ECLI:NL:RBNHO:2022:8412

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
21/889
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar beoordeeld. Eiseres had verzocht om verwijdering van gegevens uit haar WMO-dossier, maar haar verzoek werd afgewezen door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen toestemming had gegeven voor inzage in de gegevens door de bezwaaradviescommissie. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding wegens de onredelijk lange duur van de procedure.

De rechtbank heeft op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar onterecht was, zowel op inhoudelijke als procedurele gronden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van € 1.927,- aan schadevergoeding aan eiseres en de Staat der Nederlanden tot € 73,-. De rechtbank concludeert dat de procedure te lang heeft geduurd, wat leidt tot een schadevergoeding voor eiseres.

De rechtbank benadrukt dat de behandeling van het bezwaar en beroep niet langer dan respectievelijk zes maanden en anderhalf jaar mag duren. In dit geval heeft de totale procedure meer dan drie jaar geduurd, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de schadevergoeding berekend op basis van deze overschrijding en de betrokken partijen zijn gewezen op de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/889
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. J.G. Burgers, advocaat te Alkmaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum(verweerder).
Als derde partij is aangemerkt
de Staat der Nederlanden (minister voor Rechtsbescherming)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar gegrond is of niet en of zij recht heeft op schadevergoeding.
Eiseres heeft bij e-mail van 18 oktober 2018 verzocht om uit haar WMO [1] -dossier alle gegevens van de jaren 2014, 2015 en 2016 over haar te verwijderen. Zij voert aan dat toen van een psychische oorzaak van (medische) klachten werd uitgegaan, terwijl die klachten met name een somatisch oorzaak blijken te hebben.
Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Met het besluit van 1 november 2018 heeft verweerder het verzoek afgewezen onder verwijzing naar artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van die Verordening en artikel 3 van de Archiefwet. Hij overweegt dat voor gegevens in dossiers in WMO-zaken een bewaartermijn van 15 jaar geldt. Eiseres heeft daartegen op 11 december 2018 bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 7 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat de bezwaaradviescommissie geen advies aan hem had uitgebracht, omdat eiseres geen toestemming wilde geven aan die commissie om de litigieuze gegevens in te zien. Daarom zou niet zijn voldaan aan een bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van een bezwaar. Verweerder heeft voorts ervan afgezien eiseres in bezwaar te horen.
Eiseres heeft 15 februari 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft tevens verzocht om schadevergoeding vanwege de onredelijk lange duur van de behandeling van haar rechtsmiddel.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en [naam] , die verklaarde niet in dienst te zijn als ambtenaar bij de gemeente Castricum, ter zitting geen machtiging te kunnen overleggen en voor verweerder op te treden.
De minister voor Rechtsbescherming heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014,
nr. 436935 over het voeren van verweer in procedures bij een
bestuursrechtelijk college waarin verzocht wordt om vergoeding van
immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn door de
bestuursrechter, Staatscourant 2014 nr. 20210).
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 januari 2021;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van € 1.927,- aan schadevergoeding aan eiseres;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van € 73,- aan schadevergoeding aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

1. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres de commissie bezwaarschriften geen toestemming zou hebben gegeven tot inzage in de gegevens die zij op grond van de AVG uit het WMO-dossier verwijderd wenst te zien. Een dergelijke grondslag tot niet-ontvankelijkverklaring staat niet genoemd in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch in enige andere wetsbepaling. Bovendien heeft verweerder eiseres geen termijn gesteld om het verzuim te herstellen en is zij er niet op gewezen dat haar bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard als zij het – gestelde – verzuim niet tijdig zou herstellen. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van eiseres zowel op inhoudelijke als procedurele gronden ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook heeft verweerder ten onrechte - en zonder motivering - afgezien van het horen van eiseres. Verweerder heeft immers niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat één van de uitzonderingsgronden als bedoeld in artikel 7:3 Awb van toepassing is. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.
3. Eiseres heeft de rechtbank ook verzocht een immateriële schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Bij de beoordeling van dat verzoek stelt de rechtbank voorop dat in procedures als deze de behandeling van het bezwaar in beginsel ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar mag duren. Als de behandeling langer duurt, is – zonder speciale rechtvaardiging daarvoor - sprake van overschrijding van de redelijke termijn die voortvloeit uit dat artikel 6. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
4. Verweerder heeft op 11 december 2018 het bezwaarschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft op 7 januari 2021 een beslissing op bezwaar genomen. Dat betreft een periode van twee jaar en 27 dagen. Vervolgens heeft de rechtbank op 15 februari 2021 een beroepschrift van eiseres ontvangen en doet thans, op 31 augustus 2022, uitspraak op dat beroep. Dat betreft een periode van één jaar, zes maanden en 16 dagen. Vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres tot aan de uitspraak op het beroep zijn gedurende de behandeling van de rechtsmiddelen dus drie jaar, zes maanden en 27 dagen verstreken. Dit betekent dat de procedure één jaar, zes maanden en 27 dagen te lang heeft geduurd. Verweerder heeft geen omstandigheden gesteld en de rechtbank zijn ambtshalve geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven om deze langere behandelduur gerechtvaardigd te achten, dan wel gedeeltelijk aan eiseres toe te rekenen. Dat een deel van de periode verstreken is met overleg tussen de bezwaaradviescommissie en eiseres over toestemming om de litigieuze stukken in te zien, betekent op zich niet dat die periode geheel of gedeeltelijk aan eiseres moet worden toegerekend. Uitgaande van deze overschrijding heeft eiseres recht op € 2.000,- schadevergoeding.
5. Van het totale tijdsverloop van drie jaar en acht maanden kan een periode van twee jaar en 27 dagen worden toegerekend aan de bezwaarfase en een periode van achttien maanden en 16 dagen aan de beroepsfase. De overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar bedraagt 441 dagen. Verweerder heeft de redelijke termijn van zes maanden voor de bezwaarfase overschreden met 425 dagen en de rechtbank de termijn voor de beroepsfase van anderhalf jaar met 16 dagen. Dit betekent dat 425/441ͤ deel moet worden toegerekend aan verweerder en 16/441ͤ deel aan de rechtbank. Verweerder zal daarom tot betaling van
€ 1.927,- (425/441 maal € 2.000,-) worden veroordeeld en de Staat der Nederlanden tot betaling van € 73,- (16/441ͤ deel van € 2.000).

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 6:6 en 7:3 Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf een beslissing op het bezwaar te nemen, omdat deze zaak tot nu toe in beroep alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar en verweerder zich in bezwaar nog niet inhoudelijk heeft uitgelaten.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Ter zitting is aan de orde gesteld of partijen in overleg kunnen treden om te bezien of de zaak zich leent voor een oplossing in der minne, waarbij kan worden bezien of (gedeeltelijke) verwijdering van (thans onjuist gebleken) diagnoses uit het WMO-dossier het geschil zou kunnen beslechten. De rechtbank geeft verweerder daarom een nieuwe termijn van zestien weken om op het bezwaar te beslissen.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (twee punten, gemiddelde zwaarte en een tarief van € 759 per punt). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
9. Partijen zijn gewezen op de beroepsmogelijkheid zoals hieronder is vermeld.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022 door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.

Voetnoten

1.Wet maatschappelijke ondersteuning.