ECLI:NL:RBNHO:2022:8837

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
10002732
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding zonder billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en de werknemer, aangeduid als [verweerder], ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De ontbinding is aangevraagd door de Omgevingsdienst, die stelde dat er sinds 2015 problemen waren met het functioneren van [verweerder]. Ondanks gesprekken en begeleiding was er geen verbetering in zijn functioneren. De kantonrechter oordeelde dat er een redelijke grond voor ontbinding was, aangezien beide partijen het erover eens waren dat de arbeidsrelatie duurzaam en onherstelbaar verstoord was. De arbeidsovereenkomst eindigt op 1 november 2022.

De kantonrechter heeft geen billijke vergoeding toegekend aan [verweerder], omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De werknemer heeft wel recht op een transitievergoeding van € 12.366,89 bruto. De Omgevingsdienst heeft geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten gepleegd, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever voldoende aanleiding had om het functioneren van [verweerder] aan de orde te stellen. De beslissing houdt in dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, en de veroordeling tot betaling van de transitievergoeding is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./repnr.: 10002732 \ AO VERZ 22-11 (rvk)
Uitspraakdatum: 19 september 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied
gevestigd te Zaandam
verzoekende partij
verder te noemen: de Omgevingsdienst
gemachtigde: mr. V.L. Moons
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. J.H. Gerritsen
De zaak in het kort
De kantonrechter ontbindt in deze zaak de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Er wordt geen billijke vergoeding toegekend aan de werknemer, omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De werknemer heeft wel recht op een transitievergoeding.

1.Het procesverloop

1.1.
De Omgevingsdienst heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 22 augustus 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. De Omgevingsdienst en [verweerder] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren [geboortedatum] , is sinds 15 maart 2008 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) de Omgevingsdienst. De functie van [verweerder] is Bouwinspecteur II met een salaris van € 2.193,15 bruto per maand.
2.2.
De Omgevingsdienst is in 2014 ontstaan en voert wettelijke taken uit op het gebied van milieu, bodem en bouw voor acht gemeenten en drie provincies in het Noordzeekanaal-gebied.
2.3.
Op 7 december 2018 is [verweerder] door een blessure aan zijn voet arbeidsongeschikt geraakt.
2.4.
Op 31 december 2018 heeft [verweerder] verzocht om een aanpassing van zijn arbeidsduur van 36 uur naar 18 uur per week. De Omgevingsdienst heeft dat verzoek bij besluit van 14 februari 2019 afgewezen. In de beslissing van 20 maart 2019 op het bezwaar van [verweerder] wordt het verzoek tot arbeidstijdvermindering met terugwerkende kracht per 1 maart 2019 gehonoreerd.
2.5.
Naar aanleiding van een advies van de bedrijfsarts is [verweerder] per 13 januari 2019 gedeeltelijk hersteld gemeld.
2.6.
Vanaf eind januari 2019 is de Omgevingsdienst gestart met het houden van functioneringsgesprekken met [verweerder] . En vanaf halverwege 2021 is de frequentie van die gesprekken opgevoerd. Sommige van deze gesprekken heeft [verweerder] voortijdig verlaten en ook is hij op sommige geplande gesprekken niet verschenen. [verweerder] heeft daarvoor een schriftelijke waarschuwing gekregen.
2.7.
In een brief van 26 maart 2019 heeft de Omgevingsdienst de start van een verbetertraject aangekondigd. Op 15 april 2019 heeft [verweerder] zich ziek gemeld. Per 1 september 2019 is [verweerder] weer beter gemeld naar aanleiding van een advies van de Arboarts.
2.8.
In september 2021 is een mediationtraject in gang gezet. Van november 2021 tot 10 januari 2022 is [verweerder] wegens ziekte arbeidsongeschikt geweest. In mei 2022 is het mediatontraject gestopt zonder dat een oplossing is bereikt. Met ingang van 17 juni 2022 is [verweerder] geschorst.
2.9.
