ECLI:NL:RBNHO:2022:8674

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
9592807 \ CV EXPL 21-8621
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie luchtvaartmaatschappij wegens annulering vlucht door COVID-19

In deze zaak heeft AirHelp Germany GmbH een vordering ingesteld tegen Qatar Airways Group wegens de annulering van vlucht QR904 van Doha naar Melbourne op 17 en 18 juli 2020. De annulering vond plaats in het kader van de COVID-19 pandemie, waarbij de Australische autoriteiten alle internationale vluchten naar Melbourne hadden geschorst. AirHelp vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die rechten van luchtreizigers regelt bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder, Qatar Airways, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de COVID-19 pandemie, en dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de annulering te voorkomen.

De kantonrechter oordeelde dat AirHelp ontvankelijk was in haar vordering, ondanks het verweer van de vervoerder over de rechtsgeldigheid van de cessie. De rechter bevestigde dat de annulering van de vlucht inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie. De kantonrechter oordeelde dat Qatar Airways alle redelijke maatregelen had getroffen en wees de vordering van AirHelp af. Tevens werd AirHelp veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op € 248,00 werden vastgesteld, plus nakosten indien van toepassing. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9592807 \ CV EXPL 21-8621
Uitspraakdatum: 21 september 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AirHelp Germany GmbH
statutair gevestigd te Berlijn, Duitsland
eiser
hierna te noemen AirHelp
gemachtigde mr. D.E. Lof (Lof Legal Services)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Qatar Airways Group
statutair gevestigd te Doha (Qatar), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.J. Croon (Croon Aviation Lawyers)

1.Het procesverloop

1.1.
AirHelp heeft bij dagvaarding van 8 december 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
AirHelp heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene] (hierna: passagier) heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Hamad International Airport, Doha (Qatar) naar Tullamarine Airport, Melbourne (Australië) op 17 juli en 18 juli 2020.
2.2.
Vlucht QR904 van Doha naar Melbourne (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft zijn vermeende vordering overgedragen aan AirHelp.
2.4.
AirHelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
AirHelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
AirHelp Help heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft allereerst aangevoerd dat AirHelp niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat geen sprake is van een rechtsgeldige cessie. Hierbij heeft de vervoerder toegelicht dat geen mededeling van de cessie aan Qatar Airways heeft plaatsgevonden. Verder ontbreekt de handtekening van AirHelp waardoor niet is voldaan aan het constitutieve vereiste van een door beide partijen ondertekende akte, aldus de vervoerder.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Een rechtsgeldige cessie dient onder verwijzing naar artikel 3:94 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan twee constitutieve vereisten te voldoen: een akte van cessie en een mededeling daarvan aan de debiteur. Uit artikel 3:94 BW volgt voorts dat een cessie niet tweezijdig hoeft te zijn. Voldoende is een enkel door de vervreemder ondertekende akte. Zij hoeft niet te doen blijken van de verklaring van de cessionaris dat hij de levering aanvaardt. De door AirHelp overgelegde “Assignment Form” is door de passagier ondertekend. Derhalve kan de “Assignment Form” als akte van cessie worden aangemerkt. Aan het mededelingsvereiste is in ieder geval voldaan toen de cessie in deze procedure, zo niet bij dagvaarding dan wel bij repliek, ter kennis van de vervoerder is gebracht. Niet vereist is dat een cessie al voltooid is op het moment van de dagvaarding. Dit verweer van de vervoerder slaagt om die reden dan ook niet. AirHelp is om die reden ontvankelijk in haar vordering. Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op de uitbraak van COVID-19. Dit vormde volgens de vervoerder een buitengewone omstandigheid, waardoor de onderhavige vlucht is geannuleerd. De kantonrechter overweegt dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd er sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat dat ook grote gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese Commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van Covid-19 op 18 maart 2020 (2020/C 89 I/01) aangegeven dat als overheden maatregelen nemen om de Covid-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.
4.5.
De kantonrechter neemt deze uitleg van artikel 5 lid 3 van de Verordening van de Europese Commissie over, en maakt dit tot zijn eigen. De vervoerder heeft toegelicht dat de Australische autoriteiten in verband met het tegengaan van de verspreiding van de COVID-19-pandemie alle vluchten op Melbourne hadden geschorst, in ieder geval tot minimaal 8 augustus 2020. Er mochten geen internationale vluchten meer landen op Melbourne. Dit gold zowel voor vluchten van de vervoerder, alsmede voor vluchten van andere luchtvaartmaatschappijen, aldus de vervoerder. Dit is niet door AirHelp betwist. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder in onderhavig geval een geslaagd beroep kan doen op buitengewone omstandigheden. De vlucht werd immers geannuleerd doordat de Australische autoriteiten maatregelen hadden afgekondigd om verspreiding van de COVID-19-pandemie tegen te gaan.
4.6.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen dan wel de vertraging ten gevolge van de annulering te beperken. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. AirHelp betwist dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen. Daartoe heeft AirHelp betoogd dat de passagier na de annulering is omgeboekt op alternatieve vluchten (26 juli 2020, 10 augustus 2020 en 19 augustus 2020), maar dat de passagier zonder opgave van reden steeds van die vluchten is gehaald. Ook heeft AirHelp gesteld dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de vervoerder.
4.7.
De vervoerder heeft de stellingen van AirHelp gemotiveerd weersproken en daartoe aangevoerd dat er helemaal geen vluchten, van geen enkele luchtvaartmaatschappij, mogelijk waren naar Melbourne tot minimaal 8 augustus 2020. De luchthaven was immers gesloten. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat hij in nauw overleg met de passagier bezig is geweest om hem, binnen de zeer strenge door de Australische overheid opgelegde restricties qua maximale passagiersaantallen, op andere bestemmingen in Australië te krijgen, maar dat dit niet is gelukt. De vervoerder heeft tot slot aangevoerd dat de passagier niet met een vlucht van de vervoerder, en dus ook niet met vlucht QR904 op 26 september 2020 zoals AirHelp stelt, naar Melbourne is gevlogen. De kantonrechter meent dat in deze situatie van de vervoerder niet meer kon worden verwacht en dat de vervoerder in het onderhavige geval alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen dan wel de vertraging ten gevolge van de annulering te beperken.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van AirHelp, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van AirHelp, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt AirHelp tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt AirHelp tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter