ECLI:NL:RBNHO:2022:8770

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
9881255
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag op staande voet en verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Alkmaar geoordeeld over een ontslag op staande voet dat door de werkgever was gegeven aan de werknemer, [verzoeker]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat de ontslagreden niet onverwijld en voldoende duidelijk aan de werknemer was medegedeeld. De werknemer had verzocht om het ontslag te vernietigen en om doorbetaling van zijn loon, wat door de kantonrechter werd toegewezen. De werkgever, [verweerder], had een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het onvoldoende was onderbouwd. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op zijn salaris vanaf juni 2022 en dat hij uiterlijk op 1 november 2022 weer toegang tot zijn werk moest krijgen. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9881255 \ AO VERZ 22-30 (PA)
Uitspraakdatum: 5 oktober 2022
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. S. Kahraman
[toevoeg.nr.: 4PB3356]
tegen
[verweerder], h.o.d.n.
[bedrijfsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. J.G. Schmidt
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over een ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelt dat dit ontslag niet rechtsgeldig is, alleen al omdat de ontslagreden niet onverwijld voldoende duidelijk aan de werknemer is medegedeeld. Het verzoek van de werknemer om het ontslag te vernietigen en de nevenverzoeken, worden daarom toegewezen. Het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen, omdat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft onder meer een verzoek gedaan om een ontslag te vernietigen. [verweerder] heeft een verweerschrift en een (voorwaardelijk) tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 7 september 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. [verzoeker] is op de zitting verschenen, bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde. [verweerder] is - ondanks de uitnodiging om de zitting via MS Teams bij te wonen - niet verschenen; zijn gemachtigde is wel verschenen. De standpunten van partijen zijn op de zitting toegelicht en vragen zijn beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] en [verweerder] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verweerder] bij brief van 30 augustus 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is sinds 2018 in dienst bij [verweerder] . De functie van [verzoeker] is horecamedewerker.
2.2.
Op 1 mei 2022 is op de werkvloer tussen partijen onenigheid ontstaan. Dat heeft ertoe geleid dat [verweerder] de politie heeft gebeld, de politie is langs gekomen en [verzoeker] naar huis is gestuurd.
2.3.
Op 3 mei 2022 heeft [verweerder] aangifte tegen [verzoeker] gedaan van bedreiging op 1 mei 2022.
2.4.
[verweerder] heeft per brief van 5 mei 2022 aan [verzoeker] bericht, samengevat, dat hij met ingang van 1 mei 2022 op staande voet is ontslagen “
naar aanleiding van het ontoelaatbare delict wat plaatsvond in mijn zaak op 1 mei 2022”. In de brief staat ook: “
Betreft: bedreiging op zondag 1 mei 2022”.
2.5.
Bij vonnis van 14 juli 2022 van de Rechtbank Noord-Holland tussen partijen in kort geding gewezen heeft de kantonrechter, kort gezegd, [verweerder] veroordeeld om [verzoeker] toe te laten tot zijn werk en [verweerder] veroordeeld tot doorbetaling van het loon vanaf 1 mei 2022.

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerder] te veroordelen tot doorbetaling van loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en rente, en tot wedertewerkstelling. Daarnaast vordert [verzoeker] een verklaring voor recht dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Het ontslag is niet onverwijld onder mededeling van de dringende reden gegeven. Ook betwist [verzoeker] de dringende reden.
3.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Hij voert – samengevat – aan dat er wel degelijk een dringende reden was om [verzoeker] op staande voet te ontslaan. [verweerder] meent dat het ontslag in de gegeven omstandigheden onverwijld is gegeven. [verweerder] voert verder aan dat [verzoeker] na 1 mei niet meer op het werk verschenen is zodat het meer dan aannemelijk lijkt dat hij toen wist welk concreet handelen hem werd verweten.
3.3.
[verweerder] verzoekt om voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd en te bepalen dat [verzoeker] de vergoeding van artikel 7:677 lid 2 BW verschuldigd is (€ 3.418,50). Subsidiair en voor zover het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt toegewezen, verzoekt [verweerder] de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 mei 2022.

4.De beoordeling

het verzoek
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [verweerder] moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon en werkhervatting.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en daarom moet worden vernietigd, alleen al omdat de ontslagreden niet onverwijld voldoende duidelijk is medegedeeld. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Een ontslag op staande voet is op grond van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) alleen geldig als daarvoor een dringende reden bestaat en als de arbeidsovereenkomst onverwijld wordt opgezegd, onder onverwijlde mededeling van de dringende reden daarvoor aan de werknemer. [1]
4.4.
Het vereiste dat de dringende reden onverwijld wordt meegedeeld strekt ertoe te waarborgen dat voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk is welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben gebracht tot het beëindigen van de dienstbetrekking. Die mededeling hoeft niet steeds met zoveel woorden te worden gedaan en kan ook in een of meer gedragingen besloten liggen. Ook dan blijft echter vereist dat daaruit voor de wederpartij dadelijk duidelijk is welke, door de ander als dringend aangemerkte, reden door deze aan de beëindiging van de dienstbetrekking ten grondslag wordt gelegd, althans dat daaromtrent bij de wederpartij, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen enkele twijfel kan bestaan. [2] Als door de mededeling dit doel wordt bereikt, voldoet zij aan de eisen van de wet. De mededeling moet de werknemer in staat stellen zijn standpunt met betrekking tot het ontslag te bepalen. De meegedeelde reden fixeert in principe de ontslagreden.
4.5.
Namens [verweerder] is op de zitting aangevoerd dat hij niet kan bewijzen dat de ontslaggrond op 1 mei 2022 mondeling aan [verzoeker] is meegedeeld. [verzoeker] heeft ontkend dat hem die dag is verteld waarom hij werd ontslagen. Dit betekent dat nog niet vast staat dat de aangevoerde ontslagredenen op 1 mei 2022 voldoende duidelijk en concreet, namelijk zodanig dat daarover geen enkele twijfel kon bestaan, aan [verzoeker] is meegedeeld.
4.6.
[verweerder] had alsnog de vereiste duidelijkheid kunnen geven in de brief van 5 mei 2022 waarin het ontslag is bevestigd, maar daarin zijn onvoldoende specifieke eigenschappen, gedragingen of ontslagredenen genoemd of omschreven. De omschrijving “
het ontoelaatbare delict wat plaatsvond in mijn zaak op 1 mei 2022” en het onderwerp van de brief “
bedreiging op zondag 1 mei 2022”zijn hiervoor onvoldoende, ook in samenhang bekeken, omdat deze ruimte voor twijfel laten bestaan. Partijen hebben namelijk een andere kijk op de gebeurtenissen van die dag. Volgens [verweerder] is er op 1 mei 2022 onenigheid ontstaan omdat [verzoeker] een werkinstructie weigerde op te volgen, wat leidde tot een woordenwisseling, waarna [verzoeker] een mes pakte en daarmee slaande bewegingen in de richting van [verweerder] maakte. Volgens [verzoeker] was [verweerder] geïrriteerd naar aanleiding van zijn verzoek tot betaling van loon, begon [verweerder] te schelden en kwam [verweerder] met een mes in zijn hand op hem aflopen en bedreigde [verweerder] hem daarmee waarna [verzoeker] hem tegen de muur duwde. Omdat in de ontslagbrief alleen staat dat sprake was van een ontoelaatbaar delict en bedreiging, en volgens [verzoeker] een bedreiging door hem niet heeft plaatsgevonden, kan er in dit geval in redelijkheid bij [verzoeker] twijfel hebben bestaan over de ontslagredenen. De door [verweerder] aangevoerde omstandigheid dat [verzoeker] na 1 mei 2022 niet op zijn werk is verschenen, neemt die twijfel niet weg. Met de namens [verweerder] ter zitting ingenomen stelling dat het formele bezwaar terecht is te maken tegen de schriftelijke bevestiging, lijkt [verweerder] dat overigens ook te erkennen.
4.7.
De conclusie van het bovenstaande is dat het ontslag op staande voet alleen al vanwege het ontbreken van een onverwijlde mededeling van de ontslagreden, niet rechtsgeldig is gegeven. In het midden kan dus blijven of een dringende reden zich heeft voorgedaan.
4.8.
Het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van dat ontslag zal daarom worden toegewezen. Ook de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
4.9.
Omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [verzoeker] recht op loon. [verzoeker] stelt dat zijn laatstelijk genoten salaris € 1.874,85 bruto per maand bedraagt. [verweerder] heeft dit niet gemotiveerd weersproken. De vordering van [verzoeker] tot betaling van dat loon zal daarom eveneens worden toegewezen. Omdat ter zitting is gebleken dat het salaris voor de maand mei 2022 al is betaald, zal de kantonrechter het loon vanaf 1 juni 2022 toewijzen. De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het achterstallig loon zullen ook worden toegewezen, omdat [verweerder] te laat heeft betaald, zoals in het dictum nader bepaald. De wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 20%.
4.10.
Het verzoek tot werkhervatting zal ook worden toegewezen. [verzoeker] heeft op zichzelf aanspraak op wedertewerkstelling. Hij heeft daar ook belang bij. Omdat hierna, in de zaak van het tegenverzoek, zal worden geoordeeld dat er geen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat, zal de kantonrechter [verweerder] veroordelen om [verzoeker] uiterlijk op 1 november 2022 weer toe te laten tot het werk. Die termijn geeft hem de gelegenheid daartoe de nodige voorbereidingen te treffen.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] worden vastgesteld op € 747,00.
het tegenverzoek
4.12.
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.13.
Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder [verweerder] het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, is vervuld. [verweerder] heeft ook belang bij de verzochte ontbinding, omdat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet, zodat dit verzoek zal worden beoordeeld.
4.14.
De kantonrechter zal het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afwijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.15.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In het Burgerlijk Wetboek is bepaald wat een redelijke grond is [3] . Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt [4] .
4.16.
[verweerder] heeft zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in zijn tegenverzoek in het geheel niet onderbouwd. In het petitum van zijn tegenverzoek heeft [verweerder] alleen verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Er is geen grond genoemd en er is niets gesteld over een eventuele herplaatsing.
4.17.
Op de zitting is - namens [verweerder] - zijn verzoek in algemene bewoordingen gebaseerd op, zo begrijpt de kantonrechter, een inmiddels ontstane verstoring in de arbeidsrelatie zodanig dat de arbeidsovereenkomst beëindigd zou moeten worden. Volgens (de gemachtigde van) [verweerder] is het namelijk ‘evident dat deze twee partijen niet in hetzelfde restaurant moeten bivakkeren.’ Daarbij maakt het niet uit wie een mes heeft gepakt, het dienstverband moet in een geval als dit eindigen, aldus (de gemachtigde van) [verweerder] ter zitting. [verzoeker] heeft naar aanleiding van het verzoek om ontbinding - desgevraagd - aangevoerd dat partijen niet door een deur kunnen, de onderneming verkocht is en er nu een nieuwe eigenaar is. De kantonrechter ziet in deze stellingen onvoldoende redelijke grond om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden en onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat herplaatsing binnen de onderneming binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. De suggestie ter zitting dat [verzoeker] zich kan vinden in een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, heeft plaatsgevonden in het kader van een eventuele schikking. Er is geen schikking bereikt, zodat die suggestie niet als een erkenning van de gestelde redelijke grond of overeenstemming over een ontbinding kan worden aangemerkt.
4.18.
De door [verweerder] daarnaast verzochte verklaring voor recht en zijn verzoek om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van € 3.418,50, moeten worden afgewezen. Dit volgt uit het hiervoor vermelde oordeel van de kantonrechter in de zaak van het verzoek van [verzoeker] .
4.19.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang van het tegenverzoek met het verzoek zal de kantonrechter de proceskosten in de zaak van het tegenverzoek op nul begroten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
5.1.
verklaart voor recht dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW;
5.2.
vernietigt het ontslag op staande voet;
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van het salaris ad € 1.874,85 bruto per maand per 1 juni 2022 aan [verzoeker] tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag (steeds) vanaf het tijdstip van de opeisbaarheid van de betreffende (maandelijkse) bedragen tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder] om [verzoeker] uiterlijk op 1 november 2022 toegang te verlenen tot de bedrijfsruimte zodat [verzoeker] zijn werkzaamheden kan (blijven) verrichten;
5.5.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 833,00, te weten:
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 747,00 ;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
het tegenverzoek
5.8.
wijst het verzoek van [verweerder] af;
5.9.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. I.H. Lips, kantonrechter en op 5 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 7:677 lid 1 BW.
2.Zie Hoge Raad 23 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0939.
3.Zie artikel 7:669 lid 3 BW.
4.Zie artikel 7:669 lid 1 BW.