ECLI:NL:RBNHO:2022:8950

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
22/3459 en 22/1733
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over omgevingsvergunning en woningvormingsvergunning in Haarlem

Op 23 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om omgevingsvergunning. Verzoeker had op 31 mei 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een dakopbouw en het realiseren van een dakterras op een perceel in Haarlem. De gemeente Haarlem weigerde deze vergunning op basis van het argument dat verzoeker niet beschikte over een woningvormingsvergunning volgens de Huisvestingsverordening. Verzoeker was het hier niet mee eens en heeft beroep aangetekend.

De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit van de gemeente vernietigd. De rechter oordeelde dat de gemeente de aanvraag niet had mogen weigeren op basis van het ontbreken van een woningvormingsvergunning, omdat dit niet als grond voor weigering in de relevante wetgeving is opgenomen. De voorzieningenrechter heeft de gemeente opgedragen om binnen tien weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere afwijzing niet in stand kan blijven. Tevens is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechter al op het beroep heeft beslist.

De voorzieningenrechter heeft de gemeente ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker, die in totaal € 2.277,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de beslissing op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/3459 (voorlopige voorziening) en HAA 22/1733 (beroep)

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

gemachtigde: eerst: mr. S. Beaufort, thans diens kantoorgenoot mr. D. op de Hoek, advocaten te Amsterdam,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem , verweerder

gemachtigde: mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem .

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker bijgestaan door de gemachtigde, de gemachtigde van verweerder, vergezeld van mr. Z. Aygunes (ambtenaar in dienst van de gemeente, afdeling vergunningen en toezicht gemeente Haarlem ) en E. de Groot (inspecteur specialist, ook in dienst van de gemeente Haarlem ).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 17 februari 2022;
  • draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 368,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.277,- aan proceskosten aan verzoeker.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om omgevingsvergunning van 31 mei 2021. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak in beroep beslist hij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 Awb [1] maakt dat mogelijk.
2. Bij besluit van 23 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning (voor het afwijken van regels van ruimtelijke ordening) geweigerd voor het recht optrekken van de tweede verdieping, het bouwen van een dakopbouw en het realiseren van een dakterras op perceel [adres] 13 A en B (voorheen 13 rood) in [plaats] . Verzoeker wenst dat er na de (ver)bouw(ing) een woning op de eerste verdieping is en een bovenwoning met twee woonlagen op de tweede en de (nieuwe) derde verdieping. De aanvraag ziet daarom op het realiseren van twee (boven)woningen. De woning op de begane grond, nummer 13 zwart, is geen eigendom van verzoeker en blijft buiten het bouwplan. Verweerder heeft in het primaire besluit de omgevingsvergunning geweigerd met als motivering, dat verzoeker op grond van de Huisvestingsverordening [2] een woningvormingsvergunning nodig zou hebben, maar daar niet voor in aanmerking zou komen. Daarom zou verzoeker van de gewenste omgevingsvergunning geen gebruik kunnen maken en kan de vergunning volgens verweerder worden geweigerd. Met het bestreden besluit van 17 februari 2022 op het bezwaar van verzoeker is verweerder bij dat besluit gebleven. Inmiddels heeft verweerder op een tweede aanvraag van verzoeker van 31 december 2021 op 12 september 2022 een omgevingsvergunning verleend voor bouwen en afwijken van regels van ruimtelijke ordening voor het recht optrekken van de tweede verdieping, het bouwen van een dakopbouw en het realiseren van een dakterras, maar dan voor één woning op de eerste tot en met de (nieuwe) derde verdieping. Verzoeker blijft echter bij zijn wens met de verbouwing twee woningen te realiseren, zoals in de aanvraag van 31 mei 2021.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet toereikend is gemotiveerd en daarom niet in stand kan blijven. Dat gebrek kan in beroep niet worden gerepareerd, omdat verweerder de aanvraag om omgevingsvergunning opnieuw moet beoordelen. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker om omgevingsvergunning niet kunnen weigeren op de grond dat verzoeker niet zou beschikken over een vergunning op basis van de Huisvestingsverordening, waarover verzoeker volgens verweerder wel zou moeten beschikken. In de artikelen 2.10, eerste lid, en 2.12, eerste lid, Wabo [3] zijn de gronden genoemd waarop een omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van regels van ruimtelijke ordening kan of moet wordt geweigerd. Strijdigheid van het bouwplan met regels uit de Huisvestingsverordening wordt daarbij niet als grond genoemd [4] . Voorts schrijft noch de Wabo, noch de Huisvestingswet 2014 gecoördineerde besluitvorming over beslissingen (op aanvragen) onder die wetten voor. Dat betekent dat in het primaire besluit sprake is van een motiveringsgebrek. Weliswaar heeft verweerder in het bestreden besluit een en ander iets anders geformuleerd, maar in feite is de weigeringsgrond, dat verzoeker geen omgevingsvergunning krijgt omdat hij niet in aanmerking komt voor een woningvormingsvergunning, gehandhaafd. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat het motiveringsgebrek niet hersteld is in het bestreden besluit. De voorzieningenrechter merkt daar nog bij op dat de procedure tot beoordeling van een aanvraag om af te wijken van regels van ruimtelijke ordening zich niet leent voor de beoordeling of sprake is van vergunningplicht onder de Huisvestingsverordening en of een dergelijke vergunning kan worden verleend. Gelet op de (gemotiveerde) betwisting van verzoeker is het vereiste van het moeten beschikken over een dergelijke vergunning voor het veranderen van de bovenverdiepingen van [adres] 13 A en B in dit geval ook niet evident. De voorzieningenrechter tekent daarbij wel aan dat in dit geding ook niet is komen vast te staan dat verzoeker een dergelijke vergunning voor de door hem gewenste wijze van omgaan met woonruimte niet nodig zou hebben. De voorzieningenrechter merkt ter voorlichting van verzoeker ook nog op, dat dit oordeel niet betekent dat de aanvraag om omgevingsvergunning van 31 mei 2021 moet worden ingewilligd. Verweerder zal een nadere beoordeling moeten maken in het licht van de gronden voor het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van regels van ruimtelijke ordening (waaronder de bestemmingsplannen).

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 Awb. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit.
5. De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft verweerder hiervoor tien weken. In afwachting daarvan is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen hangende de verdere besluitvorming, reeds omdat nog nader onderzoek in bezwaar nodig is naar de aanvraag van verzoeker. Omdat de voorzieningenrechter op het beroep beslist, is er ook geen grond meer om op het verzoek om voorlopige voorziening te beslissen. Daarom is dat verzoek afgewezen.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht zowel in beroep als in de procedure ter verkrijging van een voorlopige voorziening aan verzoeker vergoeden en krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.277,- omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift en een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Over de proceskosten in de bezwaarfase zal verweerder bij het nieuwe besluit op bezwaar nader moeten beslissen.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2022 door
mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Tegen deze uitspraak, voor zover deze gaat over het verzoek om voorlopige voorziening, staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.De Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Haarlem 2022, geldend vanaf 1 januari 2022 en dus geldend ten tijde van het bestreden besluit.
3.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
4.Vergelijk voor een vergelijkbare situatie waarbij sprake was van de vraag of een splitsingsvergunning op grond van de plaatselijke huisvestingsvergunning was vereist de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 februari 2021, overweging 9.2, ECLI:NL:RVS:2021:279.