met betrekking tot het DNA-mengprofiel dat is aangetroffen op de deurgreep van de linker gereedschapskast is eveneens meer dan 1 miljard.
De verdachte en de plaats delict
Naar aanleiding van deze resultaten uit het NFI-onderzoek is de verdachte op 14 juli 2021 aangehouden en is hem gevraagd hoe het kan dat zijn DNA op goederen op de plaats delict is aangetroffen. De verdachte heeft daarover meerdere wisselende verklaringen afgelegd. In eerste instantie heeft hij bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij nooit in Purmerend is geweest en dat hij er niets mee te maken heeft. Tijdens de zitting van de rol-MK van 27 juni 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij wél in Purmerend is geweest en ook in de betreffende porto-cabin van [naam leerwerkbedrijf] en dat hij daar de hamer heeft gepakt om een wieltje van zijn zware koffer te maken. Dit zou hebben plaatsgevonden op de dag dat de verdachte de Penitentiaire Inrichting Ter Peel had verlaten, te weten op 31 januari 2021. Als uit daaropvolgend onderzoek blijkt dat de porto-cabin van [naam leerwerkbedrijf] die dag gesloten was, wijzigt de verdachte zijn verklaring en stelt hij dat hij in de dagen na 31 januari 2021 in de porto-cabin is geweest. Ter terechtzitting van 27 september 2022 wijzigt de verdachte in zoverre nogmaals zijn verklaring en geeft hij aan dat hij ergens na 31 januari 2021, op 2 of 3 februari 2021 of nog enkele dagen later, in de porto-cabin van [naam leerwerkbedrijf] aan de Beatrixlaan te Purmerend zou kunnen zijn geweest, maar dat hij dat niet meer zo goed weet vanwege zijn drankgebruik in die periode. Ook verklaart de verdachte ter terechtzitting van 27 september 2022 dat hij naar de werkkast is gelopen, daar een hamer uit heeft gehaald om het wieltje van zijn tas te repareren en dat toen mogelijk zijn DNA op de greep van de werkkast en de hamer is terechtgekomen.
Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte in de porto-cabin van [naam leerwerkbedrijf] is geweest en de hamer uit de werkkast heeft gehaald. Het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario van secundaire overdracht van het DNA van de verdachte is daarmee onaannemelijk. Daarnaast kan uit de steeds wisselende verklaringen van de verdachte óf en op welke datum hij in Purmerend is geweest noch uit het dossier worden afgeleid dat de verdachte daadwerkelijk ergens tussen 31 januari 2021 en 12 februari 2021 de porto-cabin heeft bezocht. De rechtbank concludeert dat de verdachte kennelijk leugenachtig over de datum heeft verklaard en gaat ervan uit dat de verdachte één van de beide personen is geweest die op 12 februari 2021 vlak voor 19.00 uur in de porto-cabin is geweest, zoals blijkt uit de beschrijving van de beelden.
Dadersporen op de bolkophamer en gereedschapskast
Uit het feit dat de bolkophamer, met bloed op de steel en een bebloede bolle kop, op een ongebruikelijke plaats lag, namelijk vlakbij de plaats waar het bebloede slachtoffer op de grond werd aangetroffen, en de beschrijving van de oorzaak van de letsels door forensisch arts [naam] in zijn rapport van 18 november 2021 (uitwendig stomp botsend mechanisch geweld) leidt de rechtbank af dat het letsel is veroorzaakt door het slaan met de bolkophamer.
Daarnaast is het DNA van verdachte aangetroffen op het handvat van de gereedschapskast. Dit betreft een niet verplaatsbaar object, zodat daarmee in voldoende mate vaststaat dat de verdachte in die ruimte is geweest, de kastdeur heeft geopend en daar vervolgens de hamer uit heeft gepakt.
Door het slachtoffer opgegeven signalement van de daders
Het slachtoffer kon zich vrijwel niets meer van het voorval herinneren. Wel heeft hij nog, voordat hij kennis had genomen van de verkregen camerabeelden waarop twee personen te zien waren die zich vanuit de plaats van het delict verplaatsten,.
een verklaring bij de politie afgelegd over twee mannen, die op 12 februari 2021 vlak voor sluitingstijd in de porto-cabin kwamen. De mannen hadden volgens het slachtoffer kortgeknipte, platte haren, beetje Aziatisch haar. Ze waren niet blank maar hadden een Oeigoers uiterlijk, beetje Russische tint, en een dun postuur.
Anders dan de raadsman naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer met de woorden ‘niet blank’ in de omschrijving van de twee mannen niet heeft willen zeggen dat de daders een (donker) getint uiterlijk hadden. De woorden ‘niet blank’ worden in één zin gebruikt met een Oeigoers uiterlijk en een Russische tint en zijn naar het oordeel van de rechtbank vermoedelijk gebruikt om het verschil aan te geven tussen personen met een West-Europees uiterlijk en personen met een Oeigoers-Russisch uiterlijk. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van dat de verdachte buiten het door het slachtoffer opgegeven signalement valt.
Medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict.
Uit de verklaring van het slachtoffer van 17 maart 2021 en uit de camerabeelden blijkt dat de twee personen die die avond werden gezien gezamenlijk optrokken. De mannen kwamen samen op 12 februari 2021 vlak voor sluitingstijd in de porto-cabin en op de beelden is te zien dat zij steeds in elkaars nabijheid zijn. Zo blijven de verdachten om 19.01 uur ter hoogte van de plaats delict even staan en kijken zij in de richting van de plaats delict. De verdachte NN1 loopt nog een paar passen terug van waar zij kwamen, kijkt nogmaals richting de plaats delict en voegt zich vervolgens weer bij verdachte NN2. Zij lopen vervolgens uit beeld richting het treinstation Purmerend-centrum. De verdachten komen samen aan en vertrekken samen. Bovendien hebben beide verdachten spullen meegenomen uit de porto-cabin. Op de beelden is te zien dat de verdachte NN1 de tas afkomstig uit de porto-cabin draagt en de verdachte NN2 een veel te grote jas. Wanneer hij om 19.00 uur, een minuut later de camera weer passeert heeft hij die jas niet meer aan. Langs de door de verdachten gelopen route is kort nadat het feit is gepleegd de jas, afkomstig van [naam leerwerkbedrijf] , gevonden. Niet is gebleken dat een van beide verdachten zich heeft gedistantieerd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Partiële vrijspraak diefstal mobiele telefoon
Naar het oordeel van de rechtbank is het onvoldoende duidelijk geworden dat het slachtoffer die dag een mobiele telefoon bij zich had. De verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van diefstal van de mobiele telefoon.
4.3.3
Voorwaardelijke verzoeken van de verdediging
Nu de rechtbank een alternatief scenario onaannemelijk acht en zal komen tot een bewezenverklaring, zal zij ingaan op de twee voorwaardelijke verzoeken van de verdediging.
4.3.3.1
De raadsman heeft verzocht middels een rechtshulpverzoek de bankgegevens van de verdachte bij Paysera Ltd. op te vragen over de periode 31 januari 2021 tot en met 15 februari 2021. Uit deze objectieve informatie zou kunnen blijken of de verdachte ten tijde van het misdrijf in Purmerend of elders in Nederland was. Ook zou uit deze informatie kunnen blijken dat de verdachte op een andere datum tussen 31 januari 2021 en 12 februari 2021 in Purmerend is geweest, zoals hij zich meent te herinneren.
Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft eerder hetzelfde verzoek op 4 februari 2022 bij de rechter-commissaris en tijdens de rol-MK zittingen van 4 april 2022 en 27 juni 2022 gedaan. In alle gevallen is het verzoek afgewezen. In de beslissing van 11 maart 2022 heeft de rechter-commissaris die afwijzing als volgt gemotiveerd.
De onder 3 en 4 omschreven onderzoeken zijn naar het oordeel van de rechter-commissaris onvoldoende onderbouwd. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien hoe en welke activiteiten op Facebook en/of uitgaven of inkomsten van belang zijn voor enige in het kader van de artikelen 348 en 350 te nemen beslissing.
Bij de afwijzende beslissingen van 4 april 2022 en 27 juni 2022 heeft de rechtbank verwezen naar de motivering van de rechter-commissaris, en bij laatstgenoemde beslissing daaraan toegevoegd dat geen nieuwe feiten en omstandigheden aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd. Dat laatste is ook thans het geval. Naar het oordeel van de rechtbank zal door de uitkomst van een dergelijk onderzoek niet onomstotelijk komen vast te staan dat de verdachte op een bepaald moment op een bepaalde plaats is geweest. Het verzoek wordt afgewezen.
4.3.3.2
De raadsman heeft verzocht de medewerkers van [naam leerwerkbedrijf] te horen, die in de periode tussen 31 januari 2021 en 5 februari 2021 werkzaam waren in het kantoor van [naam leerwerkbedrijf] bij de fietsenstalling aan het Beatrixplein te Purmerend en hen te vragen of zij zich een man met een kapotte koffer kunnen herinneren.
Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft hetzelfde verzoek op 31 augustus 2022 gedaan. De officier van justitie heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek nu zij dat onvoldoende concreet acht. Daarbij merkt zij op dat de verdachte kennelijk opnieuw zijn verklaring aanpast.
De rechter-commissaris heeft in haar beslissing van 21 september 2022 de afwijzing als volgt gemotiveerd:
De rechter-commissaris is van oordeel dat de uitkomsten van de gewenste onderzoekshandelingen redelijkerwijs niet van belang kunnen zijn voor enige in de zaak te nemen beslissing. Daartoe overweegt de rechter-commissaris dat het verzoek onvoldoende concreet en geloofwaardig (onderbouwd) is. Tot de zitting van 27 juni 2022 heeft de verdachte stellig ontkend op de plaats delict, of zelfs ooit in Purmerend te zijn geweest. Geconfronteerd met het op de plaats delict aangetroffen DNA heeft hij zijn verklaring rigoureus gewijzigd en ter zitting van 27 juni 2022 verklaard dat hij op 31 januari 2022 met zijn rolkoffer, na zijn vrijlating uit detentie, op het treinstation van Purmerend is uitgestapt en in de fietsenstalling is geweest om daar het wieltje van zijn rolkoffer te repareren. Uit nader onderzoek blijkt echter dat de fietsenstalling op die dag gesloten was.Nu denkt de verdachte dat hij kort daarna in de fietsenstalling moet zijn geweest en verzoekt de verdachte na te laten gaan bij medewerkers van de fietsenstalling of zij zich een zodanig voorval herinneren dat “ergens in de dagen daarna” zou hebben plaatsgevonden. De rechter-commissaris vindt dit onvoldoende concreet om onderzoek naar te laten doen, ook omdat het verzoek lijkt te zijn ingegeven door de omstandigheid dat zijn eerdere ter zitting van 27 juni 2022 afgelegde verklaring niet lijkt te kloppen.
Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.3.2 heeft overwogen ten aanzien van de plaatsing van de verdachte op de plaats delict op 12 februari 2021 vlak voor sluitingstijd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te onderzoeken of de verdachte ook in de dagen na 31 januari 2021 in Purmerend is geweest. Het verzoek wordt afgewezen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 12 februari 2021 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een hamer, tegen het gezicht en het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, en
- tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
2
hij op 12 februari 2021 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander, gereedschap (waaronder een boormachine) en een jas en een portemonnee die aan [slachtoffer] of [naam leerwerkbedrijf] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- al dan niet met een hamer tegen het gezicht en/of het hoofd, van die [slachtoffer] te slaan en te schoppen en/of geweld uit te oefenen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel te weten een of meerdere breuken in het gezicht, althans het hoofd en/of een of meer hersenbloedingen, en/of bloedingen in het hoofd en/of een hersenkneuzing ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op de eendaadse samenloop van:
Ten aanzien van feit 1 primair:
het medeplegen van een poging tot doodslag vergezeld/gevolgd van een strafbaar feit met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan/vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich met een mededader op 12 februari 2021 in een zeer kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan diefstal van goederen en een poging tot gekwalificeerde doodslag, een van de zwaarste delicten die de Nederlandse wetgeving kent en in het Wetboek van Strafrecht wordt bedreigd met een levenslange gevangenisstraf. Het toen 59-jarige slachtoffer verrichtte via het leerwerkbedrijf van de gemeente werkzaamheden in de fietsenstalling aan het Beatrixplein te Purmerend. Op die bewuste avond kwam de verdachte met de mededader vlak voor sluitingstijd bij de fietsenstalling. Volgens het slachtoffer gedroegen zij zich opdringerig. Het slachtoffer is met een hamer hard tegen het gezicht en hoofd geslagen door de verdachte en zijn mededader, die aldaar gereedschap, een jas en een portemonnee hebben gestolen. Het slachtoffer is vervolgens in hulpeloze toestand achtergelaten. Als gevolg van dit forse geweld bleef het slachtoffer alleen en zwaar gewond achter en heeft hij in die toestand op de grond een zeer koude nacht in de porto-cabin doorgebracht. Wat de aanleiding is geweest voor het gebruik van dit brute geweld is niet duidelijk geworden. De verdachte is ondanks het bewijs van zijn betrokkenheid blijven ontkennen en heeft steeds wisselende verklaringen afgelegd.
Uit de ter zitting door de broer van het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring als ook uit de namens het slachtoffer overgelegde medische stukken blijkt dat het ruim anderhalf jaar na het voorval fysiek en psychisch nog steeds slecht met het slachtoffer gaat. Het slachtoffer, dat een zelfstandig bestaan leidde, heeft nu op alle vlakken hulp nodig. Niet alleen het slachtoffer kampt nog iedere dag met de gevolgen van het incident, ook doet het familieleden, die de taak van mantelzorger op zich hebben genomen, pijn te zien hoe het slachtoffer er aan toe is. Voorts brengt een dergelijk bruut en gewelddadig misdrijf niet alleen bij het slachtoffer en familieleden, maar ook bij vrienden en bij anderen in de samenleving een enorme schok en gevoelens van onveiligheid teweeg. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
Op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor beschreven, komt de rechtbank tot het oordeel dat aan de verdachte een langdurige gevangenisstraf dient te worden opgelegd, die recht doet aan het brute zinloze geweld jegens, en het vervolgens in hulpeloze toestand achterlaten van, het slachtoffer.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf ten nadele van de verdachte rekening gehouden met de justitiële documentatie van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte in de relatief korte tijd die hij in Nederland is, ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld tot onder meer vrijheidsbenemende straffen. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de op naam van de verdachte staande Letse justitiële documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen tot lange onherroepelijke vrijheidsstraffen is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, vergezeld van geweld. Ten nadele van de verdachte heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat de verdachte door zijn houding er geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat het niet aan de verdachte of de medeverdachte is te danken dat het slachtoffer het op hem uitgeoefende geweld heeft overleefd.
Gelet op de nog jonge leeftijd van de verdachte ziet de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf enigszins te matigen om hem nog enig toekomstperspectief te bieden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van acht jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Mr. M.P. de Klerk heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 241.189,23 ingediend wegens materiële en immateriële schade die [slachtoffer] als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
Materieel:
€ 713,00 ziekenhuisdaggeldvergoeding 23 dagen a 31 euro (13/2/2021 - 8/3/2021)
€ 1.152,00 revalidatiedaggeldvergoeding 72 dagen a 16 euro (9/3/2021 - 25/5/2021)
€ 385,00 eigen risico zorgverzekering 2021 (ambulance)
pm eigen risico zorgverzekering 2022
€ 48,90 eenmalige kosten bijzonder vervoer
€ 91,75 variabele kosten vervoer (o.a. doktersbezoeken)
pm kosten huurauto (verplaatste schade), onevenredige belasting strafgeding
€ 190,04 tandartskosten
€ 489,00 aanschaf vervangende telefoon
€ 14,95 aanschafkosten telefoonhoesje
pm aanschafkosten leesbril en vertebril
pm aanschafkosten rollator
€ 120,99 aanschafkosten douchestoel, bijbehorende antislipmat en wandbeugel
€ 84,95 aanschafkosten toiletstoel
€ 50,90 aanschafkosten medicatiekluis
€ 37,50 behandelkosten pedicure
€ 456,00 eigen bijdrage WMO/CAK huishoudelijke hulp a 19 euro (6/12/2021 -
10/12/2023)
€ 2.228,00 toekomstige eigen bijdrage huishoudelijke hulp, geschat o.b.v. 10 jaar
€ 393,25 kosten medische advisering (635,25 euro minus 242 euro subsidie medisch advies
_________ Raad voor Rechtsbijstand)
€ 6.456,23
€ 234.733,00 immateriële schade
Mr. De Klerk heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht en meegedeeld dat van de pm-posten thans geen nadere specificatie beschikbaar is.
De officier van justitie heeft gevorderd alle opgevoerde schade te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Subsidiair heeft zij verzocht het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de volgende posten:
- kosten huurauto (onvoldoende onderbouwd)
- aanschafkosten vervangende telefoon (onvoldoende onderbouwd)
- aanschafkosten telefoonhoesje (onvoldoende onderbouwd)
- aanschafkosten medicatiekluis (onvoldoende onderbouwd ten aanzien van het causaal
verband)
- toekomstige eigen bijdrage huishoudelijke hulp geschat op basis van 10 jaar (onvoldoende
duidelijk of en hoe lang huishoudelijke hulp nodig is)
- immateriële schade.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de begin- en eindsituatie van [slachtoffer] onvoldoende duidelijk zijn en dat een letselschadeprocedure zich bij uitstek leent voor behandeling van de vordering immateriële schade. Indien de rechtbank tot een vergoeding van de immateriële schade komt, dan zou de hoogte van het bedrag aanzienlijk beperkt dienen te worden, aldus de raadsman.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de materiële schade
Aanschaf telefoon en hoesje
Nu de rechtbank de verdachte partieel heeft vrijgesproken van diefstal van de telefoon, komt de verzochte vergoeding van de aanschafkosten van een vervangende telefoon en een telefoonhoesje niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk verklaren.
