ECLI:NL:RBNHO:2022:8787

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
C/15/327014 / FA RK 22-1702
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herroeping van de echtscheidingsbeschikking afgewezen; geen sprake van een rechterlijke beslissing

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot herroeping van een eerdere echtscheidingsbeschikking. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Heimensem, verzocht om herroeping van de echtscheidingsbeschikking van 22 augustus 2018, waarin afspraken waren gemaakt over de verdeling van de activa en passiva van de eenmanszaak van de man. De vrouw stelde dat de echtscheidingsbeschikking herroepen moest worden op grond van bedrog en valsheid van stukken, omdat zij van mening was dat de waardering van de onderneming niet op de juiste wijze had plaatsgevonden. De man, bijgestaan door zijn advocaat mr. L. Bosch, voerde aan dat de rechtbank onbevoegd was om het verzoek te behandelen en dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar verzoek.

De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om het verzoek te behandelen, omdat het hoger beroep van de man enkel betrekking had op de alimentatieverplichting en niet op de waardering van de onderneming. Echter, de rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, omdat er geen sprake was van een rechterlijke beslissing over de waardering van de onderneming. De rechtbank had enkel de afspraken tussen partijen vastgelegd en kon daarom geen herroeping toestaan op basis van de door de vrouw aangevoerde gronden. De rechtbank concludeerde dat de vrouw de procedure nodeloos had aangespannen en veroordeelde haar in de proceskosten van de man, begroot op € 1.440,00.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en de vrouw werd in de gelegenheid gesteld om hoger beroep in te stellen binnen de daarvoor geldende termijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
SCH
zaak-/rekestnr.: C/15/327014 / FA RK 22-1702
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 4 oktober 2022
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Heimensem, kantoorhoudende te Hoorn Nh,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L. Bosch, kantoorhoudende te Hoorn Nh.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 29 maart 2022;
- het bericht, met bijlage, van de man, ingekomen op 30 maart 2022;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 24 augustus 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 september 2022. De vrouw is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van Westen (waarnemend voor mr. M. Heimensem). De man is verschenen, bijgestaan door
mr. L. Bosch.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 22 augustus 2018.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking is – voor zover thans van belang – het volgende overwogen:
2.8.6. (…)
Tussen partijen staat vast dat de man de eenmanszaak [eenmanszaak] zal voortzetten. Partijen hebben afgesproken dat zij de passiva en activa in de onderneming bindend willen laten waarderen door [Belastingadviseurs & Accountants] . Partijen zullen de kosten die hieruit voortvloeien samen delen. Eventuele activa in de onderneming wordt aan de man toebedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde van voornoemde activa aan de vrouw. De eventuele passiva zullen partijen bij helfte dienen te dragen. Een beslissing op dit punt is niet langer vereist.(…)
2.3.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking voor zover betrekking hebbende op de door hem aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud.
2.4.
Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 6 oktober 2020 is - voor zover thans van belang - de echtscheidingsbeschikking vernietigd, voor zover aan het hof onderworpen en voor zover het de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking betreft. Het hof, heeft opnieuw beschikkende:
- verstaan dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 6 december 2018 is geëindigd op grond van het bepaalde in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek;
- de vrouw veroordeeld om de door de man aan haar krachtens de echtscheidingsbeschikking betaalde partneralimentatie over de periode van 6 december 2018 tot heden aan hem terug te betalen.

