ECLI:NL:RBNHO:2022:8557
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheidsincident in verband met arbitragebeding
In deze zaak heeft eiser, wonende te Curaçao, op 15 februari 2022 een vordering ingesteld tegen gedaagde. Gedaagde heeft in een incidentele conclusie aangevoerd dat de kantonrechter onbevoegd is om van de zaak kennis te nemen, omdat partijen een arbitragebeding zijn overeengekomen. Eiser betwist dit en stelt dat het arbitragebeding in de overeenkomst niet de bedoeling van partijen weerspiegelt. De kantonrechter heeft de bevoegdheid van de rechtbank beoordeeld aan de hand van artikel 1021 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De kantonrechter oordeelt dat eiser de overeenkomst heeft ondertekend en daarmee de bepalingen, inclusief het arbitragebeding, heeft aanvaard. De kantonrechter concludeert dat de keuze voor arbitrage niet afhankelijk was van een specifiek arbitraal college, en dat de arbitrageovereenkomst nog steeds effect kan sorteren, zelfs als het oorspronkelijke college niet meer bestaat. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen en wijst de incidentele vordering van gedaagde toe. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter is dat hij zich onbevoegd verklaart van de vordering kennis te nemen, eiser in de proceskosten veroordeelt en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P.J. Jansen op 29 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.