ECLI:NL:RBNHO:2022:8503

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
C/15/329159 / FA RK 22-2834
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over een minderjarige in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 september 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De rechtbank oordeelde dat de ouders 24 uur per dag toezicht en begeleiding nodig hebben om de basale taken van verzorging en opvoeding te kunnen uitvoeren, wat niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel risico bestaat dat de gezondheid en ontwikkeling van de minderjarige geschaad worden als het gezag van de moeder voortduurt.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij het ouderlijk gezag over de minderjarige al eerder was onderbroken door uithuisplaatsingen. De Raad heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De moeder heeft verweer gevoerd en betoogd dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de ouders onvoldoende leerbaar zijn en dat de minderjarige in een veilige en stabiele omgeving moet opgroeien.

De rechtbank heeft besloten het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd aan te stellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/329159 / FA RK 22-2834
Datum uitspraak: 13 september 2022
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 13 september 2022
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P.K. de Blieck-Willemsen, kantoorhoudende te Vaassen,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam.
De rechtbank merkt als informant aan:
[naam vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
en
[naam pleegmoeder] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de Raad van 16 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 16 juni 2022;
- de bereidverklaring van de GI van 5 januari 2022, ingekomen bij de griffie op 16 juni 2022;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de moeder van 11 augustus 2022, ingekomen bij de griffie op 11 augustus 2022.
1.2.
Op 16 augustus 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, gelijktijdig met de zaak met procedurenummer C/15/330329 / JU RK 22/1155 (verzoek van de GI tot verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] ).
1.3.
Verschenen en gehoord zijn:
- mevrouw [A] namens de Raad;
  • de ouders, bijgestaan door mr. P.L. de Blieck-Willemsen;
  • mevrouw [B] namens de GI.
1.4.
De pleegmoeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 1 juni 2021 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 1 september 2021 en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier weken in een voorziening voor pleegzorg, onder aanhouding van het meer verzochte.
2.3.
Bij beschikking van 10 juni 2021 heeft de kinderrechter voor [de minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 1 september 2021. Op 26 augustus 2021 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 26 augustus 2022 en de machtiging uithuisplaatsing is verlengd tot 26 februari 2022. Op 22 februari 2022 is de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 26 augustus 2022. Sinds 30 juni 2021 verblijft [de minderjarige] in het gezin van de nicht vaderszijde in [woonplaats 2] , [provincie] (hierna: netwerkpleeggezin).
2.4.
In de gelijktijdig met deze zaak behandelde procedure inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft de rechtbank bij beschikking van 16 augustus 2022 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf in het netwerkpleeggezin verlengd tot 26 augustus 2023.
2.5.
In het gezin van de ouders woont nog de halfbroer van [de minderjarige] , [broer] (geboren [geboortedag] 2004).

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd(es) over [de minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft ter onderbouwing van het verzochte – samengevat – het volgende gesteld. Een gezagsbeëindigende maatregel is noodzakelijk, omdat [de minderjarige] al nagenoeg haar hele leven in het netwerkpleeggezin verblijft, daar nu opgroeit, en er geen perspectief is op terugplaatsing bij de ouders. [de minderjarige] heeft behoefte aan en recht op veiligheid, stabiliteit en continuïteit. De ouders kunnen dit niet waarborgen en de verwachting is niet dat zij dit voldoende kunnen leren in de toekomst. Zo zien de ouders niet in dat de boze episodes van de moeder belastend zijn voor [de minderjarige] . Er zijn geen mogelijkheden meer voor de ouders om (al dan niet met ondersteuning) de zorgen weg te nemen. De sociaal-emotionele leerbaarheid en de persoonlijke ontwikkeling van de ouders staat dit in de weg. Uit de informatie van de hulpverlening die bij de ouders thuiskomt, komt naar voren dat het de ouders hierdoor niet zal lukken voor nu en de toekomst om tot een herstel van hun opvoedersrol te komen. Hoewel er geen specifieke diagnose is gesteld over de persoonlijke problematiek van de ouders, is wel bekend dat zij beide kampen met psychische problemen. Dit moet nog nader gediagnosticeerd worden. Als de moeder haar gezag behoudt, zal zij in de toekomst beslissingen moeten nemen in het belang van [de minderjarige] , maar de Raad acht de moeder daartoe niet in staat, omdat zij niet kan anticiperen en aansluiten op wat [de minderjarige] nodig heeft.