3.Verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt:
- primair om herroeping van de echtscheidingsbeschikking van 22 augustus 2018;
- subsidiair, bij toewijzing van het verzoek, haar in de gelegenheid te stellen om de stellingen en/of verweren te wijzigen dan wel aan te vullen zoals bedoeld in artikel 387 van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv);
- meer subsidiair de man te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De vrouw stelt dat de echtscheidingsbeschikking moet worden herroepen op de in artikel 382 Rv genoemde gronden, te weten bedrog, valsheid van de stukken en/of het achterhouden van stukken van beslissende aard. Hiertoe voert de vrouw het volgende aan.
3.3.
De verdeling van de eenmanszaak [eenmanszaak] was onderdeel van de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank. De rechtbank had onvoldoende informatie om de onderneming te kunnen waarderen. De zitting is korte tijd geschorst geweest zodat partijen konden overleggen over de vraag wie de onderneming bindend zou kunnen taxeren. Op voorstel van mr. Bosch hebben partijen gekozen voor [Belastingadviseurs & Accountants] Belastingadviseurs & Accountants te [plaats] (hierna: [Belastingadviseurs & Accountants] ). Achteraf is de vrouw gebleken dat het kantoor van mr. Bosch een dependance heeft naast het kantoor van [Belastingadviseurs & Accountants] . Deze schijn van partijdigheid had mr. Bosch volgens de vrouw moeten voorkomen. De vrouw beschrijft het proces van waardering van de onderneming door [Belastingadviseurs & Accountants] en zij is van mening dat dit proces erg stroperig en rommelig is verlopen. De vrouw heeft het definitieve waarderingsrapport van [Belastingadviseurs & Accountants] van 30 september 2020 laten beoordelen door haar financieel adviseur [financieel adviseur] van [Belastingadviseurs & Accountants] te [plaats] . In zijn rapport van 29 december 2021 wordt bevestigd dat [Belastingadviseurs & Accountants] de onderneming niet op de juiste en gangbare wijze heeft gewaardeerd. De vrouw wenst inzage in de door de man aan [Belastingadviseurs & Accountants] verstrekte financiële informatie van zijn onderneming. Echter de man weigert dit te verstrekken waardoor niet is na te gaan of de onderneming juist is gewaardeerd. De vrouw wil graag dat er een andere accountant wordt aangewezen om de waardering uit te voeren. Het vertrouwen van de vrouw in [Belastingadviseurs & Accountants] is onherstelbaar beschadigd.
3.4.
De vrouw stelt dat het verzoek tot herroeping is ingediend binnen de vereiste drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en zij daarmee bekend is geworden. De vrouw had steeds het vermoeden dat de waardering niet op de juiste wijze is verlopen, maar dit is pas feitelijk bevestigd in het rapport van [financieel adviseur] van 29 december 2021.

4.Verweer

4.1.
De man concludeert dat de rechtbank onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Indien de rechtbank zich toch bevoegd acht in deze zaak verzoekt de man de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dit (gedeeltelijk) af te wijzen. Tot slot verzoekt de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De man stelt dat een verzoek tot herroeping moet worden gebracht voor de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld. In dit geval is dat het gerechtshof Amsterdam, zodat de rechtbank volgens de man niet bevoegd is om over dit geschil te oordelen. Daarnaast moet het verzoek worden gedaan binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en de verzoekster daarmee bekend is geworden. Deze termijn is volgens de man aangevangen op 30 september 2020, de datum van het definitieve waarderingsrapport van [Belastingadviseurs & Accountants] . De termijn van drie maanden is dan ook ruimschoots verstreken, zodat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. Verder stelt de man dat van herroeping van de gehele echtscheidingsbeschikking geen sprake kan zijn. Mocht het verzoek worden gelezen als een herroeping tegen de benoemde deskundige dan voert de man het volgende aan. Partijen hebben samen gekozen voor [Belastingadviseurs & Accountants] als deskundige om de eenmanszaak te waarderen en samen een opdracht verstrekt. [Belastingadviseurs & Accountants] heeft alle gewenste stukken opgevraagd en ontvangen. Partijen hebben zich ook allebei laten bijstaan door een eigen adviseur en advocaat. Er is zeer veelvuldig hoor en wederhoor toegepast en uiteindelijk is er een definitief waarderingsrapport tot stand gekomen op 30 september 2020. De vrouw kan zich kennelijk twee jaar na het verschijnen van dit rapport niet verenigen met de uitkomst van het onderzoek. Dit is echter geen grondslag voor een herroepingsprocedure. De in artikel 382 Rv genoemde gronden voor herroeping zijn volgens de man niet door de vrouw aangevoerd en onderbouwd en ook niet aan de orde.
4.3.
De man wenst dat de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten aangezien zij de procedure onnodig, te laat, bij de verkeerde rechter en zonder onderbouwing in het licht van artikel 382 Rv heeft ingesteld. Op voorhand is duidelijk dat het verzoek van de vrouw kansloos is. Onder verwijzing naar de eerder tussen partijen gevoerde procedures stelt de man dat de vrouw willens en wetens opnieuw het rechtssysteem belast en de man opnieuw op zeer hoge kosten jaagt. De vrouw procedeert opnieuw op basis van een toevoeging, hetgeen tot een zeer onredelijk en onrechtvaardig resultaat leidt.

5.Beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
In artikel 390 Rv is bepaald dat een beschikking op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende kan worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet.
5.2.
In artikel 391 Rv is bepaald dat de artikelen 382 tot en met 384 en 386 tot en met 389 van overeenkomstige toepassing zijn.
5.3.
Op grond van artikel 382 Rv kan een beschikking op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen indien:
- de beschikking berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd;
- de beschikking berust op stukken, waarvan de valsheid na de beschikking is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
- de partij na de beschikking stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
5.4.
Op grond van artikel 383 Rv dient het verzoek tot herroeping te worden ingediend uiterlijk binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en verzoeker daarmee bekend is geworden. Deze termijn vangt niet aan dan nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
5.5.
In artikel 384 Rv is bepaald dat de vordering tot herroeping wordt gebracht voor de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld.
Inhoudelijke beoordeling
5.6.
De rechtbank acht zich op grond van artikel 384 Rv bevoegd om van het verzoek van de vrouw tot herroeping kennis te nemen. Het hoger beroep van de man tegen de echtscheidingsbeschikking had enkel betrekking op de aan hem opgelegde alimentatieverplichting jegens de vrouw en hierop heeft het gerechtshof Amsterdam in de beschikking van 6 oktober 2020 beslist. Het gerechtshof heeft zich niet uitgelaten over de andere onderdelen van de echtscheidingsbeschikking. Dit betekent dat deze rechtbank zich als laatste instantie heeft gebogen over de verdeling en de waardering van de eenmanszaak [eenmanszaak] waarvan de vrouw thans herroeping wenst.
5.7.
De rechtbank is, nog daargelaten of de vrouw haar herroepingsverzoek tijdig heeft ingediend, van oordeel dat dit verzoek niet kan worden toegewezen. De vrouw heeft tijdens de zitting verduidelijkt dat zij herroeping wenst van overweging 2.8.6. van de echtscheidingsbeschikking voor zover deze overweging betrekking heeft op de waardering van de eenmanszaak [eenmanszaak] . De rechtbank stelt vast dat partijen over de waardering van deze onderneming afspraken hebben gemaakt op de zitting van 12 juni 2018. Partijen hebben afgesproken dat zij de passiva en activa in de onderneming bindend willen laten waarderen door [Belastingadviseurs & Accountants] en deze afspraak heeft de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking vastgelegd. Nu op dit punt geen sprake is van een rechterlijke beslissing kan hiervan naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 382 Rv geen herroeping worden verzocht. De rechtbank heeft ten aanzien van de waardering van de eenmanszaak [eenmanszaak] slechts de afspraken tussen partijen vastgelegd. Het verzoek van de vrouw om herroeping zal dan ook worden afgewezen.
5.8.
Partijen hebben over en weer verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt vast dat in familiezaken het uitgangspunt is dat iedere partij de eigen kosten draagt. Er kunnen zich echter gevallen voordoen waarbij het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de proceskosten te compenseren. Wil sprake zijn van een dergelijke situatie, dan dient sprake te zijn van het nodeloos in rechte betrekken van de wederpartij. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw deze procedure nodeloos aanhangig heeft gemaakt. Immers het verzoek van de vrouw om herroeping van de echtscheidingsbeschikking voor zover betrekking hebbende op de waardering van de eenmanszaak [eenmanszaak] kan nergens toe leiden. Op dit punt heeft de rechtbank immers geen beslissing genomen en slechts de afspraken tussen partijen vastgelegd. Nog daargelaten dat geen sprake is van een voor herroeping vatbare beslissing, heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank ook geen enkel argument aangedragen op grond waarvan de afspraak tussen partijen over de waardering van de onderneming tot stand zou zijn gekomen door bedrog, valsheid in de stukken of misleiding zoals bedoeld in artikel 382 Rv. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man conform het liquidatietarief. De kosten worden dienovereenkomstig begroot op € 1.126,00 aan salaris advocaat (2 punten tarief II) vermeerderd met het door de man betaalde griffierecht van € 314,00, in totaal € 1.440,00.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de verzoeken van de vrouw af;
6.2.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten aan de zijde van de man, begroot op
€ 1.440,00;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.C. Horio, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.