ECLI:NL:RBNHO:2022:8680

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
15/197537-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een drugstransport via Schiphol. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, alsmede van medeplegen van dit feit. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Hof, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. L. Palanciyan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, in de periode van 23 juni 2021 tot en met 24 juni 2021, heeft geprobeerd een hoeveelheid cocaïne naar Nederland te brengen. De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het dossier van een mededader niet was toegevoegd. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat er geen ernstige schending van de procesorde was. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als organiserende kracht in het drugstransport vastgesteld, maar heeft het primair ten laste gelegde feit niet bewezen verklaard, omdat de cocaïne al in Suriname was onderschept. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 maanden voor het subsidiair ten laste gelegde feit van medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/197537-21 (P)
Uitspraakdatum: 23 september 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 september 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Hof en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. L. Palanciyan, advocaat te Amsterdam, waarnemend voor mr. S. Guman, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met 24 juni 2021 te Schiphol,
gemeente Haarlemmermeer en/of Paramaribo en/of Rotterdam, althans in
Nederland en/of Suriname, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland (als bedoeld in
artikel 10 lid 4 Opiumwet) heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij en zijn mededader(s), in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met 24
juni 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Paramaribo en/of
Rotterdam, althans in Nederland en/of Suriname, tezamen en in vereniging met
elkaar, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen
misdrijf, om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland (als bedoeld in
artikel 10 lid 4 Opiumwet) te brengen, een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet, zich met een hoeveelheid cocaïne naar het vliegveld in Suriname heeft
begeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met 24 juni 2021 te Schiphol,
gemeente Haarlemmermeer en/of Paramaribo en/of Rotterdam, althans in
Nederland en/of Suriname tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten (telkens)
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, van een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, in elk geval een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader (s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit, door (telkens)
- de mededader een beloning voor de smokkel in het vooruitzicht te stellen en/of
- ( telefonisch) contact te onderhouden met zijn, verdachtes, mededader en/of
- de mededader zou ophalen van Schiphol en/of
- zijn auto ter beschikking heeft gesteld om de mededader op te halen;

