ECLI:NL:RBNHO:2022:8557

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
9733419 \ CV EXPL 22-886
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheidsincident in verband met arbitragebeding

In deze zaak heeft eiser, wonende te Curaçao, op 15 februari 2022 een vordering ingesteld tegen gedaagde. Gedaagde heeft in een incidentele conclusie aangevoerd dat de kantonrechter onbevoegd is om van de zaak kennis te nemen, omdat partijen een arbitragebeding zijn overeengekomen. Eiser betwist dit en stelt dat het arbitragebeding in de overeenkomst niet de bedoeling van partijen weerspiegelt. De kantonrechter heeft de bevoegdheid van de rechtbank beoordeeld aan de hand van artikel 1021 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De kantonrechter oordeelt dat eiser de overeenkomst heeft ondertekend en daarmee de bepalingen, inclusief het arbitragebeding, heeft aanvaard. De kantonrechter concludeert dat de keuze voor arbitrage niet afhankelijk was van een specifiek arbitraal college, en dat de arbitrageovereenkomst nog steeds effect kan sorteren, zelfs als het oorspronkelijke college niet meer bestaat. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen en wijst de incidentele vordering van gedaagde toe. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

De beslissing van de kantonrechter is dat hij zich onbevoegd verklaart van de vordering kennis te nemen, eiser in de proceskosten veroordeelt en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P.J. Jansen op 29 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9733419 \ CV EXPL 22-886 /MdV
Uitspraakdatum: 29 september 2022
Vonnis van de kantonrechter in het incident in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1] , Curaçao
eiser, verweerder in het incident
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. G. de Vries
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde, eiser in het incident
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.J. Butter

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 februari 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft een incidentele conclusie genomen waarin wordt gesteld dat de kantonrechter onbevoegd is. [eiser] heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.De beoordeling van de bevoegdheid van de kantonrechter

2.1.
[gedaagde] stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, omdat partijen zijn overeengekomen dat geschillen tussen partijen zullen worden beslecht door een arbiter. Hij vordert daarom dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar arbitrage.
2.2.
[eiser] voert daartegen aan dat in de op 3 juli 2014 tussen partijen gesloten overeenkomst weliswaar een arbitragebeding is opgenomen, maar dat dat komt doordat partijen gebruik hebben gemaakt van een modelovereenkomst waarin dit beding standaard was opgenomen. Volgens [eiser] is het echter nooit de bedoeling van partijen geweest dat een geschil tussen hen beiden uitsluitend door een arbitragecommissie kan worden beslist.
2.3.Volgens het bepaalde in art. 1021 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) dient het bewijs dat partijen een arbitragebeding zijn overeengekomen te worden geleverd door een geschrift, dat door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard. Aan deze eerste voorwaarde is voldaan, omdat in de tussen partijen gesloten schriftelijke overeenkomst een arbitragebeding is opgenomen. Ten aanzien van het aanvaard zijn van die bepaling in de overeenkomst overweegt de kantonrechter als volgt;
2.3.
Uit de omstandigheid dat [eiser] de overeenkomst heeft ondertekend, volgt dat hij de in die overeenkomst opgenomen bepalingen, waaronder dus het arbitragebeding, heeft aanvaard. Van [eiser] had verwacht mogen worden dat hij, voordat hij zijn handtekening onder de overeenkomst zette, deze kritisch had doorgelezen en eventueel bezwaar had gemaakt tegen bepalingen die niet in overeenstemming waren met de bedoeling van partijen. Voor zover hij dat niet heeft gedaan en de overeenkomst bepalingen bevat die volgens hem niet in overeenstemming zijn met de bedoeling die partijen hadden, komt dat voor zijn rekening en risico. Partijen zijn dan ook geboden aan de bepalingen uit de overeenkomst, waaronder ook het arbitragebeding.
2.4.
Ook de omstandigheid dat in de overeenkomst is bepaald dat geschillen worden beslecht overeenkomstig het Arbitragereglement van de Kamer van Koophandel en de Kamer van Koophandel sinds 1 april 2014 geen arbiters meer benoemd maakt dat niet anders. Dat in de overeenkomst wordt verwezen naar een reglement dat niet meer geldig is en dat ook niet was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, brengt niet automatisch met zich mee dat het tussen partijen gerezen geschil daardoor niet meer door arbitrage kan worden beslecht. Vast staat echter wel dat de arbiters niet meer kunnen worden benoemd op de wijze die partijen zijn overeengekomen. Bij beantwoording van de vraag of in dat geval een andere arbitrale instantie kan worden aangewezen als arbiter, dan wel of in plaats daarvan slechts de burgerlijke rechter bevoegd is tot kennisneming van het geschil, is van belang of partijen specifiek voor een bepaald arbitraal college hebben gekozen of dat zij voor arbitrage sec hebben gekozen. Hierbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de arbitrageovereenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijk kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Als de keuze voor een bepaald instituut of arbitraal college essentieel is geweest voor partijen, dan kan de arbitrageovereenkomst geen effect meer sorteren als het instituut of het arbitraal college niet meer bestaat en/of niet meewerkt. Als echter blijkt dat de keuze voor een bepaald instituut of arbitraal college niet essentieel was en partijen sowieso willen arbitreren, dan kan de voorzieningenrechter van de rechtbank eventueel op grond van artikel 1027 lid 1 en lid 3 Rv arbiters benoemen als partijen er samen niet uitkomen.
2.5.
Niet gesteld of gebleken is dat het de bedoeling van partijen is geweest uitsluitend het in artikel 17 van de overeenkomst genoemde scheidsgerecht bevoegd te maken. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat partijen gekozen hebben voor arbitrage sec en dat een andere arbitrale instantie dan de Kamer van Koophandel het geschil van partijen zou kunnen beslechten.
2.6.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de incidentele vordering van [gedaagde] wordt toegewezen en de kantonrechter zich op grond van artikel 1022 Rv onbevoegd verklaart om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
2.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak in de hoofdzaak en in het incident aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter