ECLI:NL:RBNHO:2022:8599

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
C/15/332156 / TH ZA 22-4
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod en geschonden hoorplicht in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding betreffende een tijdelijk huisverbod dat aan verzoeker was opgelegd door de burgemeester van de gemeente. Het huisverbod was opgelegd op 21 september 2022 en gold voor een periode van tien dagen. Verzoeker, die gedetineerd was, stelde dat hij onvoldoende in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden over het voorgenomen besluit, wat in strijd zou zijn met de hoorplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker inderdaad niet adequaat was gehoord, wat leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. Echter, de rechtsgevolgen van het besluit werden in stand gelaten, omdat de situatie ten tijde van het besluit ernstig gevaar voor de veiligheid van de gezinsleden met zich meebracht. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van verzoeker gegrond, vernietigde het besluit van de burgemeester, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het huisverbod tot 1 oktober 2022. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 1.518,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. B.M.A. Bataille, met mr. A. Hausenblasová als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
voorzieningenrechter
Wet tijdelijk huisverbod
zaak-/rekestnummers: C/15/332156 / TH ZA 22-4 (voorlopige voorziening)
C/15/332151 / FA RK 22-4428 (beroep)
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb van 27 september 2022
in de zaak van
[verzoeker], verzoeker, tevens eiser, hierna te noemen: verzoeker,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
gemachtigde mr. J.H. van Dijk, advocaat te Haarlem,
tegen
de burgemeester van de gemeente [gemeente], verweerder,
zetelende te [plaats] ,
gemachtigde mr. M.P. Hoogewerf,
in welke zaak belanghebbende is:
[partner],
hierna te noemen: partner (van verzoeker),
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] .

1.De procedure

1.1
Bij besluit van 21 september 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd, als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) en een contactverbod opgelegd met partner van verzoeker, zijn stiefdochter [stiefdochter] en zijn dochters [dochter 1] en [dochter 2] , voor de periode van 21 september 2022 te 13:03 uur tot 1 oktober 2022 te 13:03 uur.
1.2
Tegen het bestreden besluit heeft verzoeker bij brief van 22 september 2022 beroep ingesteld en ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen, namelijk het bestreden besluit te schorsen totdat op het beroep is beslist.
1.3
Verweerder heeft op 23 en 26 september 2022 de volgende stukken ingediend:
  • het formulier Situatie ter plaatse van 21 september 2022;
  • het formulier Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld van 21 september 2022;
  • het bestreden besluit;
  • het proces-verbaal van bevindingen van de hulpofficier van justitie van 21 september 2022
  • het proces-verbaal met nummer [nummer] van 19 september 2022 van aangifte door partner van verzoeken;
  • het gespreksverslag van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van 19 september 2022;
  • het proces-verbaal met nummer [nummer] van 21 september 2022 van verhoor van getuige [getuige] .
1.4
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2022. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde;
  • verweerder, vertegenwoordigd door haar gemachtigde;
  • partner van verzoeker, bijgestaan door een tolk in de Bulgaarse taal.
Verder was op haar verzoek als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de GI] van de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.
1.5
De minderjarige [stiefdochter] , stiefdochter van verzoeker, is voorafgaand aan de zitting in raadkamer gehoord.

2.De beoordeling

2.1
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden aan de orde zijn geweest, meent de voorzieningenrechter, partijen gehoord hebbende, dat nader onderzoek in dit geval redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Daarom zal de voorzieningenrechter gebruikmaken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2
Ter zitting van 27 september 2022 zijn namens verzoeker zijn beroep tegen het bestreden besluit en verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening gehandhaafd. Namens verweerder is daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en wat ter zitting naar voren is gebracht, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker door verweerder onvoldoende is gehoord over het voorgenomen huisverbod.
2.4
Verweerder heeft in de persoon van de hulpofficier van justitie telefonisch contact gelegd met verzoeker, die op dat moment in verzekering was gesteld. Het kort telefonisch gesprek heeft plaatsgevonden via de intercom in de cel van verzoeker en aan verzoeker is toen het voornemen tot oplegging van het huisverbod medegedeeld en zijn mening daarover gevraagd. Uit het dossier, maar ook niet ter zitting is gebleken dat verzoeker toen zijn visie over de ontstane situatie en de mogelijke oplossingen daarvan naar voren heeft kunnen brengen en ook niet dat hij op de hoogte was van zijn recht op rechtsbijstand.
2.5
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gesteld kan worden dat verzoeker voldoende in de gelegenheid is gesteld om over het voorgenomen besluit gehoord te worden en dat hij effectief van zijn recht daarop gebruik heeft kunnen maken. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 4:8 van de Awb.
2.6
Nu de hoorplicht is geschonden, is het bestreden besluit in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde vereiste dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid. Het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit zal om die reden gegrond worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
2.7
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven, nu verzoeker in beroep in de gelegenheid is geweest zich over het bestreden besluit uit te laten.
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd was het bestreden besluit te nemen en van die bevoegdheid in redelijkheid ook gebruik heeft kunnen maken.
2.8
De situatie ten tijde van het bestreden besluit was immers niet beter of anders dan ten tijde van het incident op 18 september 2022. Op grond van de feiten en omstandigheden van de actuele situatie bestond er op 21 september 2022 een ernstig vermoeden dat de aanwezigheid van verzoeker, wiens inverzekeringstelling die dag was beëindigd, in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van verschillende gezinsleden. Uit de stukken maar ook op de zitting is voldoende naar voren gekomen dat de relatie van verzoeker en zijn partner al langere tijd slecht is, dat er ook onlangs meerdere zorgelijke incidenten hebben plaatsgevonden, dat het gezin problemen op verschillende gebieden kent, dat er zorgen zijn over de kinderen die met de spanningen en (gewelds)incidenten tussen partijen worden geconfronteerd en daaronder lijden, en dat de hulpverlening tot nu toe niet het gewenste effect heeft gesorteerd.
2.9
De voorzieningenrechter zal daarom de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand laten, wat betekent dat het huisverbod en contactverbod gelden tot 1 oktober 2022 te 13:03 uur. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat het op 30 september 2022 gepland systeemgesprek doorgaat.
2.1
Nu de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, brengt dit mee dat verzoeker geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn verzoek om voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
2.11
De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt en de gemeente [gemeente] als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.518,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep (1 punt voor het verzoekschrift en het beroepschrift gezamenlijk – vanwege de samenhang van de zaken – en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, worden deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb betaald aan de rechtsbijstandverlener.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1
verklaart het beroep gegrond;
3.2
vernietigt het bestreden besluit van 21 september 2022;
3.3
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven tot en met 1 oktober 2022 te 13:03 uur;
3.4
veroordeelt verweerder in de proceskosten en wijst de gemeente [gemeente] aan als de rechtspersoon die € 1.518,- dient te betalen aan de rechtsbijstandverlener van verzoeker in verband met de redelijkerwijs gemaakte proceskosten voor het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep gezamenlijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.M.A. Bataille, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Hausenblasová, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.