ECLI:NL:RBNHO:2022:8500

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
C/15/329814 / KG ZA 22-351
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend advies over kostenverdeling waterleidingverplaatsing tussen buren met erfdienstbaarheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 september 2022 een bindend advies gegeven over de kostenverdeling voor het verplaatsen van een waterleiding tussen twee buren, [eiseres] en [gedaagde]. De procedure volgde op een verzoek van beide partijen, die overeenstemming hadden bereikt over de noodzaak van de verplaatsing, maar onenigheid hadden over de kosten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] 25% van de kosten voor haar rekening moet nemen, terwijl [gedaagde] 75% van de kosten moet dragen. Dit advies is gebaseerd op een voorlopige inschatting van de juridische posities van beide partijen in een mogelijke bodemprocedure over de erfdienstbaarheid die van toepassing is op de waterleiding.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiseres] is eigenaar van een woning sinds 16 december 2020, terwijl [gedaagde] sinds 3 januari 2020 eigenaar is van een beleggingspand. De waterput en watermeter van [eiseres] bevinden zich op het perceel van [gedaagde]. [gedaagde] heeft [eiseres] verzocht om de waterput te verplaatsen, wat aanzienlijke kosten met zich meebrengt. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2022 hebben beide partijen hun vorderingen ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht om een bindend advies over de kostenverdeling.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een geldige erfdienstbaarheid die de aanwezigheid van de waterleiding, inclusief de watermeter en hoofdkraan, dekt. Dit oordeel is gebaseerd op de wetgeving en het algemeen spraakgebruik. De voorzieningenrechter heeft de kostenverdeling vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de bereidheid van [eiseres] om bij te dragen aan de kosten. De verdere behandeling van de zaak is pro forma aangehouden, in afwachting van bericht van de advocaat van [eiseres] over de voortzetting van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/329814 / KG ZA 22-351
Vonnis in kort geding van 27 september 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.A.M. Jansen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.R. Kieffer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de akte overlegging nadere producties van de zijde van [eiseres]
  • de producties van de zijde van [gedaagde]
  • conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties
  • akte overlegging nadere producties tevens vermeerdering eis van de zijde van [eiseres]
  • akte overlegging nadere productie van de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres].
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 20 september 2022 zijn verschenen [eiseres], vergezeld van de heer [betrokkene 1] (jurist bij PWN) bijgestaan door mr. Jansen voornoemd en [gedaagde], vergezeld van haar echtgenoot [betrokkene 2] en bijgestaan door mr. Kieffer voornoemd.
1.3.
Partijen hebben ter zitting afspraken gemaakt die in een proces-verbaal zijn vastgelegd. Zij hebben de voorzieningenrechter op eenparig verzoek verzocht om zich bij wijze van bindend advies, uit te laten over de verdeling van de kosten die gemoeid zullen zijn met het verplaatsen van de waterleiding c.a. van [eiseres] naar een tracé buiten het perceel van [gedaagde]. Voor dit doel is vonnis bepaald op (uiterlijk) 4 oktober 2022.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds 16 december 2020 eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 1] te ([postcode]) [plaats 1].
2.2.
[gedaagde] is sinds 3 januari 2020 eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 2] te ([postcode]) [plaats 1].
[gedaagde] is tezamen met haar echtgenoot, de heer [betrokkene 2], woonachtig te [plaats 2]. De woning aan de [adres 2] heeft zij aangekocht als beleggingspand.
De woning wordt thans te koop aangeboden.
2.3.
Op het perceel [adres 2] bevindt zich de waterput met watermeter en hoofdkraan behorende bij het perceel van [eiseres].
2.4.
[gedaagde] heeft [eiseres] aangeschreven om haar waterput/watermeter te doen verplaatsen naar haar eigen perceel. Uit navraag bij PWN is gebleken dat met deze verplaatsing tenminste een bedrag gemoeid zal zijn van € 11.750,- exclusief btw.
[eiseres] heeft [gedaagde] laten weten dat zij niet het gehele bedrag wenst te betalen, maar dat zij bereid is een bedrag van € 2.000 tot € 2.500 bij te dragen.
2.5.
[gedaagde] heeft ter plaatse op haar perceel, na het verkrijgen van een omgevingsvergunning van de gemeente Amsterdam, een derde uitrit aangelegd, geschikt voor het parkeren van 7 auto’s.
[gedaagde] heeft bij de aanleg van deze uitrit over de waterput met daarin de watermeter en hoofdkraan van [eiseres] tegels aangebracht van 90 x 90 cm met een dikte van 6 cm, die de waterput afdekken. [eiseres] is daarop dit kort geding begonnen, erover klagend dat de waterkraan door het gebruik van deze tegels niet langer voor haar bereikbaar is.
In de aanloop naar de mondelinge behandeling op 20 september 2022 heeft [gedaagde] dit aangepast. Zij heeft een verhoging aangebracht op de rand van de waterput om de put gemakkelijker toegankelijk te maken en voor de afdichting een passende tegel te kunnen gebruiken. Partijen zijn het erover eens dat de hoofdkraan daardoor weer bereikbaar is voor [eiseres].

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben ter zitting van 20 september 2022, na het bereiken van overeenstemming, de door hen ingestelde vorderingen in conventie en in reconventie ingetrokken en de voorzieningenrechter eenparig verzocht zich in de vorm van een bindend advies uit te laten over de verhouding waarin de kosten die gemoeid zullen zijn met het verplaatsen van de waterleiding c.a. van [eiseres] naar een tracé buiten het perceel van [gedaagde] door partijen gedragen moeten worden, en zich daarbij te laten leiden door een voorlopige inschatting van de juridische posities van partijen in een eventuele bodemprocedure over de erfdienstbaarheid.

4.De beoordeling

Het bindend advies luidt als volgt.
4.1.
De voorzieningenrechter acht het voorshands aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat er ten behoeve van het perceel van [eiseres] sprake is van een geldige erfdienstbaarheid tot het leggen, hebben en (onder)houden van leidingen ten dienste van (onder meer) water, als te bepalen in overleg met de eigenaar van het dienstbaar erf, het perceel van [gedaagde].
Partijen verschillen van mening over de vraag of deze erfdienstbaarheid zich ook uitstrekt over de watermeter en de hoofdkraan in de waterput.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Daarbij wordt het volgende in overweging genomen.
4.2.
Een leiding ten dienste van de toevoer van water vanaf de straat naar een woning is een waterleiding. Het waterleidingleidingnet was hier te lande tot 2011 wettelijk geregeld in de Waterleidingwet en het daarop gebaseerde Waterleidingbesluit. Die regelgeving bevatte ook bepalingen die betrekking hadden op de uitvoering en installatie van de watermeter.
Reeds op grond van de naamgeving van die wetgeving moet worden aangenomen dat de
“waterleiding” niet alleen de leidingen omvat, maar ook de overige onderdelen van de voor
drinkwatertoevoer naar een woning aanwezige installatie, zoals de watermeter en de hoofdkraan. Dat sluit ook aan bij het algemeen spraakgebruik: “bij lekkage moet men de hoofdkraan van de waterleiding kunnen bereiken”.
Voor deze aanname is ook een functioneel argument te geven: de hoofdkraan, bevindt zich enige meters van de aftakking vanaf de hoofdleiding en leidt - in geopende toestand - het water verder door die leiding naar te woning. Een waterleiding zonder hoofdkraan is niet goed denkbaar.
4.3.
Op grond van het gegeven dat de onderhavige situatie tientallen jaren heeft bestaan zonder dat van enig protest van enige eigenaar van het lijdend erf is gebleken, kan worden aangenomen dat de plaats van de waterleiding c.a. destijds in overleg met de toenmalige eigenaar van het lijdend erf is bepaald.
4.4.
Deze vaststellingen, in onderlinge samenhang beschouwd, brengen de
voorzieningenrechter ertoe het waarschijnlijk te achten dat de bodemrechter zal oordelen dat de erfdienstbaarheid voorziet in de plicht van de eigenaar van het lijdend erf om:
  • de aanwezigheid van de leiding en de put met hoofdkraan en watermeter te gedogen
  • onderhoud, voor zover nodig, aan de leiding, de hoofdkraan, de watermeter en de put te gedogen, met dien verstande dat dit onderhoud, op kosten van de eigenaar van het heersend erf moet worden uitgevoerd
  • de hoofdkraan en de watermeter in de put, en dus de put, voor de eigenaar van het heersend erf bereikbaar te houden
  • de toegang van de eigenaar van het heersend erf tot de hoofdkraan, watermeter en daarmee de put toe te staan en die toegang ten opzichte van de situatie zoals die tot aan het doorvoeren van de wijzigingen heeft bestaan niet onredelijk te bemoeilijken.
4.5.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding te komen tot de volgende verdeling van de met het verplaatsen van de waterleiding c.a. van [eiseres] naar een tracé buiten het perceel van [gedaagde] gemoeide kosten:
  • [eiseres] dient 25% van deze kosten (inclusief btw) voor haar rekening te nemen
  • [gedaagde] dient 75 % van deze kosten (inclusief btw) voor haar rekening te nemen.
Deze percentages sluiten grosso modo aan bij de bereidheid die [eiseres] in een eerder stadium ten toon heeft gespreid. De verdeling doet recht aan het gegeven, enerzijds, dat het de weg open legt naar opheffing van een erfdienstbaarheid waaraan [gedaagde] is gebonden en die een lucratieve planontwikkeling (enigszins) in de weg zit, anderzijds aan het gegeven dat [eiseres] er in die zin op vooruit gaat dat de waterkraan binnen de woning komt te liggen en de leiding wordt vernieuwd.
De verdeling geldt zowel voor de initieel door PWN, voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden, op te geven kosten als voor de kosten die door PWN (mogelijk) op basis van nacalculatie nog aanvullend in rekening zullen worden gebracht.
4.6.
Partijen zijn voor de uitvoering van de tussen hen gemaakte afspraken afhankelijk van PWN. Medewerkers van PWN hebben ter zitting verklaard dat PWN op haar beurt voor de uitvoering van de werkzaamheden afhankelijk is van de medewerking van meerdere derden, omdat zij voor deze werkzaamheden vergunningen moet aanvragen bij verschillende instanties en de werkzaamheden zelf ook uitbesteedt.
4.7.
Omdat hierdoor nog geen termijn kon worden genoemd waarop de werkzaamheden uitgevoerd zullen kunnen zijn, is het onderhavige kort geding pro forma aangehouden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt bij wijze van bindend advies dat [eiseres] 25% van de kosten (inclusief btw) verbonden aan het verplaatsen van haar waterleiding c.a. voor haar rekening moet nemen en dat [gedaagde] 75% van die kosten (inclusief btw) voor haar rekening moet nemen;
5.2.
houdt de verdere behandeling van deze zaak
pro formaaan voor de duur van
drie maanden, in afwachting van bericht van de advocaat van [eiseres] over de gewenste voortzetting;
5.3.
bepaalt dat indien dat noodzakelijk blijkt te zijn de advocaat van [eiseres] kan verzoeken om een verlenging van deze pro forma termijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 27 september 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155