4.3.1Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling en waardering van het bewijs in deze zaak de nodige voorzichtigheid is geboden. De rechtbank heeft op basis van het dossier (en het verhandelde ter zitting van elke individuele verdachte) niet de precieze gang van zaken bij deze beroving kunnen vaststellen. Dat heeft enerzijds te maken met manco’s van het politieonderzoek – zoals het niet (nader) horen van mogelijke verdere verdachten of getuigen, het niet (nader) confronteren van verdachten met de verklaringen van medeverdachten en het niet confronteren van aangevers met de foto’s van verdachten – en anderzijds met de (proces)houding van de verdachten.
Desondanks kan naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier het volgende worden afgeleid en wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
[medeverdachte 1] en verdachte houden zich in de avond van vrijdag 22 januari 2021 op in de omgeving van het station Spaarnwoude. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [naam] en nog enkele jongens zijn op dat moment in het centrum van Haarlem bij de Mc Donald’s. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn in de woning van [medeverdachte 4] .
[medeverdachte 1] belt [naam] en vraagt hem om samen met anderen naar het restaurant [restaurant] te komen. Volgens [medeverdachte 1] heeft hij daarbij tegen [naam] gezegd dat er dealers bij het NS station in Spaarnwoude waren, dat zij geld hadden en is aan [naam] gevraagd of zij geld wilden verdienen. Er is toen aan [medeverdachte 1] gevraagd of er ‘geript’ kon worden. Naar aanleiding hiervan worden er bij [medeverdachte 3] thuis messen opgehaald. [medeverdachte 5] ontvangt in de tussentijd een Whatsapp bericht van [medeverdachte 2] waarin onder andere staat dat hij en [medeverdachte 4] messen moeten meenemen. De hele groep verzamelt zich vervolgens bij [restaurant] . Volgens [medeverdachte 2] is bij het samenkomen van de groep over de beroving van de aangevers gesproken. Daarna loopt de groep naar het NS station Haarlem Spaarnwoude, er worden mondmaskers of andere gezichtsbedekkende kledingstukken opgedaan en de groep gaat achter de voor hen weg vluchtende groep van aangevers aan. De aangevers worden op een gegeven moment door de groep van verdachten ingehaald en door [medeverdachte 2] als eerste aangesproken. [benadeelde partij 5] wordt daarbij om een sigaret gevraagd en vervolgens wordt hij onder bedreiging van een mes gevraagd zijn spullen af te geven. [benadeelde partij 5] en vervolgens [benadeelde partij 6] zien kans weg te rennen, waarna de andere vier aangevers door meerdere jongens uit de groep van verdachten worden omsingeld en tegen een hek gedreven. Er worden door meerdere verdachten messen aan hen getoond en zij worden door meerdere verdachten gevraagd om alles te geven. Er zijn uiteindelijk een jas, een pet, een JBL muziekbox, een portemonnee, airpods, een horloge en een pinpas afgenomen van aangevers.
Door meerdere verdachten is bij de politie verklaard dat zij begrepen hadden dat er sprake was van een ruzie tussen [medeverdachte 1] en de andere groep (die van de aangevers), dat zij zich daarom verzameld hebben bij [restaurant] , dat zij messen hadden meegenomen onder het motto: je weet maar nooit, en dat zij achter de groep aangevers zijn gaan aan rennen. Echter, geen van de verdachten, ook [medeverdachte 1] niet, had ruzie met iemand van de aangevers. Verder is ook door geen van de aangevers verklaard dat er sprake was van een ruzie tussen de beide groepen of leden daarvan. Ook al zou bij aanvang van de samenkomst bij [restaurant] bij sommige verdachten nog de indruk hebben (kunnen) bestaan dat er sprake was van een ruzie met de aangevers, omdat wellicht niet iedereen uit de groep gehoord heeft dat een beroving zou gaan plaatsvinden, dan moet het een ieder van de verdachten gaande de achtervolging duidelijk zijn geworden dat er een beroving in de planning was, waarvan niemand zich vervolgens gedistantieerd heeft. De hiervoor omschreven gang van zaken heeft naar het oordeel van de rechtbank niet de uiterlijke verschijningsvorm van een ruzie, die zou moeten worden uitgepraat, opgelost of uitgevochten. De groep van de aangevers is tijdens de achtervolging door niemand uit de groep van de verdachten aangesproken over een eventuele ruzie. De groep met de verdachten is, direct, nadat zij mondmaskers en andere gezichtsbedekkende kledingstukken hadden voorgedaan gaan rennen, heeft de vluchtende groep slachtoffers achtervolgd en heeft onder bedreiging met messen spullen van hen afgenomen dan wel zijn er onder bedreiging van messen spullen door de groep aangevers aan de verdachten afgestaan.
De rechtbank merkt nog op dat de verklaringen van respectievelijke verdachten bij de rechter-commissaris telkens slechts in hun eigen zaak voor het bewijs kunnen worden gebezigd omdat deze verklaringen niet in de dossiers van medeverdachten zijn gevoegd, met uitzondering van de verklaring van [medeverdachte 1] van 26 januari 2021 die op 14 januari 2022 in het dossier van verdachte is gevoegd.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden, of verdachte een strafrechtelijk relevante rol bij deze gang van zaken heeft gespeeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van verdachte van voldoende gewicht is. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer worden afgeleid uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de uitvoering van het delict en het belang van de rol van verdachte. Het enkel aanwezig zijn bij een misdrijf is volgens vaste jurisprudentie onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking en aldus van medeplegen.
Bij de beantwoording van de vraag of het medeplegen van de ten laste gelegde feiten door verdachte kan worden bewezen, is naar het oordeel van de rechtbank redengevend dat verdachte zich in de avond van vrijdag 22 januari 2021 in de omgeving van het station Spaarnwoude ophield samen met [medeverdachte 1] , die [naam] heeft gebeld en heeft gevraagd samen met anderen naar het restaurant [restaurant] te komen. Volgens [medeverdachte 1] heeft hij daarbij tegen [naam] gezegd dat er dealers bij het NS station in Spaarnwoude waren, dat zij geld hadden en aan [naam] gevraagd of zij geld wilden verdienen. Er is daarbij aan [medeverdachte 1] gevraagd of er ‘geript’ kon worden.
Verdachte heeft ter zitting van 17 januari 2022 bevestigd dat er geen ruzie of aanvaring is geweest tussen aangevers enerzijds en hem en/of [medeverdachte 1] anderzijds. Hij heeft voorts verklaard dat hij en [medeverdachte 1] met anderen wilden gaan chillen en slechts hebben besproken of zij de vriendengroep van [medeverdachte 1] of van hemzelf zouden bellen, waarop [medeverdachte 1] zijn vriendengroep heeft gebeld.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij geen weet van de voorgenomen beroving van aangevers heeft gehad omdat hij toen de groep ging rennen, een niet-pluis gevoel had en is omgedraaid, niet geloofwaardig. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat hij en verdachte een kennis van verdachte bij het NS station hebben gesproken, die wiet bij iemand uit de groep aangevers ging kopen. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij en verdachte op het idee kwamen naar die jongens toe te gaan met de groep. Het was volgens [medeverdachte 1] een beetje de bedoeling te gaan kijken wat er zou gebeuren. [medeverdachte 1] verklaart ook dat verdachte als eerste naar boven liep en zei, dat de groep aangevers in de lift stond. Hij is gepusht ook mee te gaan, anders waren zij ‘pussy’s’, waarna verdachte en hij naar de hele groep slachtoffers liepen op welk moment hij, [medeverdachte 1] , heeft gezien dat [medeverdachte 4] een mes vasthield en op iemand gericht hield. [medeverdachte 1] verklaart ten slotte dat verdachte, toen de groep bij het station aankwam, heeft bevestigd dat dit de dealers waren.
Ook uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] hen hadden gebeld met het idee de jongens te beroven. Ook zegt hij dat verdachte ‘vond dat ze het wel moesten doen en toen zijn ze erachter aan gegaan.’ [medeverdachte 1] en verdachte riepen dat ‘we ze moesten pakken en insluiten’.
Daarnaast heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij bij samenkomst van de groep heeft gehoord dat [medeverdachte 1] en verdachte de aangevers wilden beroven omdat zij dure merkkleding
en muziekboxen bij zich hadden. Volgens [medeverdachte 5] liepen [medeverdachte 1] en verdachte voorop.
Gelet op deze verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte bij de daadwerkelijke berovingen aanwezig is geweest, waarbij – zoals hiervoor overwogen – het een ieder van de verdachten gaande de achtervolging van de groep aangevers duidelijk moet zijn geworden dat er een beroving zou plaatsvinden.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden afgeleid dat verdachte tijdens de beroving een uitvoeringshandeling heeft verricht. Uit de verklaringen van aangevers blijkt echter dat zij door meerdere personen uit de groep van verdachten zijn omsingeld, met messen zijn bedreigd en beroofd. Dit vindt eveneens steun in de verklaring van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte een groot aandeel in de beroving heeft gehad omdat hij de groep van verdachten aanstuurde. Hij nam de leiding en aangevers moesten van hem worden ‘gepakt en ingesloten.’ Daarbij komt dat bij verdachte na zijn aanhouding door de politie niet alleen twee scharen in zijn linker jaszak zijn aangetroffen, maar ook een mes dat hij aan de binnenzijkant van zijn broek had geclipt. De uitleg van verdachte dat hij deze bij zich had omdat hij die middag had gevist, acht de rechtbank onder deze omstandigheden niet geloofwaardig, wat betreft het mes in het bijzonder, mede gelet op het door verdachte aangegeven tijdstip waarop hij gevist zou hebben, en de plek waar het mes is aangetroffen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan de ten laste gelegde feiten van voldoende gewicht en wezenlijk is geweest en dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten, gericht op de uitvoering van de feiten, dat is voldaan aan de voorwaarden voor de strafbare vorm van samenwerking die als medeplegen kan worden gekwalificeerd.