ECLI:NL:RBNHO:2022:8366

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
9738944 \ WM VERZ 22-203
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie voor parkeren voor in- en/of uitrit op eigen terrein

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, uitspraak gedaan op 3 mei 2022 in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene voor het parkeren voor een in- en/of uitrit op eigen terrein. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas van Appjection B.V., had eerder beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. De betrokkene was niet verschenen op de zitting van 19 april 2022, waar de vertegenwoordiger van de officier van justitie de beslissing handhaafde en verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.

De kantonrechter overwoog dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant en foto’s van de gedraging. De betrokkene betwistte de gedraging niet, maar voerde aan dat hij voor zijn eigen uitrit parkeerde en dat dit geen overlast veroorzaakte. De kantonrechter stelde vast dat volgens artikel 24 lid 1 sub b van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 het verboden is om te parkeren voor een inrit of uitrit, ongeacht of het om een eigen uitrit gaat. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd.

Daarnaast stelde de betrokkene dat hij geen aankondiging van de beschikking had ontvangen, wat zijn verdedigingsbelang zou hebben geschaad. De kantonrechter oordeelde echter dat de aankondiging niet noodzakelijk was voor de mogelijkheid om zich tegen de beschikking te verweren. De kantonrechter zag geen reden om de boete te matigen en verklaarde het beroep ongegrond, zonder proceskosten toe te kennen. De uitspraak werd gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 9738944 \ WM VERZ 22-203
CJIB-nummer : 237976162
Uitspraakdatum : 3 mei 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : mr. M. Lagas, Appjection B.V. te Amsterdam.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 april 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is niet verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: parkeren voor een in- en/of uitrit.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de verklaring van de verbalisant en de foto’s van de gedraging – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Betrokkene betwist de gedraging dan ook niet, maar stelt dat hij stond geparkeerd voor zijn eigen uitrit, dat de vorige bewoner en de buren hun uitrit ook altijd gebruiken als parkeerplaats en dat hij hiermee niemand tot last is geweest.
De kantonrechter overweegt dat ingevolge artikel 24 lid 1 sub b Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de bestuurder zijn voertuig niet mag parkeren voor een inrit of een uitrit, zelfs niet als het een eigen in- en/of uitrit betreft. Dit laatste is voor een verbalisant immers doorgaans niet vast te stellen. De boete is dus terecht opgelegd.
Het verweer dat betrokkene het overige verkeer niet heeft gehinderd of in gevaar heeft gebracht treft geen doel, nu dit niet afdoet aan het verboden karakter van de gedraging.
Tevens stelt betrokkene dat hij geen aankondiging van beschikking heeft ontvangen en daardoor in zijn verdedigingsbelang is geschaad. De kantonrechter overweegt dat de aankondiging van beschikking dient als kennisgeving van het feit dat de betrokkene op korte termijn een inleidende beschikking krijgt toegezonden. Door deze aankondiging wordt de betrokkene alvast op de hoogte gesteld van de hem verweten gedraging en het daarbij behorende sanctiebedrag. Artikel 4, tweede lid, van de WAHV, zoals dit gold ten tijde van de gedraging, bepaalt dat zo mogelijk aanstonds een aankondiging van beschikking wordt uitgereikt of wordt achtergelaten in of aan het motorvoertuig. Zoals het Gerechtshof reeds eerder heeft bepaald, is er geen rechtsregel die voorschrijft dat de verbalisant altijd zijn zogenaamde bonnenboekje bij zich moet hebben en ter plaatse een bon moet invullen en uitreiken. Indien het niet mogelijk is om aanstonds een aankondiging van beschikking uit te reiken of achter te laten omdat de agent op dat moment geen bonnenboek bij zich heeft, heeft dat in beginsel op zichzelf geen consequentie. Dit is met name het geval wanneer door het achterwege blijven van een aankondiging van de beschikking de mogelijkheden om zich tegen de beschikking te verweren niet worden beperkt. Naar het oordeel van de kantonrechter is in onderhavige zaak niet voldoende gebleken dat betrokkene in zijn verdedigingsbelang is geschaad.
De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd geen reden om de boete te matigen.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard ziet de kantonrechter geen aanleiding om proceskosten toe te kennen.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ wijst het verzoek op vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: