ECLI:NL:RBNHO:2022:8603

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
15/871700-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een voormalig projectleider gemeente Bergen (NH) wegens passieve ambtelijke omkoping

Op 28 september 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 15/871700-18, waarin de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De zaak betreft een voormalig projectleider van de gemeente Bergen (NH), die was veroordeeld voor passieve ambtelijke omkoping. De officier van justitie had op 15 juli 2022 een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 60.944,60, dat volgens de officier van justitie als wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden aangemerkt. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 13 en 14 september 2022 gehouden, waarbij de betrokkenen, inclusief de raadsman en de officier van justitie, zijn gehoord.

De verdediging heeft betoogd dat er geen verband bestaat tussen de hypothecaire geldlening die de betrokkene had afgesloten en zijn functie als ambtenaar. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de betrokkene voordeel heeft genoten door een hypothecaire lening af te sluiten tegen een lager rentepercentage dan bij reguliere financiële instellingen gebruikelijk was. De rechtbank heeft de ontnemingsrapportage, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel was berekend, in haar oordeel betrokken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 35.114,51, na aftrek van kosten voor de notariële akte.

De rechtbank heeft de betrokkene verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen en geoordeeld dat er geen redenen waren om het bedrag te matigen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 28 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871700-18 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 28 september 2022
Tegenspraak
Vonnis als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van 15 juli 2022strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten aanzien van het feit in de zaak onder bovenstaand parketnummer tegen:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene] .

1.De vordering

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr zal vaststellen op
€ 60.944,60en dat aan [betrokkene] de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft de vordering gebaseerd op het strafbare feit waarvoor [betrokkene] is gedagvaard om op 13 en 14 september 2022 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank (artikel 36e, tweede lid, Sr).

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van [betrokkene] om te verschijnen op de terechtzittingen van deze rechtbank op 13 en 14 september 2022.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 september 2022. Op die zitting zijn gehoord [betrokkene] , zijn raadsman mr. P.P.J. van der Meij, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie mr. K.J.M. van Bijsterveldt.
Vervolgens is het onderzoek op 14 september 2022 gesloten en is de uitspraak bepaald op 28 september 2022.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op de zitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering.

4.Het standpunt van [betrokkene] en zijn raadsman

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgewezen omdat er geen verband bestaat tussen de hypothecaire geldlening bij [vennootschap] en de functie van [betrokkene] als gemeenteambtenaar. [betrokkene] heeft de lening niet onder voordeligere voorwaarden dan zoals die bij officiële instellingen gelden kunnen afsluiten vanwege het feit dat hij ambtenaar was. Hij heeft dus geen wederrechtelijk verkregen voordeel genoten.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat in de ontnemingsrapportage een onjuiste vergelijkingsmethode is gebruikt, omdat wordt miskend dat het niet ongebruikelijk is dat een hypothecaire geldlening voor de aanschaf van een woning (deels) op andere wijze wordt gefinancierd dan bij een financiële instelling, zoals in dit geval waarin de lening moet worden gezien als lening van een goede kennis om [betrokkene] tijdelijk financieel te helpen. Bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet de hypothecaire geldlening van [betrokkene] bij [vennootschap] daarom worden afgezet tegen een hypothecaire lening die hij zou hebben kunnen afsluiten bij familie of vrienden tegen gunstiger voorwaarden. De verdediging verzoekt daarbij uit te gaan van een rentepercentage van 2% zoals tussen [betrokkene] en [vennootschap] overeengekomen.
Meer subsidiair heeft de verdediging betoogd dat uitgegaan moet worden van een rentepercentage van ten hoogste 4,55% over de periode van 1 november 2006 tot 1 januari 2014 (zijnde de rente die [betrokkene] voor de eerste hypotheek bij Bouwfonds betaalde) en van een rentepercentage van 3,85% over de periode van 1 januari 2014 tot 28 maart 2018 (zijnde de rente die [betrokkene] betaalde aan Florius voor de in 2013 afgesloten hypotheek).
Voor het geval de rechtbank vaststelt dat [betrokkene] enig wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, heeft de verdediging tot slot verzocht dit bedrag te matigen tot nihil of tot een zodanig bedrag als de rechtbank billijk voorkomt.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
5.1
Grondslag van de vordering
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 28 september 2022 is [betrokkene] in de zaak met bovengenoemd parketnummer veroordeeld, waarbij - in de kern - is bewezenverklaard dat hij in de periode van 26 oktober 2006 tot en met 29 maart 2018 als ambtenaar van de gemeente Bergen (NH) en/of de Werkorganisatie BUCH zich schuldig heeft gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping.
Op grond van deze veroordeling kan [betrokkene] worden verplicht de Staat een bedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van het ingevolge dat vonnis bewezen verklaarde strafbare feit.
5.2
De ontnemingsrapportage
De rechtbank heeft kennis genomen van het op 8 januari 2019 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op ambtseed opgestelde proces-verbaal van bevindingen, waarin een berekening is gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel. [2] Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3
De beoordeling
In de ontnemingsrapportage is het wederrechtelijk voordeel berekend aan de hand van de hoofdsom van de door [betrokkene] afgesloten hypothecaire geldlening (€ 165.000,-) en de door hem in de periode van 1 november 2006 tot en met 31 december 2018 verschuldigde rentebedragen uitgaande van een rentepercentage van 4,72%, zijnde de gemiddelde hypotheekrente in 2006 voor een hypotheek met een rentevaste periode van meer dan tien jaar (€ 92.113,60). Op het aldus verkregen totaalbedrag van € 257.113,60 zijn de drie aflossingen die [betrokkene] heeft gedaan en de noodzakelijke kosten voor het opmaken en laten registreren van de hypotheekakte, te weten € 195.369,- respectievelijk € 800,-, in mindering gebracht. Volgens de ontnemingsrapportage bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel dan € 60.944,60, zijnde de door [betrokkene] bespaarde kosten door het aangaan van de hypothecaire geldlening bij [vennootschap]
De rechtbank is echter van oordeel dat het op geld waardeerbare wederrechtelijk voordeel voor [betrokkene] erin heeft bestaan dat hij in 2006 een hypothecaire geldlening heeft afgesloten tegen een voordeliger dan wel een lager rentepercentage dan het rentepercentage dat [betrokkene] destijds bij een reguliere financiële instelling voor hypothecaire leningen met een rentevaste periode van meer dan 10 jaar verschuldigd zou zijn geweest, zoals in het strafvonnis is bewezen verklaard. Het voordeel bestaat in dat geval uit het verschil tussen de rente die over het geleende geldbedrag zou moeten worden betaald indien [betrokkene] de lening bij een reguliere geldverstrekker zou hebben afgesloten en de rente die [betrokkene] daadwerkelijk heeft betaald.
Voor de bepaling van het rentepercentage voor de door [betrokkene] op 1 november 2016 afgesloten hypothecaire geldlening bij [vennootschap] indien hij deze bij een reguliere financiële instelling zou hebben afgesloten, sluit de rechtbank aan bij het rentepercentage voor de hypothecaire geldlening die [betrokkene] op gelijke datum bij Bouwfonds Hypotheken heeft afgesloten. [betrokkene] heeft ter zitting verklaard dat voor laatstgenoemde hypotheek een rentepercentage van 4,55% gold.
Gelet op de aanvullende overeenkomst van geldlening van 20 mei 2014 [3] is [betrokkene] voor de gehele looptijd van de hypothecaire geldlening bij [vennootschap] een rentepercentage van 2% overeengekomen en dat is ook door hem aan rente betaald.
Aldus bestond het wederrechtelijk verkregen voordeel voor [betrokkene] uit een bedrag ter grootte van (4,55% - 2% =) 2,55% van de uitstaande hoofdsom. Aan de hand van dat uitgangspunt zal de rechtbank hierna de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel schatten.
5.3.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
26 oktober 2006 tot en met 10 december 2013
Op 26 oktober 2006 heeft [betrokkene] een geldleningsovereenkomst ter hoogte van € 165.000,- met [vennootschap] gesloten [4] . In de periode van 26 oktober 2006 tot en met 10 december 2013 bedroeg de hoofdsom aldus € 165.000,-. Het door [betrokkene] in deze periode verkregen voordeel bedraagt daarom (€ 165.000 * 2,55% =) € 4.207,50 voor een geheel jaar. De periode omvat in totaal 2.603 dagen. Dit betekent dat het totale voordeel in deze periode een bedrag van (€ 4.207,50 / 365 * 2.603 =)
€ 30.005,81bedraagt.
11 december 2013 tot en met 27 december 2016
Op 10 december 2013 heeft [betrokkene] een bedrag van € 100.000,- afgelost [5] . In de periode van 11 december 2013 tot en met 27 december 2016 bedroeg de hoofdsom aldus (€ 165.000,- - € 100.000,- =) € 65.000,-. Het door [betrokkene] in deze periode verkregen voordeel bedraagt daarom (€ 65.000,- * 2,55% =) € 1.657,50 voor een geheel jaar. De periode omvat in totaal 1.113 dagen. Dit betekent dat het totale voordeel in deze periode een bedrag van (€ 1.657,50 / 365 * 1.113 =)
€ 5.054,23bedraagt.
28 december 2016 tot en met 27 december 2017
Op 27 december 2016 heeft [betrokkene] een bedrag van € 33.969,- afgelost [6] . In de periode van 28 december 2016 tot en met 27 december 2017 bedroeg de hoofdsom aldus (€ 65.000,- - € 33.969,- =) € 31.031. Het door [betrokkene] in deze periode verkregen voordeel bedraagt daarom (€ 31.031,- * 2,55% =) € 791,29 voor een geheel jaar. De periode omvat 365 dagen, dus precies een jaar. Dit betekent dat het totale voordeel in deze periode een bedrag van
€ 791,29bedraagt.
28 december 2017 tot en met 29 maart 2018
Op 27 december 2017 heeft [betrokkene] een bedrag van € 21.200,- afgelost [7] . In de periode van 28 december 2017 tot en met 29 maart 2018 (de dag van volledige aflossing) bedroeg de hoofdsom aldus (€ 31.031,- - € 21.200,- =) € 9.831,-. Het door [betrokkene] in deze periode verkregen voordeel bedraagt daarom (€ 9.831,- * 2,55% =) € 250,69 voor een geheel jaar. De periode omvat echter in totaal 92 dagen. Dit betekent dat het totale voordeel in deze periode een bedrag van (€ 250,69 / 365 * 92 =)
€ 63,18bedraagt.
Op basis van het voorgaande bedraagt het door [betrokkene] verkregen voordeel een bedrag van in totaal (€ 30.005,81 + € 5.054,23 + € 791,29 + € 63,18 =)
€ 35.914,51.
5.3.2
Voor aftrek in aanmerking komende kosten
Op grond van het dossier acht de rechtbank het aannemelijk dat [betrokkene] kosten heeft moeten maken voor het passeren van de hypotheekakte bij de notaris. Nu het dossier geen gegevens bevat over de hoogte van de notariële kosten, schat de rechtbank deze kosten op een bedrag van € 800,- [8] .

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd en stelt de omvang van het totale door [betrokkene] wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van (€ 35.914,51 - € 800,- =)
€ 35.114,51.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat [betrokkene] nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen. De door de raadsman genoemde omstandigheden, waaronder het verlies van zijn baan en spaargeld, de persoonlijke gevolgen voor hem en zijn gezin en het lange tijdsverloop, vormen naar het oordeel van de rechtbank geen reden voor matiging.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door [betrokkene] te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het door [betrokkene] te betalen bedrag vast op
€ 35.114,51.

7.Toepasselijke wettelijke bepalingen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 35.114,51(vijfendertigduizend honderdveertien euro en eenenvijftig eurocent).
Legt aan [betrokkene] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 35.114,51(vijfendertigduizend honderdveertien euro en eenenvijftig eurocent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
702 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 september 2022.
mr. N. Boots en mr. G.D. Kleijne zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot rentepercentages voor woninghypotheken en kostenbesparing met nummer 20180096 van 8 januari 2019, Map 5 Documenten bibliotheek, pagina's 300406 tot en met 300413.
3.Map 5 Documenten bibliotheek, pagina 300061.
4.Map 6 Documenten bibliotheek, pagina’s 300514 tot en met 300515.
5.Ontnemingsrapportage pagina 300408.
6.Ontnemingsrapportage pagina 300408.
7.Ontnemingsrapportage pagina 300408.
8.Map 2 Algemeen dossier, pagina 100055.