In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een drugstransport via Schiphol. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, alsmede van medeplegen van dit feit. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Hof, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. L. Palanciyan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, in de periode van 23 juni 2021 tot en met 24 juni 2021, heeft geprobeerd een hoeveelheid cocaïne naar Nederland te brengen. De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het dossier van een mededader niet was toegevoegd. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat er geen ernstige schending van de procesorde was. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als organiserende kracht in het drugstransport vastgesteld, maar heeft het primair ten laste gelegde feit niet bewezen verklaard, omdat de cocaïne al in Suriname was onderschept. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 maanden voor het subsidiair ten laste gelegde feit van medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.