Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[toevoeg.nr.: 4PB3356]
[bedrijfsnaam],
1.Het procesverloop
2.De feiten
naar aanleiding van het ontoelaatbare delict wat plaatsvond in mijn zaak op 1 mei 2022”. In de brief staat ook: “
Betreft: bedreiging op zondag 1 mei 2022”.
3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek
4.De beoordeling
het ontoelaatbare delict wat plaatsvond in mijn zaak op 1 mei 2022” en het onderwerp van de brief “
bedreiging op zondag 1 mei 2022”zijn hiervoor onvoldoende, ook in samenhang bekeken, omdat deze ruimte voor twijfel laten bestaan. Partijen hebben namelijk een andere kijk op de gebeurtenissen van die dag. Volgens [verweerder] is er op 1 mei 2022 onenigheid ontstaan omdat [verzoeker] een werkinstructie weigerde op te volgen, wat leidde tot een woordenwisseling, waarna [verzoeker] een mes pakte en daarmee slaande bewegingen in de richting van [verweerder] maakte. Volgens [verzoeker] was [verweerder] geïrriteerd naar aanleiding van zijn verzoek tot betaling van loon, begon [verweerder] te schelden en kwam [verweerder] met een mes in zijn hand op hem aflopen en bedreigde [verweerder] hem daarmee waarna [verzoeker] hem tegen de muur duwde. Omdat in de ontslagbrief alleen staat dat sprake was van een ontoelaatbaar delict en bedreiging, en volgens [verzoeker] een bedreiging door hem niet heeft plaatsgevonden, kan er in dit geval in redelijkheid bij [verzoeker] twijfel hebben bestaan over de ontslagredenen. De door [verweerder] aangevoerde omstandigheid dat [verzoeker] na 1 mei 2022 niet op zijn werk is verschenen, neemt die twijfel niet weg. Met de namens [verweerder] ter zitting ingenomen stelling dat het formele bezwaar terecht is te maken tegen de schriftelijke bevestiging, lijkt [verweerder] dat overigens ook te erkennen.