In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarig kind en het vaststellen van een omgangsregeling. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.C. Smit, verzoekt de rechtbank om toestemming om zijn biologische kind, dat bij de moeder verblijft, te erkennen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. Burgers, verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat erkenning door de man schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van het kind, gezien de gewelddadige voorgeschiedenis van de man. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waar beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals de bijzondere curator en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende duidelijkheid is over de actuele situatie en de belangen van het kind. Daarom heeft de rechtbank besloten om de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van de erkenning en de omgangsregeling voor het kind. De beslissing op de verzoeken van de man is pro forma aangehouden tot 4 april 2023, in afwachting van het rapport van de Raad.