ECLI:NL:RBNHO:2022:8767

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
C/15/330137 / FA RK 22-3342
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag na langdurige uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, na een uithuisplaatsing van 3,5 jaar. De minderjarige was in de thuissituatie blootgesteld aan spanningen en huiselijk geweld, wat leidde tot een onveilige en onzekere omgeving. De ouders, hoewel de vader niet meer verslaafd is aan alcohol, hebben onvoldoende positieve ontwikkelingen laten zien en zijn niet in staat gebleken om aan de behoeften van hun kind te voldoen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende leerbaar zijn en niet inzien wat hun aandeel is in de problematiek van de minderjarige. De rechtbank heeft het verzoek van de ouders om een contra-expertise af te wijzen, omdat er geen nieuwe inzichten te verwachten zijn die de situatie van de minderjarige zouden verbeteren. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen, om zo de ontwikkeling en stabiliteit van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Beëindiging van het ouderlijk gezag
Zaakgegevens : C/15/330137 / FA RK 22-3342
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 4 oktober 2022
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Alkmaar,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam.
De rechtbank merkt als informanten aan:
De pleegouders van [de minderjarige], hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een geheim adres.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 15 juli 2022, ingekomen bij de griffie op 15 juli 2022.
- het verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de ouders van 9 september 2022, ingekomen bij de griffie op 12 september 2022.
1.2.
Op 13 september 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. B. Bos, kantoorhoudende te Hoorn;
- namens de Raad, [vertegenwoordiger van de raad] ;
- namens de GI, [vertegenwoordiger van de GI] .
De minderjarige [de minderjarige] is op 12 september 2022 gehoord door de kinderrechter, in het bijzijn van de griffier.
Ter zitting was, ten behoeve van de moeder, eveneens aanwezig [tolk] , tolk in de Vietnamese taal.

2.2. De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 januari 2019 is [de minderjarige] (opnieuw) onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd en voortduurt tot 8 januari 2023.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 maart 2019 is een machtiging verleend [de minderjarige] uit huis te plaatsen (in aansluiting op een op 21 februari 2019 verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing), welke machtiging telkens is verlengd, laatstelijk tot 8 januari 2023.
2.4.
[de minderjarige] verblijft op basis van de machtiging tot uithuisplaatsing sinds 25 maart 2019 in het pleeggezin van de huidige pleegouders.
2.5.
De ouders hebben eenmaal per twee weken 1,5 uur begeleide omgang met [de minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad het volgende naar voren gebracht.
3.2.
Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] wanneer de ouders (zelfstandig) de verantwoordelijkheid over hem dragen en in zijn belang beslissingen moeten nemen. Het is duidelijk dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn. Uit het vooronderzoek van het ‘terug-naar-huis-onderzoek’ blijkt dat terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders geen optie is. Binnen de ondertoezichtstelling is gebleken dat het veel inspanning en herhaling vraagt om tot gedragsverandering van de ouders te komen. Ouders profiteren slechts korte tijd van de tips en adviezen en kunnen deze niet toepassen in andere situaties. De ouders (h)erkennen en/of begrijpen de zorgen over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van [de minderjarige] niet. Ook zien de ouders niet in dat zij een aandeel hebben gehad in wat er in het verleden mis is gegaan in de thuissituatie en waaronder [de minderjarige] geleden heeft.
3.3.
Binnen de ondertoezichtstelling is het niet gelukt om hierin verandering te brengen of het inzicht van de ouders te vergroten. De ouders verschillen van inzicht met de betrokken hulpverleners over wat goed is voor [de minderjarige] . Het risico wordt groot geacht dat zij beslissingen zullen nemen die niet in het belang van [de minderjarige] zijn. Zo kunnen de ouders niet instemmen met het verblijf van [de minderjarige] in het pleeggezin en hebben zij de verwachting en de wens dat hij weer thuis komt wonen. Door het emotionele beroep dat de ouders hierin op [de minderjarige] doen, is het risico groot dat [de minderjarige] zich onzeker zal voelen over waar hij zal opgroeien. Ook kunnen ouders nog steeds niet voldoende aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] en kan de moeder door haar gebrekkige beheersing van het Nederlands nauwelijks communiceren met [de minderjarige] .
3.4.
[de minderjarige] voelt zich goed bij de pleegouders en ontwikkelt zich daar adequaat. De Raad hoopt dat [de minderjarige] door een gezagsbeëindiging van de ouders de zekerheid krijgt dat hij bij de pleegouders zal opgroeien en dat de ouders duidelijkheid krijgen over hun positie en hun rol in het leven van [de minderjarige] . Vanuit die positie kunnen zij leren opnieuw invulling te geven aan het contact met hem.
3.5.
De Raad heeft verzocht de GI tot voogd te laten benoemen en de GI is bereid de voogdij over [de minderjarige] te aanvaarden. De stap om de pleegouders tot voogd te benoemen is, in ieder geval op dit moment, te groot omdat er (nog) geen rechtstreeks contact tussen de ouders en de pleegouders is. De pleegouders hebben eerder (in het raadsonderzoek van 30 november 2020) zelf ook aangegeven dat zij het in het belang van [de minderjarige] achten dat de voogdij door een neutrale professional wordt uitgevoerd. De Raad vindt het belangrijk dat binnen de voogdijmaatregel de frequentie en vorm van omgang tussen [de minderjarige] en de ouders wordt afgestemd op de behoeften van [de minderjarige] .
4. De standpunten van de belanghebbenden en het zelfstandige verzoek van de ouders
4.1.
De ouders zijn het niet eens met het verzoek. De ouders hebben naar voren gebracht dat een beëindiging van het gezag een te zware maatregel is. De ouders betwisten dat zij nog steeds niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] te dragen en zij zijn bereid hiervoor hulpverlening te accepteren. De ouders zijn van mening dat zij alles hebben gedaan wat zij konden doen binnen het kader van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing om de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen. De ouders zijn van mening dat de Raad voorbijgaat aan de positieve ontwikkelingen van de ouders. De vader is gestopt met het drinken van alcohol, de moeder volgt Nederlandse les en de omgangsmomenten tussen [de minderjarige] en de ouders verlopen goed. De ouders kunnen niet begrijpen dat het terug-naar-huis-onderzoek is gestrand in het vooronderzoek en dat er dus geen onderzoek is gedaan naar een thuisplaatsing.
4.2.
Gelet hierop stellen de ouders zich op het standpunt dat de beslissing op het verzoek van de Raad moet worden aangehouden tot er een onderzoek naar een mogelijke thuisplaatsing van [de minderjarige] heeft plaatsgevonden. De ouders verzoeken de rechtbank daarom bij wijze van zelfstandig verzoek om op grond van artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) een contraexpertise te gelasten naar de mogelijkheden van terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders en naar de vraag of een gezagsbeëindiging in dit geval voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.3.
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht achter het verzoek van de Raad te staan. Zij is bereid om de voogdij over [de minderjarige] op zich te nemen. Aan het begin van de uithuisplaatsing is gekeken welke hulpverlening nodig is om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] weer naar huis zou kunnen. De hulpverlening die is ingezet heeft onvoldoende effect gehad. Het is goed dat de vader is gestopt met het drinken van alcohol, maar de ingezette hulpverlening is verder onvoldoende van de grond gekomen. De ouders ontkennen dat er zorgen zijn over [de minderjarige] en zien niet hun eigen aandeel in het ontstaan van deze zorgen. Hierdoor kunnen de ouders [de minderjarige] niet ondersteunen in zijn ontwikkeling en hieruit blijkt ook dat de ouders onvoldoende leerbaar zijn. De ouders [de minderjarige] staan nog steeds niet achter de plaatsing staan van [de minderjarige] bij de pleegouders en zij belasten hem daarmee. Dat is zorgelijk omdat [de minderjarige] hierdoor in een loyaliteitsconflict kan komen. [de minderjarige] is inmiddels veilig gehecht aan zijn pleegouders en ook aan zijn pleegzus. Een nader onderzoek is niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft vooral duidelijkheid nodig over zijn perspectief, zodat hij verder kan met zijn eigen ontwikkeling. Het is natuurlijk wel belangrijk dat er ook een band tussen [de minderjarige] en zijn ouders blijft en dat de omgang doorgang blijft vinden.
4.4.
[de minderjarige] heeft tijdens het kindgesprek naar voren gebracht dat hij het naar zijn zin heeft bij de pleegouders thuis. Volgens [de minderjarige] is het daar leuk, gezellig en goed. [de minderjarige] heeft gezegd dat hij het leuk vindt om zijn ouders iedere twee weken te zien en dat dat voldoende is. [de minderjarige] geeft zijn leven nu een dikke voldoende.

5.De beoordeling

Ten aanzien van het zelfstandig verzoek ex artikel 810a lid 2 Rv
5.1.
Ten aanzien van het verzoek van de ouders op grond van artikel 810a lid 2 Rv overweegt de rechtbank als volgt. In de procedure over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing hebben de ouders eenzelfde verzoek gedaan, dat de meervoudige kamer gemotiveerd heeft afgewezen in de beschikking van 6 oktober 2021 met zaaknummer: C/15/309709 / JU RK 20-2200. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen, waarbij de rechtbank meeweegt dat het vooronderzoek van het terug-naar-huis-onderzoek ook toen al bekend was. Het verstrijken van nog een jaar zou het onderzoek juist nog belastender maken voor [de minderjarige] . Het belang van [de minderjarige] verzet zich tegen een deskundigenonderzoek. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek ter beëindiging van het gezag van de ouders5.2. Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] is een kwetsbare jongen met een belast verleden, waarin hij is blootgesteld aan mishandeling, spanning en ruzies tussen zijn ouders. [de minderjarige] heeft in zijn thuissituatie veel onrust, onzekerheid en onveiligheid meegemaakt. Hij was vaak op zichzelf aangewezen, omdat zijn moeder veel werkte en zijn vader destijds kampte met een alcoholverslaving. Hij is daarom, toen hij net zeven jaar oud was, in een pleeggezin geplaatst. Binnen het huidige pleeggezin, waar hij sinds 25 maart 2019 verblijft, gaat het inmiddels goed met [de minderjarige] . Hij ontwikkelt zich goed en is veilig gehecht aan zijn pleegouders en pleegzus.
5.4.
De rechtbank is met de Raad en de GI van oordeel dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen een voor hem aanvaardbare termijn. De aanvaardbare termijn is inmiddels ruimschoots verstreken. Er is jarenlang betrokkenheid geweest van de hulpverlening. Er is van april 2016 tot april 2017 een ondertoezichtstelling geweest en vervolgens is [de minderjarige] in 2019 wederom onder toezicht gesteld. Kort daarna is [de minderjarige] uit huis geplaatst omdat de thuissituatie zeer onveilig was. De langdurige en intensieve hulpverlening is onvoldoende gebleken om de thuissituatie blijvend en structureel te verbeteren. Vader is niet meer verslaafd aan alcohol, maar verdere positieve ontwikkelingen zijn er nauwelijks.
5.5.
Gebleken is dat de ouders onvoldoende leerbaar zijn en dat de ouders onvoldoende kunnen aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Dit blijkt onder meer uit het gegeven dat de ouders de problematiek van [de minderjarige] ontkennen en niet inzien wat hun eigen aandeel is in deze problematiek. In 2021 is een terug-naar-huis-onderzoek gestart, maar uit het vooronderzoek is al gebleken dat de opvoedsituatie bij de ouders onvoldoende is voor het langdurig stabiel opgroeien van [de minderjarige] en zijn ontwikkelingsmogelijkheden. Ook ter zitting hebben ouders geen inzicht in de problematiek van [de minderjarige] getoond. Zij stellen dat [de minderjarige] thuis dezelfde ontwikkeling zou hebben doorgemaakt, omdat een kind vanzelf groot wordt en tot bloei komt. Ook denken zij dat [de minderjarige] zonder enige voorbereiding zo weer thuis zou kunnen komen wonen. Uit de verslagen van de begeleide omgang blijkt dat de moeder het niet doorheeft als [de minderjarige] niet wil knuffelen en dat zij niet snapt dat het belangrijk is om aandacht te hebben voor een door [de minderjarige] zelf gemaakt Moederdagcadeau.
5.6.
De gezagsbeëindiging leidt ertoe dat niet meer jaarlijks om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing hoeft te worden verzocht en maakt het voor alle betrokkenen duidelijk dat [de minderjarige] bij zijn pleegouders zal opgroeien. Hierdoor zal er meer rust en ruimte bij [de minderjarige] ontstaan om zich aan het pleeggezin te hechten en wordt voorkomen dat hij in een loyaliteitsconflict zal geraken. Dit heeft [de minderjarige] nodig.
5.7.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a, BW is voldaan en zij zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders daarom toewijzen.
5.8.
Nu de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe leidt dat een gezagsvoorziening over de minderjarige moet worden getroffen, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW een voogd over [de minderjarige] te benoemen. Gezien het advies van de Raad, de verhouding tussen ouders en de pleegouders en de bereidverklaring van de GI, zal de rechtbank de GI met de voogdij over [de minderjarige] belasten.
5.9.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de GI ter zitting heeft verklaard dat er op dit moment geen aanleiding is om de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de ouders te wijzigen na de gezagsbeëindiging. De rechtbank hoopt dat de ouders invulling kunnen gaan geven aan hun rol als ouders op afstand.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het zelfstandige verzoek van de ouders af;
6.2.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder], geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Vietnam) en
[de vader]geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Vietnam) over de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
6.3.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige:
de Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzitter, en mr. W.C. Oosterbroek en mr. A.J.H. Tuzgöl-Broekhoven, leden van deze kamer, alle tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam