ECLI:NL:RBNHO:2022:8739

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
9751017 \ CV EXPL 22-1012
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van meerwerk in een aannemingsovereenkomst met geschil over schriftelijke vastlegging en opschorting

In deze zaak heeft eiser, handelende onder de naam [bedrijfsnaam], een vordering ingesteld tegen M&R Bouwt B.V. wegens onbetaalde facturen voor meerwerk dat is verricht bij de aanleg van een tuin. De kantonrechter heeft op 6 oktober 2022 geoordeeld dat er sprake is van meerwerk dat door eiser is uitgevoerd en dat M&R niet heeft aangetoond dat de in rekening gebrachte bedragen onredelijk zijn. M&R had zich beroepen op opschorting en verrekening, maar dit verweer faalde omdat M&R niet tijdig heeft geklaagd over gebreken en de werkzaamheden stilzwijgend heeft aanvaard. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. M&R is veroordeeld tot betaling van in totaal € 13.830,55, inclusief proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9751017 \ CV EXPL 22-1012/MdV
Uitspraakdatum: 6 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] , handelende onder de naam [bedrijfsnaam]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: Pranger Gerechtsdeurwaarders
tegen
de besloten vennootschap
M&R Bouwt B.V.
gevestigd te Zaandam
gedaagde
verder te noemen: M&R
gemachtigde: mr. M. de Kock-Habernickel
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om de vraag of meerwerk is afgesproken en of eiser aanspraak kan maken op vergoeding van het meerwerk. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Vast staat dat er meerwerk is verricht en niet is gebleken dat de daarvoor door eiser in rekening gebrachte bedragen onredelijk zijn. Het door gedaagde gedane beroep op opschorting en verrekening faalt, zodat de vordering van eiser zal worden toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 11 maart 2022 een vordering tegen M&R ingesteld. M&R heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 7 september 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. M&T heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 25 augustus 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in opdracht van M&R een tuin aangelegd op de [adres] te [plaats] . De kosten hiervan zouden volgens de offerte van 26 april 2021 € 102.514,15 bedragen.
2.2.
In afwijking van hetgeen in de offerte is opgenomen zijn er door [eiser] andere/extra werkzaamheden uitgevoerd. In verband hiermee heeft [eiser] op 18 november 2021 een factuur van € 12.926,18 waarop het meer- en minderwerk is verrekend aan M&R toegestuurd. M&R heeft deze factuur niet betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter M&R veroordeelt tot betaling van € 12.926,18, de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 26 november 2021 en buitengerechtelijke incassokosten van € 904,26.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij in opdracht en voor rekening van M&R een tuin heeft aangelegd. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden bleek dat er meer/ander werk gedaan moest worden dan waarmee in de offerte rekening was gehouden. Als gevolg daarvan heeft [eiser] aan M&R een factuur gestuurd waarin het meer-/minderwerk is verrekend. Deze factuur heeft M&R ondanks sommaties onbetaald gelaten. Doordat M&R de factuur niet heeft betaald, is zij ook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente verschuldigd.
3.3.
M&R betwist de vordering. Op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst moet meerwerk schriftelijk overeen gekomen worden, hetgeen niet is gebeurd. Verder betwist M&R de door [eiser] verstuurde factuur voor het meer-/minderwerk, omdat niet transparant is waarop de gemaakte manuren zien en omdat de in rekening gebrachte materiaalkosten niet conform de destijds geldende marktprijzen zijn. Daarnaast is er sprake is van gebreken die [eiser] , ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet heeft verholpen. Omdat [eiser] de gebreken niet heeft hersteld, is M&R gerechtigd haar betaling op te schorten. Ook is er door het uitblijven van herstel lekkage ontstaan, waardoor schade is geleden. De kosten voor het herstellen van die schade bedragen € 5.176,38 en deze kosten dienen verrekend te worden met de vordering van [eiser] .

4.De beoordeling

Is er meerwerk overeengekomen?
4.1.
M&R beroept zich erop dat in de tussen partijen gesloten overeenkomst is opgenomen dat meerwerk schriftelijk moet worden overeengekomen. Volgens M&R zijn er echter nooit schriftelijke afspraken gemaakt over de omvang van de meerwerkwerkzaamheden en kunnen deze dan ook niet onverkort en zonder nadere onderbouwing bij M&R in rekening worden gebracht.
4.2.
Dat het meerwerk niet schriftelijk is overeengekomen wil echter niet zeggen dat M&R geen opdracht heeft gegeven voor het uitgevoerde meerwerk. In de dagvaarding erkent M&R immers dat, in afwijking van hetgeen in de oorspronkelijke overeenkomst is opgenomen, [eiser] een van de offerte afwijkend tuinhuis heeft gebouwd, extra bomen heeft geplaatst, verlichting heeft aangelegd en een haag heeft gepland. Daar komt bij dat uit de door [eiser] overgelegde e-mails van 30 augustus 2021 en 16 september 2021 blijkt dat [eiser] M&R heeft geïnformeerd over het meerwerk wat zou worden verricht. M&R voert aan dat zij deze e-mails nooit schriftelijk heeft bevestigd, maar dat komt voor haar rekening en risico. Door niet op de e-mails te reageren mocht [eiser] ervan uitgaan dat M&R akkoord was met het in die e-mails opgenomen meerwerk. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat M&R opdracht heeft gegeven voor het verrichte meerwerk.
Moet M&A het door [eiser] in rekening gebrachte meerwerk betalen?
4.3.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of M&A het in rekening gebrachte meerwerk moet betalen. Op grond van artikel 7:555 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een aannemer slechts dan een verhoging van de prijs wegens meerwerk vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Hoewel in de door [eiser] verstuurde e-mails geen prijzen van het meerwerk zijn opgenomen, is de kantonrechter van oordeel dat M&A behoorde te begrijpen dat het meerwerk zoals opgesomd in de e-mails van 30 augustus en 16 september 2021, waaronder het bouwen van een groter tuinhuis, het planten van extra bomen en het aanleggen van verlichting onvermijdelijk een prijsverhoging met zich meebrengt. De betreffende extra materialen moeten door [eiser] immers worden ingekocht en het uitvoeren van deze werkzaamheden vergt extra tijd. Hierbij is ook van belang dat [eiser] een zekere mate van deskundigheid bij M&A mocht verwachten op het gebied van de relevante werkzaamheden. M&A was de hoofdaannemer van het project en zelf een bouwbedrijf, waardoor niet aannemelijk is dat M&A onvoldoende kennis had om te begrijpen dat het meerwerk zoals beschreven in de hiervoor bedoelde e-mails tot aanvullende kosten zou leiden.
4.4.
Omdat M&A een prijsverhoging vanwege het meerwerk uit zichzelf had moeten begrijpen, kan voor de beantwoording van de vraag welk bedrag M&A [eiser] verschuldigd is, aansluiting worden gezocht bij artikel 7:752 lid 1 BW. Uit dit artikel volgt dat als de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald, de opdrachtgever een redelijke prijs is verschuldigd.
4.5.
Op de zitting heeft M&A toegezegd voor het meerwerk te willen betalen mits [eiser] dit meerwerk voldoende onderbouwd, zodat het voor M&A te controleren is of de in rekening gebrachte bedragen redelijk zijn. Volgens M&A had [eiser] de verschillende posten op de meerwerkfactuur nader moeten onderbouwen door bijvoorbeeld het overleggen van inkoopfacturen en een gespecificeerde urenspecificatie. Aan dit verweer gaat de kantonrechter echter voorbij. In beginsel kan een aannemer volstaan met een factuur waarin het aantal uren en de materialen zijn uitgesplitst en van bedragen zijn voorzien en is hij niet verplicht om zijn inkoopfacturen te overleggen. De kantonrechter acht de factuur van [eiser] dan ook voldoende duidelijk, mede ook gezien het feit dat deze factuur uitgebreider gespecificeerd is dan de aan de opdracht ten grondslag liggende offerte die M&A wel heeft geaccepteerd. Bovendien heeft [eiser] voorafgaande aan de zitting nog een overzicht met onderliggende stukken overgelegd waaruit volgt wat de prijs is van de door haar ingekochte materialen en wat zij aan M&A heeft doorbelast. Het had daarom op de weg van M&A gelegen om in ieder geval aannemelijk te maken dat de door [eiser] in rekening gebrachte bedragen onredelijk zijn. Dit heeft M&A naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gedaan. Ter onderbouwing van haar verweer dat [eiser] teveel uren in rekening heeft gebracht, heeft M&A verwezen naar een e-mail van 6 juni 2021 van [eiser] waarin [eiser] aangeeft dat in het bouwen van een ander tuinhuis ongeveer twee a drie dagen meer arbeidsloon gaat zitten. Aangezien er naast het bouwen van het tuinhuis nog ander meerwerk is verricht, mocht M&A er niet vanuit gaan dat er niet meer uren in rekening zouden worden gebracht dan de in die e-mail genoemde twee a drie dagen. Verder heeft M&A verwezen naar foto’s van de website van de leverancier die materialen aan [eiser] heeft geleverd. Uit die foto’s volgt volgens M&A dat [eiser] voor diverse bouwmaterialen een substantieel hogere prijs heeft doorberekend dan hij daadwerkelijk heeft betaald. Wanneer echter de kosten van de materialen die M&A zelf heeft berekend worden vergeleken met het bedrag wat [eiser] in rekening heeft gebracht dan levert dat slechts een klein verschil op (zie productie 2 bij de conclusie van antwoord). Hieruit volgt dus niet dat de door [eiser] in rekening gebrachte bedragen onredelijk zijn. Dit blijkt ook niet uit het door [eiser] als productie 18 overgelegde overzicht. Als de kosten van de inkoop van materialen worden vergeleken met de kosten die [eiser] aan M&A heeft doorbelast dan levert dat een verschil van € 2.044,54 op, hetgeen de kantonrechter niet onredelijk acht gezien de werkzaamheden die [eiser] daarvoor heeft moeten verrichten. Dat [eiser] bij de inkoop van de materialen mogelijk kortingen van haar leveranciers heeft ontvangen doet aan het voorgaande niets af. Als hij al kortingen heeft ontvangen dan is dat een voordeel wat hem toekomt.
4.6.
Op basis van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat € 12.926,18 een redelijke prijs is voor het door [eiser] verrichte meerwerk (en de daarbij behorende materialen). M&A zal dat bedrag dan ook aan [eiser] moeten betalen, tenzij het door haar gedane beroep op opschorting en verrekening slaagt.
Opschorting
4.7.
M&A heeft betoogd dat zij gerechtigd is haar betaling op schorten, omdat [eiser] nog bepaalde werkzaamheden moet afronden en/of gebreken moet herstellen. Dat dit bij de oplevering niet aan [eiser] is gemeld, komt volgens M&A omdat die gebreken op dat moment nog niet zichtbaar waren.
4.8.
De wet bepaalt dat als één van de partijen haar verbintenis niet nakomt, de wederpartij bevoegd is de nakoming van haar daartegenover staande verplichting op te schorten. Om vast te stellen of een partij gerechtigd is haar verplichting op te schorten, is van belang om vast te stellen welke partij als eerste moest presteren. De partij die als eerste moet presteren kan immers haar verplichtingen niet opschorten. De kantonrechter stelt vast dat M&A zichzelf tegenspreekt op het punt of er wel of geen oplevering heeft plaatsgevonden. Enerzijds geeft zij aan dat er nooit een oplevering heeft plaatsgevonden en anderzijds zegt zij dat de door haar geconstateerde gebreken bij de oplevering nog niet aanwezig waren, waaruit volgt dat er wel een oplevering heeft plaatsgevonden. Wat daar ook van zij, uitgangspunt is dat een opdrachtgever binnen een redelijke termijn na de gereedmelding door de aannemer het werk moet keuren en eventueel protesteert tegen een gebrekkige oplevering. Gebeurt dat niet dan wordt de opdrachtgever geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard en is het werk als opgeleverd te beschouwen. Niet gesteld of gebleken is dat M&A binnen een redelijke termijn nadat [eiser] de werkzaamheden had afgerond heeft geklaagd over gebreken, dit was ook niet mogelijk want deze waren op dat moment volgens M&A nog niet zichtbaar. M&A wordt dan ook geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Gevolg van het feit dat is opgeleverd, is dat de vorderingen van [eiser] opeisbaar zijn. Omdat M&A de factuur van [eiser] niet binnen de gestelde betalingstermijn heeft voldaan, is M&A zelf in verzuim komen te verkeren en was zij niet gerechtigd haar betalingen op te schorten vanwege gebreken die na oplevering en na de vervaldatum van de factuur zijn ontstaan.
Verrekening:
4.9.
Ook het door M&A gedane beroep op verrekening faalt. Volgens M&A is er als gevolg van een gebrek aan de deuren van het tuinhuis lekkage ontstaan waardoor schade is geleden. De kosten voor het herstel van deze schade en andere gebreken bedragen volgens de door M&A zelf opgestelde prijsopgave € 5.176,38. Dit bedrag dient, aldus M&A, verrekend te worden met de vordering van [eiser] .
4.10.
Voordat M&A aanspraak kan maken op schadevergoeding had zij [eiser] eerst in de gelegenheid moeten stellen het gebrek aan de deur van het tuinhuis binnen een redelijke termijn te herstellen. Dit heeft zij niet gedaan. M&A heeft [eiser] op 28 januari 2022 weliswaar gesommeerd een aantal herstelwerkzaamheden uit te voeren, maar in dat schrijven geeft zij ook aan dat zij de deuren van het tuinhuis reeds door een derde heeft laten herstellen. Hieruit blijkt dus niet dat [eiser] de mogelijkheid is geboden het gebrek aan de deuren te herstellen. Omdat onvoldoende is gebleken dat het gebrek met de deuren van het tuinhuis zodanig waren dat herstel per direct moest plaatsvinden om verdere schade te voorkomen, oordeelt de kantonrechter dat M&A [eiser] de gelegenheid had moeten stellen dit gebrek te herstellen. Omdat zij dit niet heeft gedaan en [eiser] op de zitting heeft toegezegd de andere gebreken te zullen verhelpen kan M&A de door haar begrote kosten voor herstel niet op [eiser] verhalen en dus ook niet verrekenen.
4.11.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
4.12.
[eiser] heeft verder aanspraak gemaakt op vergoeding door M&A van de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente. Tegen de wettelijke handelsrente heeft M&A geen zelfstandig verweer gevoerd. Deze zal daarom worden toegewezen zoals gevorderd. Ook de door [eiser] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen, omdat [eiser] voldoende gesteld en onderbouwd heeft dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en het gevorderde bedrag overeenkomt met het op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigde tarief.
Proceskosten
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van M&A, omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt M&A ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt M&A tot betaling aan [eiser] van € 13.830,55, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 12.926,18 vanaf 26 november 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt M&A tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 131,18
griffierecht € 693,00
salaris gemachtigde € 746,00 ;
5.3.
veroordeelt M&A tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter