ECLI:NL:RBNHO:2022:8564

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
15/312754-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake openlijke geweldpleging en winkeldiefstal met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee openlijke geweldplegingen en een winkeldiefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De zaak is behandeld in het team Straf, locatie Haarlemmermeer, en betreft de parketnummers 15/312754-20 en 15/044718-20. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak. De verdachte is vrijgesproken van de vernieling van een snorfiets, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat hij deze vernieling had gepleegd. De rechtbank heeft echter bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van kauwgom en kinderchocolade, openlijk geweld tegen een scooter en openlijk geweld tegen een persoon. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers van zijn daden. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/312754-20 en 15/044718-20 (vordering tul) (P)
Uitspraakdatum: 28 september 2022
Tegenspraak ex artikel 279 Sv
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 en 14 september 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de raadsman van de verdachte, mr. S.B.J. Hiemstra, advocaat te Haarlem, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Haarlem, opzettelijk en wederrechtelijk, een snorfiets (met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(HASPEL 3)
2
hij op of omstreeks 2 oktober 2020 te Haarlem, opzettelijk [benadeelde 2] in zijn tegenwoordigheid, door een feitelijkheid, heeft beledigd, door die [benadeelde 2] in de hals/nek, althans tegen het lichaam te spugen;
(HASPEL 4)
3
hij op of omstreeks 2 oktober 2020 te Haarlem, meerdere, althans een, verpakking(en) kauwgom en/of kinderchocolade, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] gevestigd aan het [adres 2] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(HASPEL 5)
4
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Haarlem, openlijk, te weten op de Kruisweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een scooter (KYMCO VP50 met kenteken [kenteken 2] ), door (meermalen) tegen deze scooter te schoppen/trappen, waardoor deze scooter omviel, terwijl hij, verdachte, dit goed opzettelijk heeft vernield;
(HASPEL 10)
5
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Haarlem, openlijk, te weten op de Kruisweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde 4] ,
door hem (meermalen) tegen het gezicht/lichaam te schoppen/slaan, en/of tegen een goed, te weten een mobiele telefoon, door geweld te plegen tegen die [benadeelde 4] waarbij die mobiele telefoon kapot is gegaan, terwijl hij, verdachte, dit goed opzettelijk heeft vernield;
(HASPEL 11)

2.Voorvragen

2.1.
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2.
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Uit artikel 269 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) volgt dat de vervolging van een verdachte ter zake van belediging alleen plaatsvindt als er een klacht jegens de verdachte is ingediend. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat aangever [benadeelde 2] aangifte heeft gedaan ter zake van mishandeling en openlijke geweldpleging. Deze aangifte houdt geen klacht in ter zake van belediging.
Volgens vaste jurisprudentie is bij het ontbreken van een formele klacht toch vervolging mogelijk, indien de wens tot vervolging van de klachtgerechtigde op andere feiten en omstandigheden kan worden gebaseerd. Van die wens moet binnen de in artikel 66 Sr genoemde termijn van drie maanden zijn gebleken. Doorslaggevend is daarbij of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komt vast te staan dat het destijds de uitdrukkelijke wens van het slachtoffer was dat het Openbaar Ministerie vervolging zou instellen tegen de verdachte. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet is gebleken dat aangever [benadeelde 2] na de aangifte ter zake van mishandeling en openlijke geweldpleging strafvervolging tegen de verdachte ter zake van belediging wenste. Het Openbaar Ministerie is daarom niet-ontvankelijk in de vervolging voor dit feit.
2.3.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de overige feiten
De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van de overige feiten ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De in dat verband gevoerde verweren zullen hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling van het desbetreffende feit worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde vernieling van een snorfiets op 26 augustus 2020. De rechtbank stelt vast dat er bij de woning van aangever [benadeelde 1] een incident heeft plaatsgevonden waarbij vier personen aanwezig waren, waaronder de verdachte. Eén van deze personen heeft een snorfiets van de aangever vernield. Op grond van de aangifte en de getuigenverklaringen kan echter niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de vernieling aan de snorfiets heeft gepleegd.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
3.3.3.1 Bewijsoverweging feit 4 (Haspel 10)
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van openlijk geweld tegen goederen zoals bedoeld in artikel 141 Sr, omdat de verdachte pas tegen de scooter heeft geschopt toen deze al op de grond lag. Dit was nadat zijn medeverdachte tegen de scooter had geschopt, waardoor de scooter omviel en beschadigd is geraakt. Van de schop die de verdachte tegen de scooter heeft gegeven, is deze niet kapot gegaan. De verdachte moet volgens de raadsman dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Voor zover de raadsman met dit verweer heeft bedoeld dat geen sprake is geweest van in vereniging gepleegd geweld tegen de scooter, wordt dit verweer verworpen. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] liepen in een groep van zes personen langs de scooter, die op de openbare weg stond. Uit de camerabeelden volgt dat [medeverdachte 1] de scooter omver heeft geschopt. Enkele seconden later liep de verdachte langs de omgevallen scooter en gaf er een schop tegen. Gelet hierop heeft de verdachte het opzet gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen de scooter en heeft hij daaraan ook een significante bijdrage geleverd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat er in dit geval schade aan de scooter is ontstaan, maar dat dit voor de toepasselijkheid van artikel 141 Sr niet is vereist.