2.Voorvragen

2.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, eerst bij pleidooi, zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het Openbaar Ministerie heeft nagelaten het volledige dossier uit Suriname over koerier [mededader] toe te voegen aan het dossier van de verdachte. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie zich niet ingespannen voor de uitlevering van koerier [mededader] aan Nederland. Hierdoor is het de verdediging onmogelijk gemaakt om haar verdedigingsrechten uit te voeren.
2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen inhoudelijk standpunt ingenomen ten aanzien van de ontvankelijkheid.
2.3
Oordeel van de rechtbank
Niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie als rechtsgevolg van een vormverzuim komt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats indien sprake is van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen wordt tekortgedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken.
De rechtbank acht daarbij van belang dat de raadsman gedurende het onderzoek op geen enkel moment heeft verzocht om gebruik te maken van de verdedigingsrechten, zoals het opvragen van stukken of het horen van getuigen. De rechtbank ziet geen grond waarom het Openbaar Ministerie zelfstandig had moeten besluiten om het volledige dossier over koerier [mededader] uit Suriname op te vragen, dan wel om de uitlevering van [mededader] te verzoeken en waarom het voorgaande van belang is voor het onderzoek tegen de verdachte. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd is dan ook geen grond om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
2.4
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Er is sprake van een verlengde invoer van cocaïne. De rol van de verdachte is daarbij van dusdanig significante aard geweest dat er sprake is van medeplegen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van [mededader] niet kan worden gebruikt voor het bewijs, omdat er geen rechtsbijstand is verleend aan [mededader] . Daarnaast kan de verklaring van [mededader] niet worden getoetst nu [mededader] niet in Nederland is, hetgeen eveneens moet leiden tot bewijsuitsluiting. Nu enig ander belastend bewijs tegen de verdachte ontbreekt dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Verder is de verdachte ten onrechte aangemerkt als verdachte. Enkel een telefoonnummer, waarvan op dat moment nog niet bekend is aan wie het toebehoort, is onvoldoende om van een verdachte in de zin van artikel 27 strafvordering te spreken. De verdachte is op dat moment toch aangemerkt als verdachte en vervolgens zijn meerdere opsporingsmethodieken ingezet waarna het dossier tot stand is gekomen. Nu de gehele inhoud van het dossier onrechtmatig is verkregen, dient het dossier buiten beschouwing te worden gelaten en moet de verdachte worden vrijgesproken van hetgeen hem wordt verweten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit.Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd.. De rechtbank overweegt daartoe dat voor het feit zoals het primair ten laste is gelegd, is vereist dat de cocaïne Nederland ook daadwerkelijk heeft bereikt. De drugs was echter in Suriname al onderschept. Er is geen sprake van verlengde invoer. Ook voor verlengde invoer is vereist dat de cocaïne Nederland heeft bereikt. Dit maakt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
3.3.2
Bewijsverweer
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [mededader] niet kan worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank volgt dit standpunt van de raadsman niet. In de eerste plaats is er sprake van een onderzoek door de Surinaamse autoriteiten en op grond van het internationale vertrouwensbeginsel vindt door de Nederlandse strafrechter geen toets plaats van de rechtmatige toepassing van door de autoriteiten van de andere staat toegepaste bevoegdheden. De rechtbank laat dan nog daar dat de verklaring van [mededader] , zoals blijkt uit het dossier, geen blijk geeft van procedurele onjuistheden. Uit het proces-verbaal blijkt immers dat [mededader] is gewezen op zijn recht om zich te laten bijstaan door een raadsman. Zelfs indien er wel sprake zou zijn van een dergelijk vormverzuim, wil dat niet zeggen dat de verklaring van [mededader] per definitie uitgesloten dient te worden van het bewijs tegen de verdachte. Door de verdediging zijn geen andere concrete punten aangedragen waarom de verklaring van [mededader] onbetrouwbaar moet worden geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [mededader] , te meer nu de verklaring van [mededader] wordt ondersteund door het dossier. Indien de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaring van [mededader] nader had willen onderzoeken, had de verdediging hier gedurende het onderzoek een verzoek voor kunnen indienen, wat zij niet heeft gedaan. Gelet op het voorgaande zal de verklaring van [mededader] dan ook niet worden uitgesloten van het bewijs.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het volledige dossier van het politieonderzoek in Nederland dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat de bewijsmiddelen uit het dossier zijn vergaard nadat de verdachte ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Na de aanhouding van [mededader] , is [mededader] gaan verklaren over andere betrokkenen bij het drugstransport. Hierbij heeft [mededader] onder andere het telefoonnummer [telefoonnummer] genoemd. Uit het onderzoek en uit de verklaring van de verdachte blijkt dat dit telefoonnummer toebehoort aan de verdachte. De rechtbank heeft hierboven al vastgesteld dat de verklaring van [mededader] voldoende betrouwbaar is, maar de rechtbank vindt die verklaring ook voldoende specifiek om de gebruiker van het telefoonnummer, in dit geval de verdachte, aan te merken als verdachte in de zin van artikel 27 strafvordering. Dat de door [mededader] opgegeven naam en signalement van de gebruiker van het telefoonnummer niet overeenkomen met de naam en het signalement van de verdachte, doet er niet aan af dat de politie de gebruiker van het telefoonnummer als verdachte mocht aanmerken. Het verweer van de raadsman wordt op dit punt eveneens verworpen.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank overweegt daarbij dat de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien uiterst belastend zijn voor de verdachte en roepen om een verklaring. De rechtbank wijst met name op de bestanden en de berichten die zijn aangetroffen op de telefoons van de verdachte. Nu de verdachte niets heeft willen verklaren, moet het ervoor worden gehouden dat het de verdachte is geweest die zich intensief heeft bezig gehouden met het organiseren van het drugstransport via koerier [mededader] . Voorafgaand aan het transport heeft de verdachte, blijkens de berichten en bestanden, een wezenlijke bijdrage geleverd aan de organisatie van het transport door er onder meer zorg voor te dragen dat de benodigde documenten voor de koerier werden aangevraagd en tijdig in orde waren. De rechtbank acht hierbij de rol van de verdachte, gelet op de intensiteit van de samenwerking met de medeverdachten en het belang van zijn gedragingen bij het organiseren van de reis van [mededader] , van dusdanig gewicht dat er sprake is van medeplegen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij en zijn mededaders, in de periode van 23 juni 2021 tot en met 24 juni 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Paramaribo en/of Rotterdam, althans in Nederland en/of Suriname, tezamen en in vereniging met elkaar, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf, om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland (als bedoeld in artikel 10 lid 4 Opiumwet) te brengen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een mededader zich met een hoeveelheid cocaïne naar het vliegveld in Suriname laten begeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
In het geval van een veroordeling heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is. De koerier [mededader] heeft een gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd gekregen. Nu er aan de verdachte medeplegen ten laste is gelegd, dient zijn straf gelijk te zijn aan de straf van de medeverdachte [mededader] .
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een poging tot het invoeren van cocaïne. Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de internationale drugshandel. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De hoeveelheid die is gepoogd in te voeren was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder levensdelicten. Gelet op de aard en ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf als sanctie in aanmerking komt.
Bij het bepalen van de hoogte van de vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank gekeken naar de LOVS-richtlijnen die gelden voor een dergelijk feit. Hierbij moet worden opgemerkt dat door de autoriteiten van Suriname het netto gewicht van de cocaïne niet is vastgesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat het netto gewicht, nagenoeg gelijk is aan het gewogen bruto gewicht van de cocaïne. De rechtbank komt hiertoe nu in het aanvullend proces-verbaal van 21 juli 2022 staat vermeld dat de cocaïne wordt uitgepakt tot de laatste verpakkingslaag. Om een eventueel (klein) verschil tussen het bruto en netto gewicht te ondervangen, zal de rechtbank als uitganspunt de strafduur hanteren die wordt gegeven in schaal 16 van de LOVS-richtlijnen, een schaal lager dan de schaal waar het bruto gewicht onder valt.
De rechtbank neemt op grond van het verhandelde ter terechtzitting ten nadele van de verdachte in aanmerking dat de verdachte kennelijk een organiserende en begeleidende rol in deze cocaïnesmokkel had. Hij is immers betrokken geweest bij het voorbereiden van het vertrek van de koerier en heeft zichzelf dusdanig gepositioneerd in de organisatie, dat hij zelf niet het grootste risico heeft gelopen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen 5 jaar eenmaal eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict. De rechtbank zal dit eveneens ten nadele van de verdachte meewegen. De rechtbank houdt rekening met het feit dat de verdachte leidt aan een ernstige ziekte, hetgeen aanleiding geeft de straf enigszins te matigen. Wanneer de rechtbank alle omstandigheden tegen elkaar afweegt acht zij een gevangenisstraf overeenkomstig met de richtlijnen passend en geboden. Hiervan wordt een derde van de richtlijnen in mindering gebracht, nu het in onderhavige zaak om een poging gaat.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
39 maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Straathof, voorzitter,
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. C.A.M. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 september 2022.