Aanschafkosten medicatiekluis
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de uit de medische stukken naar voren komende fysieke en psychische toestand van de benadeelde partij, aanschaf van een medicatiekluis voor de hand ligt en als redelijk voorkomt. De schade vloeit rechtstreeks voort uit de bewezenverklaarde feiten.
Kosten huishoudelijke hulp gedurende tien jaren
Ten aanzien van toekomstige schade geldt, dat die voor vergoeding in aanmerking komt als voldoende vaststaat dat die kosten door de benadeelde partij zullen worden gemaakt. Gelet op de medische stukken is aannemelijk dat de verdachte nog jaren huishoudelijke hulp nodig zal hebben. Of dat voor de komende tien jaren het geval zal zijn, is niet duidelijk. Evenmin is duidelijk welke eigen bijdrage in de toekomst zal worden gevorderd. Daarom ziet de rechtbank aanleiding vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp gedurende vijf jaren toe te kennen (19 euro x 60 maanden) en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk te verklaren. Desgewenst kan de benadeelde partij de vordering voor het overige aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de overige materiële schade voldoende onderbouwd is en door de verdediging niet betwist. De materiele schade vloeit tot een bedrag van € 4.864,28 rechtstreeks voort uit de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
Derhalve komt voor vergoeding van materiële schade in aanmerking:
€ 713,00 ziekenhuisdaggeldvergoeding 23 dagen a 31 euro (13/2/2021 - 8/3/2021)
€ 1.152,00 revalidatiedaggeldvergoeding 72 dagen a 16 euro (9/3/2021 - 25/5/2021)
€ 385,00 eigen risico zorgverzekering 2021 (ambulance)
€ 48,90 eenmalige kosten bijzonder vervoer
€ 91,75 variabele kosten vervoer (o.a. doktersbezoeken)
€ 190,04 tandartskosten
€ 120,99 aanschafkosten douchestoel, bijbehorende antislipmat en wandbeugel
€ 84,95 aanschafkosten toiletstoel
€ 50,90 aanschafkosten medicatiekluis
€ 37,50 behandelkosten pedicure
€ 456,00 eigen bijdrage WMO/CAK huishoudelijke hulp a 19 euro (6/12/2021 -
10/12/2023)
€ 1.140,00 toekomstige eigen bijdrage huishoudelijke hulp, o.b.v. 5 jaar
€ 393,25 kosten medische advisering (635,25 euro minus 242 euro subsidie medisch advies
_________ Raad voor Rechtsbijstand)
€ 4.864,28
Oordeel rechtbank ten aanzien van de immateriële schade
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 125.000,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Desgewenst kan de benadeelde partij de vordering voor het overige aan de burgerlijke rechter voorleggen.
In zoverre zal de vordering dan ook tot een bedrag van in totaal € 129.864,28 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal in vereniging met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 28 september 2020 in de zaak met parketnummer 13/212863-20 heeft de politierechter te Amsterdam de verdachte ter zake van een winkeldiefstal in vereniging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 4 januari 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 30 december 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering af te wijzen gelet op de door haar geëiste gevangenisstraf.
Ook de raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen omdat bij een bewezenverklaring niet aannemelijk is dat de verdachte binnen enkele jaren de 20 uren taakstraf zal kunnen uitvoeren.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op de duur van de in de onderhavige zaak op te leggen gevangenisstraf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 45, 47, 55, 288 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 4.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 129.864,28(zegge: honderdnegenentwintigduizend achthonderdvierenzestig euro en achtentwintig cent), bestaande uit € 4.864,28 als vergoeding voor de materiële schade en € 125.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 129.864,28 (zegge: honderdnegenentwintigduizend achthonderdvierenzestig euro en achtentwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam op 28 september 2020 in de zaak met parketnummer 13/212863-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mr. N.M.L. Rogmans en mr. A.J.M. van Roy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2022.
Mr. Van Roy is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.