Op 28 september 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 15/871700-18, waarin de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De zaak betreft een voormalig projectleider van de gemeente Bergen (NH), die was veroordeeld voor passieve ambtelijke omkoping. De officier van justitie had op 15 juli 2022 een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 60.944,60, dat volgens de officier van justitie als wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden aangemerkt. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 13 en 14 september 2022 gehouden, waarbij de betrokkenen, inclusief de raadsman en de officier van justitie, zijn gehoord.
De verdediging heeft betoogd dat er geen verband bestaat tussen de hypothecaire geldlening die de betrokkene had afgesloten en zijn functie als ambtenaar. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de betrokkene voordeel heeft genoten door een hypothecaire lening af te sluiten tegen een lager rentepercentage dan bij reguliere financiële instellingen gebruikelijk was. De rechtbank heeft de ontnemingsrapportage, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel was berekend, in haar oordeel betrokken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 35.114,51, na aftrek van kosten voor de notariële akte.
De rechtbank heeft de betrokkene verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen en geoordeeld dat er geen redenen waren om het bedrag te matigen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 28 september 2022.