ECLI:NL:RBNHO:2022:8567

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
15/307668-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en winkeldiefstal door verdachte in Haarlem

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en winkeldiefstal. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is beschuldigd van meerdere geweldsdelicten en diefstallen die plaatsvonden in oktober 2020 in Haarlem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het eerste feit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers en zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van levensmiddelen bij een snackbar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van €2.224,92 aan [benadeelde 1] en €118,20 aan [benadeelde 3]. De rechtbank heeft ook de voorwaarden van de voorlopige hechtenis gewijzigd en de bijzondere voorwaarden opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/307668-20 (P); 15/110857-20 en 15/047618-19 (vorderingen tul)
Uitspraakdatum: 28 september 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 en 14 september 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.T. Poort, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Haarlem, openlijk, te weten in de Kruisstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde 1] , door hem (meermalen) tegen het gezicht en/of lichaam te duwen, slaan en/of schoppen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen, ten gevolge heeft gehad;
(HASPEL 8)
2
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Haarlem, openlijk, te weten in de Lange Veerstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde 2] , door hem (meermalen) in/tegen het gezicht te slaan;
(HASPEL 9)
3
hij op of omstreeks (a) 17 oktober 2020 en/of (b) 22 oktober 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
diverse goederen:
(a) zes, althans meerdere, verpakkingen wraps spicy chicken, en/of vier, althans meerdere, verpakkingen toffee,
en/of
(b) eenentwintig, althans meerdere, verpakte broodjes, en/of vier, althans meerdere, sandwiches, en/of één saucijzenbroodje,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , gevestigd aan de [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
(HASPEL 12)

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Het in dat verband gevoerde verweer zal hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling van dit feit worden besproken. De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de verdachte in gevecht is geraakt met aangever [benadeelde 1] en dat hij weliswaar klappen heeft uitgedeeld, maar dat hij niet degene is geweest die heeft geschopt als gevolg waarvan aangever een gebroken scheenbeen heeft opgelopen. [benadeelde 1] herkent medeverdachte [medeverdachte 1] als degene die tegen zijn scheenbeen zou hebben geschopt. Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat [benadeelde 1] als gevolg van het handelen van de verdachte een gebroken scheenbeen heeft opgelopen en moet de verdachte in ieder geval van deze strafverzwarende omstandigheid worden vrijgesproken.
Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat het op [benadeelde 1] toegepaste geweld in vereniging is gepleegd, omdat het handelen van de verdachte op zichzelf stond. Volgens de raadsman moet de verdachte daarom van het gehele feit worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat uit de camerabeelden volgt dat de verdachte [benadeelde 1] heeft geslagen en dat hij [benadeelde 1] drie keer tegen het rechterbeen heeft geschopt. Verder lijkt het geweld daarna buiten beeld verder te gaan. Het dossier bevat aanknopingspunten dat [benadeelde 1] (buiten het beeld van de camera) ook door anderen is geschopt. De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben immers verklaard dat de groep jongens tegen het lichaam van [benadeelde 1] schopte. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat de schoppen van de verdachte ervoor hebben gezorgd dat het scheenbeen van [benadeelde 1] is gebroken. De verdachte moet dan ook van deze strafverzwarende omstandigheid worden vrijgesproken.
Het verweer van de raadsman dat geen sprake was van in vereniging gepleegd geweld vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen, te weten de aangifte van [benadeelde 1] , de camerabeelden, en de getuigenverklaringen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij omstreeks 10 oktober 2020 te Haarlem, openlijk, te weten in de Kruisstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] , door hem meermalen tegen het gezicht te slaan en te schoppen;
(HASPEL 8)
2
hij op 11 oktober 2020 te Haarlem, openlijk, te weten in de Lange Veerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2] , door hem meermalen tegen het gezicht te slaan;
(HASPEL 9)
3
hij op (a) 17 oktober 2020 en (b) 22 oktober 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
diverse goederen:
(a) zes verpakkingen wraps spicy chicken, en vier verpakkingen toffee,
en
(b) eenentwintig verpakte broodjes, en vier sandwiches en één saucijzenbroodje,
die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorden, te weten aan [benadeelde 3] , gevestigd aan de [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
(HASPEL 12)
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, feit 2 (telkens):
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die hooguit gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
In de nacht van 10 op 11 oktober 2020 heeft de verdachte zich samen met anderen binnen een half uur twee keer schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen volstrekt willekeurige slachtoffers. Het eerste slachtoffer, [benadeelde 1] , is voor de deur van een snackbar geslagen en geschopt, nadat hij weigerde om een snack voor de medeverdachte betalen. Het slachtoffer heeft hierdoor zijn scheenbeen gebroken. Een half uur later heeft de verdachte samen met vier anderen bij een andere snackbar een jongen die op een scooter zat, om de beurt tegen zijn hoofd geslagen. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 1] blijkt dat hij zich niet langer veilig voelt in het centrum van Haarlem en dat hij last heeft van spanningsklachten en slaapproblemen. Bovendien leidt dit soort uitgaansgeweld tegen willekeurige personen in het algemeen tot gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Verder heeft de verdachte in oktober 2020 twee keer samen met anderen een winkeldiefstal gepleegd bij [benadeelde 3] . Daarbij werd door de verdachten schaamteloos een groot aantal broodjes en snoep uit de schappen gegrist. Dergelijk respectloos handelen levert voor winkeliers veel overlast en ergernis op en hindert hen in de bedrijfsvoering. Ook de maatschappij ondervindt schade van winkeldiefstallen, doordat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van veiligheidsmaatregelen tegen diefstallen, uiteindelijk door consumenten worden betaald.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten, waaronder de rapporten gedateerd 28 april 2022 en 31 augustus 2022 van Reclassering Nederland, waaruit blijkt dat de verdachte tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis veelvuldig de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking en adviseert bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen. Bij de het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank naast de ernst van de feiten ook in aanmerking genomen het strafrechtelijk verleden van de verdachte, zijn jeugdige leeftijd en het tijdverloop sinds het plegen van de feiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De rechtbank zal ambtshalve de voorwaarden wijzigen behorende bij het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis, in die zin dat de bijzondere voorwaarden zullen komen te vervallen.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1) en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 2.620,12 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 620,12) en immateriële
(€ 2.000,-) schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 395,70 aan verlies van arbeidsvermogen en € 224,92 aan medische kosten.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de gevorderde schade niet het gevolg is van de feitelijke handelingen van de verdachte. Bewezenverklaard is dat de verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen de benadeelde partij en daarom is de verdachte samen met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die de benadeelde partij daardoor heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de medische kosten van € 224,92, waartegen verder geen verweer is gevoerd, rechtstreeks voortvloeien uit het onder 1 bewezen verklaarde feit en dus toewijsbaar zijn.
Ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen heeft de verdediging aangevoerd dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bezorgers van Deliveroo een arbeidsovereenkomst met dat bedrijf hebben en dus dat er een loonbetalingsverplichting is bij ziekte. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde enige tijd niet heeft kunnen werken. In het licht van het verweer van de verdediging kan echter niet worden vastgesteld of de werkgever van de benadeelde partij een doorbetalingsverplichting had. Dit vergt nader onderzoek en daarvoor is in deze strafzaak geen plaats omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank komt vergoeding van de gestelde immateriële schade van € 2.000,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.224,92, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht de rechtbank geen omstandigheden aanwezig om van die hoofdelijkheid af te zien of het toe te wijzen bedrag te matigen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten zullen worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijk geweld tegen een persoon] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3] en schadevergoedingsmaatregel (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 304,84 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit een aantal weggenomen levensmiddelen op de data 14, 17, 22 en 23 oktober 2020.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in de vordering, omdat de vordering niet is ondertekend en niet duidelijk is of [naam] namens de [benadeelde 3] gemachtigd is om de vordering in te dienen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat [naam] gemachtigd is om de vordering namens de [benadeelde 3] in te dienen, nu zij ook gerechtigd was om aangifte van diefstal te doen. Verder is elke pagina van de vordering van een paraaf voorzien. De rechtbank acht de [benadeelde 3] dan ook ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade veroorzaakt op 17 oktober 2020 (€ 35,30) en 22 oktober 2020 (€ 82,90) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook tot een bedrag van € 118,20 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De winkeldiefstallen die op 14 en 23 oktober 2020 hebben plaatsgevonden zijn niet aan de verdachte ten laste gelegd en hij is niet aansprakelijk voor de schade die toen is veroorzaakt. Het deel van de vordering dat ziet op de daaruit voortvloeiende schade zal worden afgewezen.
De verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De [benadeelde 3] heeft de proceskosten becijferd op € 750,-, maar dit verder niet onderbouwd. De rechtbank zal dit bedrag daarom niet toekennen. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten zullen worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van winkeldiefstal, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 11 juni 2020 in de zaak met
parketnummer 15/047618-19heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van de voortgezette handeling van diefstal met geweld en afpersing alsmede vernieling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 40 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 2 juli 2020 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 26 juni 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de jeugddetentie ingevolge artikel 77dd lid 3 van het Wetboek van Strafrecht wordt omgezet in gevangenisstraf.
Bij vonnis van 1 oktober 2020 in de zaak met
parketnummer 15/110857-20heeft de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van oplichting veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uur. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 19 november 2020 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 16 oktober 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar vordering, nu de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf al is gelast bij beslissing van de kinderrechter van 1 april 2021 en tegen deze beslissing geen hoger beroep mogelijk is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 63, 141 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZES MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.224,92, bestaande uit € 224,92 als vergoeding voor de materiële en € 2.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering van materiële schade en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.224,92, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 118,20, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 118,20, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/047618-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie voor de duur van 40 dagen, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland d.d. 11 juni 2020.
Bepaalt dat de 40 dagen jeugddetentie wordt omgezet in 40 dagen gevangenisstraf.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/110857-20.
Bepaalt dat de voorwaarden in het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis worden gewijzigd, in die zin dat de bijzondere voorwaarden komen te vervallen. Deze beslissing wordt apart opgemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 september 2022.
Mr. Kleijne is buiten staat om dit vonnis te ondertekenen.