3.3.
Het is daarnaast voor [de minderjarige] van groot belang dat duidelijk wordt waar zij verder zal opgroeien. Deze duidelijkheid geeft haar een basis van waaruit zij zich verder kan gaan ontwikkelen en veilige hechtingsrelaties met anderen kan aangaan. De GI heeft al snel na de uithuisplaatsing, op 30 december 2021, een opvoedbesluit genomen, namelijk dat [de minderjarige] niet bij haar ouders zal opgroeien. De Raad onderschrijft dat besluit. [de minderjarige] groeit op in het netwerkpleeggezin en is inmiddels volledig opgenomen in het gezin. Zij lijkt zich veilig te hechten en ontwikkelt zich leeftijdsadequaat. De pleegouders bieden [de minderjarige] alle gelegenheid om in contact te zijn met haar ouders.
3.4.
De Raad acht het van belang dat, als het gezag wordt beëindigd, de voogdij wordt belegd bij de GI, omdat een neutrale instantie het beste de belangen van [de minderjarige] kan behartigen, rekening houdend met de belangen van zowel de ouders als de pleegouders. De GI heeft zich bij brief van 5 januari 2022 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
3.5.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft ter zitting het verzoek nogmaals kort toegelicht. De Raad geeft aan dat [de minderjarige] sinds zij een week oud is, uit huis is geplaatst. Eerst in een crisispleeggezin en daarna in het netwerkpleeggezin. Het is voor de Raad duidelijk dat het perspectief van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin ligt, nu is gebleken dat de ouders niet in staat zijn binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn voor haar te kunnen zorgen. Het is wel van belang dat goed wordt gekeken hoe de omgang, en met name de frequentie van de omgang, tussen [de minderjarige] en de ouders eruit moet komen te zien. De Raad handhaaft het verzoek.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek en verzocht om dit af te wijzen.
4.2.
De moeder acht beëindiging van haar gezag niet in het belang van [de minderjarige] en stelt dat niet is voldaan aan de wettelijke eisen voor een gezagsbeëindiging. De moeder stelt zich op het standpunt dat er nog niet gesproken kan worden van een aanvaardbare termijn om het gezag te beëindigen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij de beantwoording van wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, gekeken moet worden naar de leeftijd en ontwikkeling en dat voor jongere kinderen de aanvaardbare termijn over het algemeen korter zal zijn dan voor oudere. [de minderjarige] is in mei net 1 jaar geworden. De moeder heeft een roerig jaar achter de rug. Tijdens de zwangerschap van [de minderjarige] is de oma (mz) ernstig ziek geworden, en beide grootouders (mz) van [de minderjarige] zijn in het afgelopen jaar overleden. De moeder heeft hier, ook na haar bevalling, stress en spanning van ervaren. De moeder vermoedt dat zij last heeft gehad van intrusies. Nu [de minderjarige] zo kort na haar geboorte al uit huis is geplaatst, heeft de moeder niet kunnen laten zien dat zij de zorg over [de minderjarige] aan kan. De moeder had hulp kunnen krijgen vanuit haar grote netwerk, maar zij heeft nooit een kans gekregen. Vanaf februari 2022 is er geen vaste gezinsvoogd meer betrokken. De ouders hebben een klacht ingediend tegen de vorige gezinsvoogd, de heer [naam] , omdat zij geen contact met hem kregen. De moeder heeft zelf hulpverlening ingeschakeld. Zo heeft de moeder een afspraak gemaakt om te laten onderzoeken of zij mogelijk een vorm van autisme heeft en ze heeft zich aangemeld voor een cursus positief opvoeden. Ook voor haar zoon [broer] heeft zij een psycholoog gevonden. De ouders zijn wel degelijk leerbaar en staan open voor hulp en ondersteuning. De ouders kunnen goed aansluiten bij [de minderjarige] . Dit blijkt ook uit de overgelegde verslagen van de hulpverlening. De GI is slechts een half jaar daadwerkelijk betrokken geweest, met twee gezinsvoogden, en de ouders hebben hier niets aan gehad. De ouders worden juist beperkt door de GI. De ouders zijn bereid om naar [woonplaats 2] te verhuizen om zo dichter bij [de minderjarige] te zijn.
4.3.
Door de moeder is op de zitting aangegeven dat door de instanties informatie wordt vermeld die onjuist is. De moeder kan zich niet vinden in het beeld dat de Raad en de GI van haar schetsen. De GI hoort hulp te bieden om [de minderjarige] terug bij de ouders te plaatsen en hoort samen te werken met het gezin. De ouders hebben het gevoel als oud vuil behandeld te worden. Zo heeft de GI de omgang eenzijdig en onterecht beperkt. De vorige gezinsvoogd is nooit aanwezig geweest tijdens een omgangsmoment met [de minderjarige] in [woonplaats 2] . De nieuwe gezinsvoogd heeft enkel op 4 augustus een brief verzonden, maar er is nog steeds geen contact geweest. Dit is al de derde voogd, terwijl er daarvoor acht maanden lang geen voogd (beschikbaar) was. Er is langer geen dan wél een voogd geweest gedurende de ondertoezichtstelling. De moeder vindt dat de GI geen uitspraken kan doen over haar opvoedkwaliteiten aangezien geen enkele voogd haar of de vader ooit met [de minderjarige] heeft gezien. De moeder is op zoek naar een gezinscoach om te zorgen voor veiligheid en stabiliteit.
4.4.
De vader heeft aangegeven dat er weliswaar veel hulpverlening is, maar dat die hulpverlening ziet op huishoudelijke taken. De GI heeft nimmer opvoedondersteuning ingezet.
4.5.
De advocaat van de ouders heeft aangegeven dat de ouders met alles willen meewerken en alle hulp accepteren. Ze staan open voor overleg, bijvoorbeeld over de verjaardag van [de minderjarige] , maar er is geen gezinsvoogd om mee in gesprek te gaan. Dat maakt het voor de ouders lastig. De ouders zijn leerbaar, maar de GI heeft daar geen zicht op, omdat geen enkele gezinsvoogd de ouders ooit met [de minderjarige] heeft gezien. Het is de moeder ook gelukt om [broer] alleen op te voeden en de vraag is waarom dit met [de minderjarige] niet zou lukken. De ondertoezichtstelling van [broer] zal door de GI ook niet verlengd gaan worden.
4.6.
De GI heeft ter zitting aangegeven achter het verzoek van de Raad te staan. De ouders zijn onvoldoende leerbaar om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. Ondanks de ingezette hulpverlening lukt het de ouders niet om aan te sluiten op de behoeftes van [de minderjarige] . De ouders zullen ouders op afstand moeten worden en daarbij moet gekeken worden hoe de omgang tussen de ouders en [de minderjarige] er in de toekomst uit gaat zien.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en uit wat er op de zitting is gezegd, blijkt dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] is een meisje van 15 maanden oud, dat kort na haar geboorte eerst in een crisispleeggezin is geplaatst en sinds zij één maand oud is in het netwerkpleeggezin verblijft. De omstandigheden waaronder [de minderjarige] uit huis is geplaatst waren zeer ernstig. De moeder gaf destijds aan dat het allemaal te laat was en zij [de minderjarige] niet meer zou voeden als [de minderjarige] haar niet meer aan zou kijken. De moeder liet [de minderjarige] een tijd huilen en ook is geconstateerd dat de moeder ’s nachts niet wakker werd om [de minderjarige] te voeden. Er waren grote zorgen over het gedrag van moeder, zij was ten tijde van de uithuisplaatsing agressief naar de hulpverlening en vertoonde vermijdend gedrag. De vader heeft [de minderjarige] niet hiertegen kunnen beschermen. [de minderjarige] kon daardoor niet bij haar ouders verblijven.
5.3.
Na de uithuisplaatsing is hulpverlening ingezet in de thuissituatie (De Waerden) en begeleiding bij de omgang (Anacare). Op grond van de bevindingen van de hulpverlening is besloten geen Terug Naar Huis Onderzoek uit te voeren, vanwege de geringe kans van slagen. In de thuissituatie hebben de ouders met hulp weliswaar stappen gezet in het praktisch kindveilig maken en opruimen van de woning, maar na het recente wegvallen van de huishoudelijke hulp is het de ouders niet gelukt dit vast te houden. Tijdens het laatste bezoek zag de woning er verwaarloosd en vies uit en stond het vol met spullen.
5.4.
Er zijn ernstige zorgen en twijfels of de ouders in staat zijn om [de minderjarige] een veilige verzorging en opvoeding te bieden. Zonder externe aansturing lukt het de ouders niet om in te spelen op de behoeftes van [de minderjarige] . De vader is onbeholpen in de verzorging (zoals verschonen en vasthouden) en beide ouders hebben moeite signalen van [de minderjarige] te herkennen en daar passend op te reageren (zoals bij vermoeidheid). Ook ontsteekt de moeder regelmatig in woede en lukt het haar niet deze emoties in toom te houden. De ouders doen hun best om tips en adviezen van de hulpverlening op te volgen, maar het beklijft niet en in een nieuwe gelijksoortige situatie lukt het de ouders niet het eerder geleerde toe te passen. De hulpverlening is van mening dat de leerbaarheid van de ouders onvoldoende is. Dit maakt dat eigenlijk 24 uur per dag toezicht nodig is om de ouders te begeleiden in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
5.5.
De rechtbank acht het niet in het belang van [de minderjarige] om in een leefomgeving te moeten opgroeien waar de ouders, als dat al mogelijk zou zijn, 24-uurs toezicht en begeleiding krijgen bij de meest basale taken die horen bij de verzorging en opvoeding van een kind. Dit geldt tevens voor de meest basale huishoudelijke taken. Er is gelet op de gebleken beperkte leerbaarheid geen verwachting dat de ouders deze basale taken zelfstandig binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn kunnen gaan uitvoeren. Dat het de wens van de ouders is dat [de minderjarige] bij hun terugkomt, acht de rechtbank begrijpelijk vanuit het oogpunt van de ouders. Voor [de minderjarige] is het evenwel tijd dat zij duidelijkheid krijgt over haar toekomstperspectief. Continuering van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces zijn zwaarwegend in het geval thuisplaatsing niet meer mogelijk is.
5.6.
[de minderjarige] verblijft sinds zij één maand oud is in het netwerkpleeggezin. Zij ontwikkelt zich daar goed en krijgt er de verzorging, veiligheid, rust en structuur die zij nodig heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat haar toekomstperspectief ligt in het netwerkpleeggezin. Er worden geen mogelijkheden meer gezien voor terugkeer van [de minderjarige] naar haar ouders.
5.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is komen vast te staan dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:247 tweede lid BW te dragen binnen een voor de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbare termijn. Aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is dus voldaan. De rechtbank is verder van oordeel dat beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk en in het belang van [de minderjarige] is, omdat er een reëel risico is dat haar gezondheid en ontwikkeling bij voortduring van het gezag wordt geschaad. De ouders blijven uitspreken dat zij het niet eens zijn met de uithuisplaatsing, dat de zorgen overdreven zijn en dat zij wel leerbaar zijn. De moeder benoemt ook dat zij nog lang niet klaar is met de GI en dat zij desnoods in hoger beroep gaat. Dit is ook gebeurd bij eerdere beslissingen. De opstelling van de ouders leidt ertoe dat de plaatsing van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin bij voortduring van het gezag ter discussie blijft staan, wat van negatieve invloed is op de veilige hechting in het pleeggezin en het ervaren van de rust die [de minderjarige] nodig heeft. Dit kan schadelijk zijn voor [de minderjarige] . De conclusie is dat het verzoek tot beëindiging van het gezag zal worden toegewezen.
5.8.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. Zowel de Raad, de GI als de pleegouders hebben de voorkeur uitgesproken dat de voogdij bij de GI wordt belegd. De GI heeft zich in dat kader op 5 januari 2022 schriftelijk bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is met de Raad van oordeel, dat door de GI met de voogdij te belasten, eventuele spanningen tussen de ouders en de pleegouders hen bespaard kunnen blijven en zij op een prettige manier met elkaar kunnen blijven omgaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] over [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ;
6.2.
benoemt tot voogd(es) over genoemde minderjarige(n), William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R.AR. Sitaldin, voorzitter tevens kinderrechter, mr. A.S. van Leeuwen en mr. G. Drenth, rechters tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Lengyel, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.