Op 11 juli 2022 heeft een eindbeoordeling in het kader van het verbetertraject plaatsgevonden. Die beoordeling was onvoldoende.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De Omgevingsdienst verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden vanwege – kort gezegd – disfunctioneren dan wel een verstoorde arbeidsverhouding. De Omgevingsdienst heeft daarbij naar voren gebracht dat er sinds 2015 problemen zijn met het functioneren van [verweerder] en dat er ondanks gesprekken, begeleiding en het doorlopen van een verbetertraject geen verbetering is in het functioneren. Ook is er volgens de Omgevingsdienst sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, omdat [verweerder] niet constructief is en geen inzet toont, en zelf zegt geen vertrouwen meer te hebben in de leidinggevenden en in de werkwijze van de Omgevingsdienst.
3.2.
[verweerder] erkent dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie en legt zich daarom neer bij de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] betwist het door de Omgevingsdienst gestelde disfunctioneren. Volgens [verweerder] heeft de Omgevingsdienst met onterechte verwijten ten aanzien van zijn functioneren aangestuurd op een verstoorde arbeidsverhouding en is daarom sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Omgevingsdienst. [verweerder] maakt om die reden aanspraak op een billijke vergoeding. [verweerder] wijst er verder op dat hij recht heeft op een transitievergoeding.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er een redelijke grond voor ontbinding. Beide partijen zijn het er immers over eens dat er sprake is van een duurzame en onherstelbare verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van [verweerder] niet mogelijk is. De kantonrechter zal het verzoek van de Omgevingsdienst dus toewijzen en de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding.
4.3.
Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 november 2022. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. [1]
4.4.
De kantonrechter onderkent dat de Omgevingsdienst primair heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens disfunctioneren. De arbeidsovereenkomst wordt echter al ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Er hoeft daarom niet meer beoordeeld te worden of ontbinding (ook) moet plaatsvinden wegens disfunctioneren, omdat een ontbinding op die grond in dit geval niet tot een ander resultaat of rechtsgevolg leidt.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding van
€ 12.366,89 bruto. De Omgevingsdienst zal daarom worden veroordeeld tot betaling daarvan.
4.6.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan alleen worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [2] Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. In dit geval is geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Daarbij neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking.
4.7.
[verweerder] heeft gesteld dat de Omgevingsdienst een verbetertraject heeft ingezet direct na de aanpassing van zijn arbeidsduur. Uit die stelling kan echter op zichzelf geen ernstig verwijtbaar handelen volgen. Bovendien heeft de Omgevingsdienst toegelicht dat er al vóór de aanpassing van de arbeidsduur gesprekken waren over het functioneren van [verweerder] en die toelichting is op de zitting niet meer weersproken door [verweerder] .
4.8.
Anders dan [verweerder] is de kantonrechter van oordeel dat uit de stukken blijkt dat er voldoende aanleiding was voor de Omgevingsdienst om het functioneren van [verweerder] aan de orde te stellen en een verbetertraject te starten. De Omgevingsdienst heeft daarvoor diverse gronden genoemd, waaronder het niet volgen door [verweerder] van voorgeschreven procedures, het onjuist invullen van formulieren en het onvoldoende toezicht houden op bouwplaatsen. De feiten en omstandigheden die de Omgevingsdienst daarbij heeft gesteld, volgen ook uit de gespreksverslagen en correspondentie, en [verweerder] heeft deze feiten en omstandigheden niet, dan wel onvoldoende weersproken.
4.9.
De kantonrechter volgt [verweerder] niet in het verwijt dat de Omgevingsdienst heeft geweigerd om de taakomvang van [verweerder] aan te passen naar aanleiding van de vermindering van zijn arbeidsduur. De Omgevingsdienst heeft in het verweerschrift en op de zitting uiteengezet dat zij de hoeveelheid dossiers die aan [verweerder] werd toegewezen, heeft aangepast naar rato van de verminderde arbeidsduur. Dat is door [verweerder] niet betwist, ook niet op de zitting. [verweerder] heeft op de zitting ook opgemerkt dat hij bij gelegenheid juist om extra werk heeft gevraagd. Daarvan uitgaande kan niet worden geoordeeld dat de Omgevingsdienst enig verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de werkdruk van [verweerder] .
4.10.
Dat [verweerder] als gevolg van zijn verminderde arbeidsduur bepaalde spoedeisende acties in dossiers moest overdragen aan collega’s, kan ook geen verwijtbaar handelen van de Omgevingsdienst opleveren. Dat is inherent aan het feit dat [verweerder] na de vermindering van zijn arbeidsduur nog maar op een beperkt aantal dagen per week werkzaam was. [verweerder] heeft ook niet tegengesproken de stelling van de Omgevingsdienst op de zitting dat de coördinator van de Omgevingsdienst het overnemen van werk regelde als bleek dat geen van de collega’s van [verweerder] daarvoor beschikbaar was.
4.11.
De kantonrechter ziet niet in hoe er sprake kan zijn van onduidelijkheid over de aspecten van het functioneren van [verweerder] waarin de Omgevingsdienst verbetering wilde zien. Integendeel, de Omgevingsdienst heeft blijkens de stukken duidelijk aangegeven dat het onder meer ging om een correcte invulling van de digitale registratiesystemen, om een correcte uitvoering van toezichthoudende taken, om het volgen van de juiste procedures bij dat toezicht en om een verbetering van de communicatie met collega’s. Daarbij zijn ook concrete en specifieke feiten, gevallen en voorbeelden genoemd.
4.12.
Uit de stukken en de toelichting van de Omgevingsdienst blijkt voldoende dat het verbetertraject steeds ‘gepauzeerd’ werd als [verweerder] arbeidsongeschikt was. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat de Omgevingsdienst in dit verband ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld.
4.13.
De stelling van [verweerder] dat de Omgevingsdienst ten onrechte een ‘slepende’ discussie is aangegaan en heeft voortgezet rondom een mogelijke belangenverstrengeling kan geen doel treffen, omdat niet is weersproken de stelling van de Omgevingsdienst dat zij de nevenactiviteit van [verweerder] na een melding daarvan heeft goedgekeurd.
4.14.
Aan [verweerder] kan toegeven worden dat de frequentie van de wekelijkse voortgangsgesprekken hoog was, maar ernstig verwijtbaar handelen levert dit niet op, niet op zichzelf en ook niet in samenhang met andere omstandigheden. Het is aan de Omgevingsdienst om aan [verweerder] een serieuze en reële gelegenheid tot verbetering te geven, en daarvan kan deel uitmaken dat de Omgevingsdienst met grote regelmaat gesprekken houdt, waarbij die gesprekken afhankelijk van de voortgang een kortere duur of beperktere inhoud kunnen hebben.
4.15.
Ook het voorstel van de Omgevingsdienst voor een vertrekregeling levert geen ernstig verwijtbaar handelen op. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het [verweerder] zelf is geweest die in eerste instantie het initiatief heeft genomen om tot een vertrekregeling te komen in verband met het opbouwen van andere werkzaamheden als zelfstandige.
4.16.
Het is gelet de stukken en het voorgaande niet gebleken dat de Omgevingsdienst waarschuwingen heeft gegeven die zonder grond waren.
4.17.
Ook ten aanzien van de schorsing van [verweerder] in juni 2022 kan niet gesproken worden van ernstig verwijtbaar handelen van de Omgevingsdienst. De Omgevingsdienst heeft terecht gesteld dat [verweerder] in zijn verslag van een bezoek aan de Amerikahaven in Amsterdam had moeten rapporteren dat hij een zogenoemd kegelschip heeft waargenomen dat stil lag. De stelling van [verweerder] dat hij niet heeft kunnen constateren dat het kegelschip afgemeerd lag, doet daaraan niet af. [verweerder] had gelet op zijn taak als inspecteur moeten beschrijven wat hij feitelijk had waargenomen en dat heeft hij niet, dan wel onvoldoende gedaan. De stelling van [verweerder] dat hij van een externe partij het advies kreeg om terughoudend te rapporteren omdat het om een ‘gevoelige’ kwestie ging, vindt geen steun in de stukken.
4.18.
De conclusie is dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de Omgevingsdienst. Dit leidt er toe dat er geen aanleiding is om een billijke vergoeding toe te kennen. De Omgevingsdienst hoeft daarom ook geen gelegenheid te krijgen om het verzoek in te trekken.
4.19.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van één van beide partijen en geen geval waarin een partij overwegend ongelijk.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2022;
5.2.
veroordeelt de Omgevingsdienst tot betaling van een transitievergoeding aan [verweerder] van € 12.366,89 bruto;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
5.4.
verklaart de veroordeling onder 5.2 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:671b lid 9 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 7:671b lid 9 van het Burgerlijk Wetboek.