Overigens acht de rechtbank niet bewezen het strafverzwarende onderdeel dat de scooter opzettelijk is vernield, nu de scooter niet is vernield maar enkel beschadigd.
3.3.3.2 Bewijsoverweging feit 5 (Haspel 11)
De raadsman heeft ten aanzien van feit 5 aangevoerd dat – indien de herkenning van de verdachte juist is – op de camerabeelden alleen te zien is dat hij in gevechtshouding tegenover de aangever [benadeelde 4] staat. Het kan zijn dat de verdachte zich lelijk tegenover de aangever heeft gedragen, maar hij heeft geen geweld gebruikt. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat ze die avond met zeven personen waren. De aangever heeft verklaard dat er vijf tot zes personen achter hem aanrenden en dat alle jongens op hem insloegen. De verdachte was herstellende van een steekwond en kon niet rennen. Op grond van de camerabeelden kan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte bij dit geweld was betrokken. De verdachte moet volgens de raadsman dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt het volgende. De aangever [benadeelde 4] heeft verklaard dat hij op 13 oktober 2020 rond 2.15 uur op zijn fiets over de Kruisweg reed en daar aangesproken werd door een persoon. De aangever stopte en de persoon vroeg hem om een sigaret. Toen de aangever zei dat hij geen sigaret had, kreeg hij een klap tegen zijn hoofd waardoor hij van zijn fiets af viel. Toen hij opstond zag hij vijf tot zes jongens op hem afrennen. De jongens schopten en sloegen hem tegen zijn hoofd en lichaam. De getuige [getuige] heeft gezien dat er vijf tot zes mannen voor zijn woning stonden, die richting het station liepen. Eén persoon bleef staan en liet een fietser stoppen. Deze persoon sloeg de fietser en duwde hem van zijn fiets. Daarna kwam de rest van de groep terug en joeg de man op. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat ze die avond met zes personen, waaronder de verdachte, over de Kruisweg liepen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat één van zijn vrienden ruzie had met een fietser en dat daarna twee andere vrienden zijn vriend hebben geholpen. Volgens [medeverdachte 1] was het een ruzie met duwen, trekken en misschien slaan. Uit de camerabeelden volgt dat een persoon met kort opgeschoren haar, die door verbalisanten wordt herkend als de verdachte, rennend in beeld komt en dreigend voor de aangever ging bewegen. De aangever stond in een gevechtshouding (met gebalde vuisten) en bleef om aangever heen bewegen. Vervolgens is de aangever weggerend. Enkele seconden later rennen twee andere personen achter de verdachte aan en ook de verdachte rent in de richting van de aangever.
Hoewel op grond van enkel de camerabeelden niet met zekerheid kan worden gesteld dat het de verdachte is geweest die de aangever heeft aangesproken en de eerste klap heeft uitgedeeld, kan, gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen de aangever en dat hij daaraan een significante bijdrage heeft geleverd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
3
hij op 2 oktober 2020 te Haarlem, meerdere verpakkingen kauwgom en kinderchocolade, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [benadeelde 3] gevestigd aan het [adres 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(HASPEL 5)
4
hij op 13 oktober 2020 te Haarlem, openlijk, te weten op de Kruisweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een scooter (KYMCO VP50 met kenteken [kenteken 2] ), door meermalen tegen deze scooter te schoppen;
(HASPEL 10)
5
hij op 13 oktober 2020 te Haarlem, openlijk, te weten op de Kruisweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 4] , door hem meermalen tegen het gezicht/lichaam te schoppen/slaan;
(HASPEL 11)
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3:
diefstal
feit 4:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen
feit 5:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in geval van een veroordeling een gevangenisstraf op te leggen die hooguit gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast eventueel nog een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee openlijke geweldplegingen en een winkeldiefstal.
In de nacht van 13 oktober 2020 heeft de verdachte samen met een ander tegen een scooter geschopt, waardoor er schade aan de scooter is ontstaan. Daarmee heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Een kwartier later heeft de verdachte samen met anderen een volstrekt willekeurig slachtoffer van zijn fiets geslagen. Toen het slachtoffer op de grond lag, heeft hij nog meer klappen en schoppen gehad. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer na het incident zeer angstig was en nauwelijks de straat op durfde. Een psycholoog heeft PTSS bij het slachtoffer gediagnosticeerd en het slachtoffer heeft hiervoor EMDR therapie gehad. Daar komt bij dat het slachtoffer overlast heeft ervaren doordat onder meer zijn telefoon stuk is gegaan als gevolg van het geweld.
Ook leidt dit soort uitgaansgeweld tegen willekeurige personen in het algemeen tot gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte een winkeldiefstal gepleegd bij een [benadeelde 3] . De verdachte heeft schaamteloos snoep en chocolade bij de servicebalie weggegrist. Dergelijk handelen levert voor winkeliers veel overlast en ergernis op en hindert hen in de bedrijfsvoering. Ook de maatschappij ondervindt schade van winkeldiefstallen, doordat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van veiligheidsmaatregelen tegen diefstallen, uiteindelijk door consumenten worden betaald.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 30 maart 2022 van Reclassering Nederland, waaruit blijkt dat de verdachte een instabiele leefsituatie heeft. De verdachte heeft geen dagbesteding en gedeeltelijk negatief sociaal netwerk. De verdachte gebruikt dagelijks cannabis. De reclassering schat het recidivegevaar hoog in. Volgens de reclassering is een reclasseringstoezicht met interventies niet uitvoerbaar vanwege de niet meewerkende houding van de verdachte. De reclassering adviseert de toepassing van het volwassenenstrafrecht en een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal gelet op de ernst van de feiten, met name de openlijke geweldpleging tegen [benadeelde 4] , in combinatie met het strafrechtelijk verleden van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Bij de het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen de straffen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden opgelegd, de jeugdige leeftijd van de verdachte en het tijdverloop sinds het plegen van de feiten.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 5] (feit 4) en schadevergoedingsmaatregel
De bewindvoerder [bewindvoerder] heeft namens de benadeelde partij [benadeelde 5] een vordering tot schadevergoeding van € 499,54 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade aan haar scooter, die zij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De materiële schade bestaat uit scooteronderdelen die vervangen moeten worden, te weten het binnenschild, het skirt, de stuurkap, het voorspatbord, een spiegel en het arbeidsloon om de scooter te herstellen.
De officier van justitie acht de schade aan de stuurkap, voorspatbord en een deel van het arbeidsloon (€ 100,-) eenvoudig van aard en voldoende onderbouwd. Met betrekking tot de overige onderdelen van de vordering is volgens de officier van justitie niet begrijpelijk hoe de schade het gevolg is van het strafbare feit. De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 223,84 wordt toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering wordt verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 4 bewezen verklaarde feit. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de scooter beschadigd is geraakt doordat er door de verdachte en zijn mededader meerdere keren tegen is getrapt, als gevolg waarvan deze is omgevallen. In het licht van deze bewijsmiddelen valt niet in te zien waarom slechts de schadeposten met betrekking tot de stuurkap, het voorspatbord en een deel van het arbeidsloon in rechtstreeks verband tot het bewezen verklaarde feit staan. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten zullen worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijk geweld tegen een goed] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 5) en schadevergoedingsmaatregel
De bewindvoerder, [bewindvoerder 2] , heeft namens de benadeelde partij [benadeelde 4] een vordering tot schadevergoeding van € 6.030,77 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 4.530,77) en immateriële (€ 1.500,-) schade die hij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de kosten van de aflossing van zijn telefoon gedurende de vijf maanden dat hij zijn telefoon niet kon gebruiken (€ 145,-), een vervangende tweedehands telefoon (€ 100,-), de schermreparatie van zijn beschadigde telefoon (€ 258,-), de kosten voor het aanvragen van een nieuw rijbewijs (€ 77,85), het saldo dat op de OV-kaart stond (€ 19,-), het verlies aan arbeidsvermogen (€ 3.568,92) en de kosten voor fysiotherapie (€ 362,-).
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade betreffende de schermreparatie, de vervangende tweedehands telefoon, het rijbewijs, de OV-kaart en de fysiotherapie rechtstreeks voortvloeit uit het onder 5 bewezen verklaarde feit. De vordering tot vergoeding van deze materiële schade, waarvan de hoogte niet is betwist, zal dan ook tot een bedrag van in totaal € 816,85 worden toegewezen.
De schade betreffende de abonnementskosten van € 145,- is naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar. Uit de overgelegde stukken blijkt namelijk dat deze kosten betrekking hebben op de aflossing van de kosten van de telefoon en de telefoon is in het bezit van de benadeelde partij gebleven, zodat geen sprake is van schade.
De raadsman heeft verweer gevoerd tegen het gevorderde verlies aan arbeidsvermogen, onder meer door erop te wijzen dat deze post niet is onderbouwd met stukken van de werkgever van de benadeelde partij en van de ziektegelduitkering, terwijl ook niet duidelijk is of het gaat om bruto of netto bedragen. In het licht van dit verweer is de vordering op dit moment onvoldoende onderbouwd en is nader onderzoek nodig naar deze schadepost. Dit levert een onevenredige belasting op van het strafproces en daarom zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vergoeding van de immateriële schade van € 1.500,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook tot een bedrag van € 2.316,85 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 5 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijk geweld tegen personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 3 september 2020 in de zaak met parketnummer 15/044718-20 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van mishandeling en bedreiging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uur. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 23 september 2020 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 18 september 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 141 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het Openbaar Ministerie ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIER MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 499,54als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 5] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 499,54, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.316,85bestaande uit € 1.500,- als vergoeding voor de materiële en € 816,85 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 4] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering van materiële schade en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.316,85, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/044718-20 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 120 uur, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland d.d. 3 september 2020.
De taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 september 2022.
Mr. Kleijne is buiten staat om dit vonnis te ondertekenen.